Details





Titel:

12 MAART 1990. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 2, § 1, van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-04-1990 en tekstbijwerking tot 30-04-2004).



Inhoudstafel:


Art. 1-4



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2004022321 



Artikels:

Artikel 1. § 1. Het begrip loon wordt bepaald bij artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
  § 2. Met afwijking van voornoemd artikel 2, eerste lid, worden niet als loon aangemerkt :
  1° de voordelen in natura;
  2° de vergoedingen toegekend in geval van sluiting van ondernemingen;
  3° de aan de werknemers verschuldigde vergoedingen, wanneer de werkgever zijn wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt, met uitzondering nochtans van :
  a) de vergoedingen wegens beëindiging hetzij van de dienstbetrekking voor onbepaalde tijd wegens niet eerbiediging van de opzeggingstermijn of van het nog te lopen gedeelte van deze termijn, hetzij van de dienstbetrekking voor bepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk wegens beëindiging vóór afloop van de termijn of de voltooiing van het werk;
  b) de vergoedingen bedoeld bij artikel 21, § 7, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven gewijzigd bij de wet van 16 januari 1967 en het koninklijk besluit nr. 4 van 11 oktober 1978;
  c) de vergoedingen bedoeld bij artikel 76ter, § 3, c, derde lid, van de wetten op de mijnen, graverijen en groeven, gecoördineerd door het koninklijk besluit van 15 september 1919, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1957;
  d) de vergoeding bedoeld bij artikel 20 van de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten op 24 mei 1971 betreffende het statuut van de syndicale afvaardiging van het personeel der ondernemingen;
  e) de vergoeding betaald door de werkgever, in het geval dat in gemeenschappelijk akkoord tussen de werkgever en de werknemer een einde wordt gemaakt aan de dienstbetrekking;
  4° de bedragen die gelden als terugbetaling van de kosten die de werknemer heeft verricht om zich van zijn woonplaats naar zijn werkplaats te begeven, alsook de kosten die ten laste van zijn werkgever vallen;
  5° de bedragen die de werkgever aan de werknemer betaalt ten einde zich te kwijten van zijn verplichting om arbeidsgereedschap of werkkleding te bezorgen of om te zorgen voor kost en inwoning, wanneer de werknemer ver van zijn woning tewerkgesteld is;
  6° de bedragen die aan de werknemers worden toegekend wegens hun aansluiting bij een vakorganisatie ten belope van het bedrag bepaald door de Minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft;
  7° de vergoeding, overeenstemmend met 60 pct. van het gedeelte van het normaal loon dat de loongrens die in aanmerking komt voor de berekening van de uitkering van ziekte- en invaliditeitsverzekering niet overschrijdt, voor de periode van zeven dagen volgend op het gewaarborgd weekloon, alsook de bijkomende vergoeding verschuldigd door de werkgever voor dezelfde periode overeenkomstig een collectieve arbeidsovereenkomst algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit;
  8° het verschaffen van eetmalen beneden de kostprijs in het bedrijfsrestaurant;
  9° de vergoeding, overeenstemmend met het loon voor de feestdag verminderd met een bedrag gelijkwaardig aan de sociale zekerheidsbijdragen waarin voorzien bij artikel 2, § 2, van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden voor één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen feestdagen die met een gedeeltelijke werkloosheidsdag samenvallen vanaf respectievelijk de 26e, 51e, 76e, 101e, 126e, 151e, 176e, 201e en 226e dag gedeeltelijke werkloosheid gedurende hetzelfde kalenderjaar of vanaf respectievelijk de 31e, 61e, 91e, 121e, 151e, 181e, 211e, 241e, 271e dag gedeeltelijke werkloosheid gedurende hetzelfde kalenderjaar wanneer het een arbeidsregeling van zes dagen per week betreft, verschuldigd door de werkgever bij toepassing van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen.
  (10° de geschenken in natura, in speciën of in de vorm van betaalbons, geschenkcheques genaamd, als ze een totaal bedrag van 1 000 frank per jaar per werknemer en 1 000 frank per jaar voor elk kind ten laste van deze werknemer niet overschrijden en toegekend worden naar aanleiding van het Sinterklaasfeest, Kerstmis of Nieuwjaar. De geschenken in speciën of in de vorm van geschenkcheques die aan een werknemer worden overhandigd wanneer hij een eervolle onderscheiding ontvangt of ter gelegenheid van zijn pensionering, als ze een totaal bedrag van 3 000 frank per jaar per werknemer niet overschrijden.
  De in het voorgaand lid bedoelde geschenkcheques mogen enkel worden ingeruild bij ondernemingen die vooraf een akkoord hebben gesloten met de emittenten van die betaalbons, moeten een beperkte looptijd hebben en mogen aan de begunstigde niet in specën worden uitbetaald.) <KB 1991-08-05/56, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
  (11° de stortingen bedoeld in artikel 2, § 3ter, eerste lid, van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden, verricht door de werkgevers met het oog op de toekenning aan hun personeelsleden of aan hun rechtverkrijgende(n) van buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdig overlijden, de premies voor aanvullende hospitalisatieverzekering zoals bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 19 april 1993 betreffende de bijdrage op de premies terzake van een aanvullende verzekering voor hospitalisatie, die door de werkgever in het voordeel van zijn personeel worden ten laste genomen, alsmede de premies voor aanvullende voordelen in geval van arbeidsongeschiktheid.) <KB 2004-04-27/30, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  § 3. De bepalingen van artikel 19bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de maaltijdcheques, zijn eveneens van toepassing.

Art.2. Het loon is gekoppeld aan de periode waarop het betrekking heeft. De sommen die betaald worden bij het verstrijken van een semester of van een jaar en waarvan het bedrag geen 20 pct. van de andere lonen voor dat semester of dat jaar te boven gaat, worden evenwel gekoppeld aan de maand gedurende welke zij betaald worden of aan de laatste maand gedurende welke de werknemer daadwerkelijk is tewerkgesteld geweest.
  De vergoeding voor onrechtmatige beëindiging van de dienstbetrekking, beoogd bij artikel 1, § 2, 3°, a, wordt gekoppeld aan de periode gedekt door deze vergoeding.

Art.3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 februari 1990.

Art. 4. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.