6 DECEMBER 1990. - Ministerieel besluit houdende regeling van de beveiligingsvoorschriften geldend op luchtvaartterreinen en hun aanhorigheden.
Art. 1-11
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder :
Luchtzijde : Het bewegingsterrein van een luchtvaartterrein en het geheel of een gedeelte van de aangrenzende terreinen en gebouwen waartoe de toegang gekontroleerd is.
Luchtvaartterrein : Een bepaald gebied op het land of op het water (eventueel gebouwen, installaties en materieel omvattend), dat bestemd is om geheel of gedeeltelijk te worden gebruikt voor de aankomst, het vertrek en de verplaatsingen op grond van luchtvaartuigen.
Veiligheidskontrole : Maatregelen waardoor het binnenbrengen kan voorkomen worden van wapens of goederen die kunnen gebruikt worden om wederrechtelijke daden te stellen.
Toegangskontrole : Controle bij wijze van identificatiebadges, toegangsbewijzen, magneetkaarten of andere electronisch gecodeerde kaarten.
Beveiliging : Een geheel van maatregelen evenals menselijke en materiële middelen bestemd om de burgerlijke luchtvaart te beveiligen tegen wederrechtelijke daden.
Art.2. De luchtzijde van de luchtvaaartterreinen en hun aanhorigheden dient volledig afgesloten te zijn van de landzijde. De toegangen tot de luchtzijde van de luchtvaartterreinen en hun aanhorigheden dienen tot het strikte minimum beperkt te worden en zijn voorzien van een veiligheids- of toegangskontrole.
Op voorstel van het betreffend plaatselijk veiligheidscomité, wordt voor iedere toegang tot de luchtzijde van de luchtvaartterreinen en hun aanhorigheden door de directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart een instantie of een onderneming aangesteld belast met de toegangs- of veiligheidscontrole.
Art.3. Behoudens uitzonderingen toegestaan door de directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart dienen de personeelsleden werkzaam op de luchtvaartterreinen en hun aanhorigheden houder te zijn van een identificatiebadge uitgereikt door de door de directeur-generaal van het bestuur der luchtvaart aangewezen instantie overeenkomstig zijn voorschriften. De betreffende personeelsleden dienen deze badge tijdens de hele duur van hun aanwezigheid op de luchtvaartterreinen en hun aanhorigheden op een zichtbare plaats van hun kleding te dragen. De identificatiebadges dienen bij het einde van de tewerkstelling van deze personeelsleden op het betrokken luchtvaartterrein door dezen onmiddellijk ingeleverd te worden bij de voormelde aangewezen instantie.
Art.4. De plannen tot beveiliging van de luchtzijde van de luchtvaartterreinen en hun aanhorigheden worden goedgekeurd door de directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart na advies van het betreffend plaatselijk veiligheidscomité. Hetzelfde geldt voor voor de inrichting van voorzieningen op de luchtvaartterreinen die een invloed kunnen hebben op de beveiliging van de luchtvaart.
De plannen tot beveiliging van de luchtvaartinfrastructuur gelegen buiten de luchtzijde van de luchtvaartterreinen, zoals verkeersleidingscentra, communicatie- en navigatiehulpmiddelen, dienen ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de directeur-generaal van het Bestuur der luchtvaart.
Art.5. De luchtvaartmaatschappijen dienen de toegangsdeuren af te sluiten van de luchtvaartuigen die niet in dienst of onbewaakt zijn, en gestationeerd zijn op de luchtvaartterreinen. Zij dienen tevens de loopbruggen terug te trekken. Telkenmale de luchtvaartuigen terug in dienst genomen worden, dienen de luchtvaartmaatschappijen na te gaan of zich geen onbevoegde personen of gevaarlijke goederen aan boord bevinden.
Art.6. Op vluchten van luchtvaartmaatschappijen verstrekkend van op het in artikel 10 van dit besluit bedoelde luchtvaartterrein mag geen bagage vervoerd worden van passagiers die zich niet aan boord van de luchtvaartuigen bevinden tenzij de van de passagiers gescheiden bagage het voorwerp heeft uitgemaakt van een andere veiligheidskontrole uitgevoerd overeenkomstig de normen goedgekeurd door de directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart.
Art.7. De directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart bepaalt de wijze waarop en de voorwaarden waaronder luchtvaartmaatschappijen zelf beveiligingsmaatregelen nemen op de luchtvaartterreinen of hun aanhorigheden.
Art.8. De directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart wijst de leden van het personeel tewerkgesteld op luchtvaarttereinen en hun aanhorigheden aan die, gelet op de aard van hun functie, een bijzondere vorming inzake luchtvaartbeveiliging, georganiseerd in het kader van het nationaal comité voor de veiligheid van de burgerlijke luchtvaart, dienen te volgen. Hij bepaalt de inhoud en de modaliteiten van deze vorming evenals van de eventuele bekwaamheidsproeven.
Art.9. De bij dit besluit voorziene veiligheids- of toegangskontroles worden uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften en onder voorwaarden opgelegd door de directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart. De uitrustingen dienen te voldoen aan de normen goedgekeurd door de laatstgenoemde.
Art.10. Dit besluit is voorlopig alleen van toepassing op het luchtvaartterrein van Brussel-Nationaal.
Art. 11. Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.