Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

22 SEPTEMBER 1989. - Koninklijk besluit tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-04-1991 en tekstbijwerking tot 09-10-2009)



Inhoudstafel:


Art. 1-9



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1987012053 



Uitvoeringsbesluit(en):

1990022513  1997022611  1998012678  1999012552  2002012674  2009204037 



Artikels:

Artikel 1. § 1. Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden en de directies van de hierna vermelde betoelaagde instellingen en diensten voor zover ze zonder winstoogmerk werken :
  - de voorzieningen of diensten voor gehandicapte personen ten laste van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten (of zijn rechtsopvolgers); <KB 1998-08-10/84, art. 1, 1°, a), 004; Inwerkingtreding : 01-10-1989>
  - (...) <KB 1998-08-10/84, art. 1, 1°, b), 004; Inwerkingtreding : 01-10-1989>
  - (...) <KB 1998-08-10/84, art. 1, 1°, b), 004; Inwerkingtreding : 01-10-1989>
  De Koning kan onder de door Hem te bepalen voorwaarden de bepalingen van dit besluit uitbreiden tot andere instellingen of diensten.
  Van de toepassing van dit besluit zijn uitgesloten de werkgevers bedoeld in artikel 1, eerste lid van het koninklijk besluit van 27 februari 1989 tot uitvoering van afdeling 2 - instelling van een bijdrage aan het Tewerkstellingsfonds - van Hoofdstuk VIII van Titel III van de programmawet van 30 december 1988.
  § 2. Voor de toepassing (van de artikelen 2, § 2, laatste lid, en 5) van dit besluit wordt verstaan onder bevoegde Minister de Minister die bevoegd is voor de erkenning en subsidiëring van de instellingen en diensten bedoeld in § 1. <KB 1998-08-10/84, art. 1, 2°, 004; Inwerkingtreding : 01-10-1989>

Art.2.
  § 1. (De instellingen bedoeld in artikel 1 die een collectieve arbeidsovereenkomst naleven afgesloten voor het geheel van de instellingen die vallen onder het ressort van eenzelfde paritair comité, kunnen overeenkomstig de bepalingen van dit besluit de tegemoetkoming genieten bepaald bij artikel 4 van dit besluit. De instellingen bedoeld in artikel 1 die niet vallen onder het toepassingsgebied van enig paritair comité en die een collectieve arbeidsovereenkomst naleven kunnen eveneens overeenkomstig de bepalingen van dit besluit de tegemoetkoming genieten bepaald bij artikel 4 van dit besluit.) <KB 1998-08-10/84, art. 2, 1°, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  § 2. De collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in § 1 moet de volgende bepalingen omvatten :
  - een inspanning van minstens 0,18 % van de loonmassa aangegeven aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid voor initiatieven tot bevordering van de tewerkstelling van de in artikel 138 van de programmawet van 30 december 1988 bedoelde groepen;
  - de mogelijkheid om de beroepsloopbaan te onderbreken overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 100 en 101 van de wet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;
  (- voor de jaren 1991 en 1992, een inspanning van ten minstens 0,25 % van de loonmassa aangegeven aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, voor initiatieven tot bevordering van de tewerkstelling van de in artikel 173 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen bedoelde groepen;) <KB 1991-03-22/34, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 1991-01-01>
  (- Voor de jaren 1993 en 1994, een inspanning van minstens 0,15 % van de loonmassa aangegeven aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, voor initiatieven tot bevordering van de tewerkstelling van de in artikel 1, § 2, tweede lid, van de wet van 10 juni 1993 tot omzetting van sommige bepalingen van het interprofessioneel akkoord van 9 december 1992 bedoelde groepen;) <KB 1993-08-27/34, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 1993-01-01>
  (Voor het jaar 1995, een inspanning van minstens 0,15 %, berekend op het volledige loon van de werknemers, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van deze wet. Deze inspanning is bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie een begeleidingsplan van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 15 van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling.
  Voor het jaar 1996 wordt het bovengenoemde percentage verhoogd tot 0,20 %;
  Voor de jaren 1997 en 1998, een inspanning van minstens 0,10 % berekend op het volledige loon van de werknemers zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van deze wet. Deze inspanning is bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen zoals bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid met toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen;) <KB 1998-08-10/84, art. 2, 2°, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  (- Voor de jaren 1999 en 2.000 een inspanning van ten minste 0,10% berekend op het volledige loon van de werknemers, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van deze wet. Deze inspanning is bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie een begeleidingsplan van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 105 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen;) <KB 1999-06-16/39, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  (- Voor de jaren 2001 en 2002, een inspanning van ten minste 0,10 % berekend op het volledige loon van de werknemers, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van deze wet. Deze inspanning is bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie een inschakelingsparcours van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers.) <KB 2002-06-18/31, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  (- Voor de jaren 2003 en 2004, een inspanning van ten minste 0,10 % berekend op het volledige loon van de werknemers, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van deze wet. Deze inspanning is bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie een inschakelingsparcours van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2004.) <KB 2004-07-15/33, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  [1 Voor de jaren 2005 en 2006, een inspanning van ten minste 0,10 % berekend op het volledige loon van de werknemers, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van deze wet. Deze inspanning is bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen, zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg.
   - Voor de periode bepaald in uitvoering van artikel 195, derde lid, van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), een inspanning van ten minste 0,10 % berekend op grond van het volledige loon van de werknemers tewerkgesteld op grond van een overeenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van deze wet. Deze inspanning is bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen, zoals bedoeld in artikel 189 van voornoemde wet van 27 december 2006.]1
  De bevoegde Minister moet als tussenkomende partij zich verbinden het equivalent van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 4 dat in mindering komt van de toelagen aan de werkgevers, uitsluitend te besteden aan een toename van de tewerkstelling.
  § 3. De in § 1 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst moet worden afgesloten overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.
  § 4. Voor de toepassing van artikel 4 moet de collectieve arbeidsovereenkomst door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid worden goedgekeurd.
  Deze goedkeuring kan enkel verleend worden indien de overeenkomst bedoeld bij artikel 5 gesloten werd.
  ----------
  (1)<KB 2009-09-20/21, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2005>

Art.3. <KB 1998-08-10/84, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-10-1989> De instellingen bedoeld in artikel 1 zijn verplicht, elk jaar nadat ze de collectieve arbeidsovereenkomst hebben nageleefd, een verslag daaromtrent aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid over te maken.
  De Minister van Tewerkstelling en Arbeid kan de documenten bepalen die moeten toegevoegd worden aan dit verslag.
  De instellingen waarvoor een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten binnen een paritair comité of subcomité, van toepassing is, worden vrijgesteld van de indiening van dit verslag.

Art.4. De tegemoetkoming bedraagt 2 % van de loonmassa van elk jaar waarin de overeenkomst wordt toegepast, verhoogd met de patronale bijdragen. (Vanaf de tegemoetkoming voor het jaar 1998, is de tegemoetkoming maximaal gelijk aan de tegemoetkoming voor het jaar 1997.) <KB 1998-08-10/84, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  De tegemoetkoming wordt proportioneel verminderd voor de maanden en in de mate waarop de collectieve arbeidsovereenkomst niet werd nageleefd.
  De instellingen brengen het bedrag van de tegemoetkoming in mindering van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid verschuldigd aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid volgens de regels vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken.

Art.5. De tegemoetkoming bedoeld in artikel 4 wordt enkel toegekend aan een instelling indien de Minister van Arbeid en Tewerkstelling een overeenkomst heeft afgesloten met de bevoegde Minister. Deze verbindt zich er toe het bedrag van de tegemoetkoming in mindering te brengen van de door hem aan de instelling verleende subsidies en het aldus ingehouden bedrag enkel te besteden aan bijkomende betrekkingen in de sektor.
  Deze betrekkingen moeten voorbehouden blijven aan uitkeringsgerechtigde werklozen of aan personen behorend tot de risicogroepen omschreven in het koninklijk besluit van 2 februari 1989 tot uitvoering van artikel 138 van de programmawet van 30 december 1988.
  (Het minimum aantal bijkomende betrekkingen bedoeld in dit artikel dat moet worden gecreëerd, wordt vanaf het jaar 1998 vastgesteld op 2 % van de breuk met als teller de som van de loonmassa's van het jaar 1997 van alle instellingen bedoeld in dit artikel en als noemer de gemiddelde kost van een voltijdse betrekking voor het betrokken jaar in deze instellingen.
  De gemiddelde kost van een voltijdse betrekking wordt in onderlinge overeenstemming vastgesteld door de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties van de sector. Bij ontstentenis van akkoord wordt de gemiddelde kost vastgesteld door de bevoegde Minister.) <KB 1998-08-10/84, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1995>

Art.6. <KB 1993-08-27/34, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 1993-09-09> De Minister van Sociale Zaken of zijn afgevaardigde machtigt de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid om het bedrag van de tegemoetkoming ter compensering van de vermindering van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid van de rekening van het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid te storten op de rekening van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Art.7. De bepalingen van het koninklijk besluit van 21 januari 1987 houdende nieuwe maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector worden opgeheven, met uitzondering van artikel 6 en met uitzondering voor de instellingen die niet onder het toepassingsgebied vallen van artikel 1 van onderhavig besluit en die een collectieve arbeidsovereenkomst of een collectief akkoord, bedoeld in artikel 2 van voornoemd besluit van 21 januari 1987 gesloten vóór 1 januari 1989 naleven.

Art.8. Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 1989.

Art. 9. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.