27 SEPTEMBER 1989. - KONINKLIJK BESLUIT tot reglementering van de financiele tegemoetkoming van de Staat in sommige investeringen en aankopen ten voordele van de gemeentelijke politiekorpsen (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1990 en tekstbijwerking tot 28-04-1995)
Art. 1-10
Artikel 1. § 1. De Minister van Binnenlandse Zaken kan binnen de perken van de begrotingskredieten aan de (provinciegouverneurs en de gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad) een krediet toekennen dat voor de volgende uitgaven kan worden aangewend : <KB 1995-04-10/63, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 08-05-1995>
1° politiële infrastruktuur voor gemeenschappelijk gebruik, kosten voor de eerste uitrusting van die infrastruktuur, kosten voor de vernieuwing en de modernisering van die uitrusting en infrastruktuur;
2° aankoop, modernisering en/of aanpassing van materieel en programmatuur voor de uitrusting van supracommunale of provinciale netwerken voor de transmissie van oproepen, informatie of gegevens, met uitsluiting van de werkingskosten van dat materieel;
3° tegemoetkoming in de aankoop van materieel en uitrusting noodzakelijk voor de integratie van de 101-centra na goedkeuring van de overeenkomst tot integratie.
§ 2. Indien de Minister van Binnenlandse Zaken het opportuun acht zelf over te gaan tot de uitgaven voorzien bij § 1, kan hij de hiertoe nodige kredieten reserveren op het aandeel dat in het kader van dit besluit aan de (provinciegouverneurs en de gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad) toegekend wordt. <KB 1995-04-10/63, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 08-05-1995>
Art.2. Onverminderd artikel 1, § 2, wordt het bedrag dat voor de (provinciegouverneurs en de gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad) voorbehouden wordt in toepassing van artikel 1, § 1, onder hen verdeeld volgens een verdelingscoëfficiënt die voor 50 % steunt op het bevolkingscijfer van de provincie en voor 50 % op het cijfer van de personeelssterkte van de gemeentepolitie in de provincie. <KB 1995-04-10/63, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 08-05-1995>
Art.3. Voor het bepalen van de bij artikel 2 bedoelde coëfficiënten worden het bevolkingscijfer en de personeelssterkte van 1 januari van het jaar dat het betrokken begrotingsjaar voorafgaat in aanmerking genomen.
De personeelssterkte bestaat uit de leden van de gemeentepolitie in dienstactiviteit of daarmee gelijkgestelden, titularis in de hoedanigheid van aspirant, stagiair of definitief agent, van een graad uit de hiërarchie van de graden vastgesteld bij de artikelen 1, 2 en 4 van het koninklijk besluit van 13 oktober 1986 tot vaststelling van de graden van het personeel van de gemeentepolitie.
Art.4. <KB 1991-04-10/50, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1990> De bijdrage van de Staat in voornoemde uitgaven beloopt 100 pct. Zij beloopt eveneens 100 pct. voor de uitgaven vermeld in artikel 1, § 1, 1° betreffende de aankoop, het bouwen of de verbouwing van onroerende goederen, wanneer die aangekochte, gebouwde of verbouwde goederen het eigendom zijn van de Staat, de provincie of de gemeente of van een door deze publiekrechtelijke rechtspersonen opgerichte, georganiseerde en gecontroleerde rechtspersoon.
Voor de rechtspersonen andere dan de hiervoor genoemde, wordt de bijdrage beperkt tot 60 pct.
De subsidies zijn terugvorderbaar zodra deze onroerende goederen een andere hoofdbestemming krijgen dan deze waarvoor zij oorspronkelijk werden toegekend.
Art.5. Voor 15 maart van elk jaar, stelt de (provinciegouverneur en de gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad) aan de Minister van Binnenlandse Zaken een gedetailleerd en becijferd plan voor van de aankopen en tegemoetkomingen die hij wenst te realiseren binnen de grenzen van de begrotingsenveloppe waarvan het bedrag hem meegedeeld zal zijn in toepassing van artikel 2. <KB 1995-04-10/63, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 08-05-1995>
Dat voorstel moet gestaafd worden met volledige en precieze informatie omtrent de aard, de opportuniteit en de kosten van de gewenste acties.
De Minister van Binnenlandse Zaken deelt aan de (gouverneur en de gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad) het definitieve actieplan mee. <KB 1995-04-10/63, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 08-05-1995>
De operaties van boekhoudkundige vastlegging en uitbetaling van de tegemoetkomingen tot het bedrag van 10 000 000 franken gebeuren bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken door tussenkomst van de (gouverneur en de gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad) na overlegging van de volledige dossiers en overeenkomstig de regels voor het gunnen van opdrachten en de boekhoudingsregels die van toepassing zijn op de Staat. <KB 1995-04-10/63, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 08-05-1995>
De Minister van Binnenlandse Zaken is bevoegd inzake gunning en uitvoering van de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten voor overeenkomsten die het bedrag van 10 000 000 franken te boven gaan.
Art.6. De beheerders van de 101-centra, bedoeld in artikel 1, § 1, 3°, delen ten laatste op 1 januari van het begrotingsjaar aan de (provinciegouverneur en de gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad) de voorstellen mee die ze menen te moeten formuleren wat de aanschaf van bedoeld materieel en bedoelde uitrustingen betreft. De (gouverneurs en
integreren deze voorstellen in het in artikel 5 van dit besluit vermelde plan.
Art.7. De verkrijgende (gouverneurs en de gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad) kunnen de infrastruktuur, het materieel en de uitrusting waarvoor de financiële rijkstegemoetkoming werd verleend, in toepassing van artikel 1, § 1, of hen ter beschikking gesteld in toepassing van artikel 1, § 2, slechts vervreemden of verhuren onder de door de Minister van Binnenlandse Zaken vastgestelde voorwaarden. Die infrastruktuur, dat materieel en die uitrusting mogen slechts gebruikt worden voor het aanvankelijk voorziene doel. <KB 1995-04-10/63, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 08-05-1995>
Bij niet-naleving van de bepalingen van dit besluit en van de door de Minister van Binnenlandse Zaken in toepassing van hetzelfde besluit vastgestelde voorwaarden, zal de financiële rijkstegemoetkoming integraal worden teruggevorderd.
Art.8. Voor het begrotingsjaar 1989 kan de Minister van Binnenlandse Zaken uitzonderlijk afwijken van de bij dit besluit vastgestelde termijnen. Ook kan hij afwijken van de verdeelsleutel vastgelegd bij artikel 2 met het oog op de voortzetting van investeringen waarvoor eerder verbintenissen aangegaan werden. De aldus toegekende bijkomende kredieten zullen afgetrokken worden van het voor het begrotingsjaar 1990 aan de belanghebbenden toegekende krediet.
(De verdeelsleutel toepasselijk op de ordonnanceringskredieten 1990 ten belope van de vastleggingskredieten 1989 is die welke de Minister heeft vastgesteld voor de verdeling van de vastleggingskredieten 1989.) <KB 1990-06-27/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990>
Art.9. Het koninklijk besluit van 17 februari 1987 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de provincies en de gemeenten een financiële rijkshulp kunnen genieten voor de uitrusting van de gemeentepolitie en voor de verbetering van de coördinatie inzake veiligheid, gewijzigd bij koninklijk besluit van 1 februari 1988, wordt opgeheven. De verbintenissen die in toepassing van dit besluit door de Staat en de gemeenten gesloten werden blijven evenwel zonder beperking in de tijd van kracht.
Art. 10. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.