20 JULI 1988. - BESLUIT van de Vlaamse Executieve houdende oprichting en werkwijze van de bemiddelingscommissie voor bijzondere jeugdbijstand en van het administratief secretariaat. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 21-02-1989 en tekstbijwerking tot 26-06-2007)
Voorafgaande bepaling.
Art. 1
HOOFDSTUK I. - Oprichting, werkgebied en zetel.
Art. 2-3
HOOFDSTUK II. - Bijkomende benoemingsvoorwaarden (voor de leden) van de bemiddelingscommissie. <BVE 1990-10-10/33, art. 3; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
Art. 4-5
HOOFDSTUK III. - Werkwijze.
Art. 6-28
HOOFDSTUK IV. - Werkingskosten.
Art. 29-31
HOOFDSTUK V. - Presentiegelden en vergoedingen.
Art. 32-33
HOOFDSTUK VI. - Beëindiging van mandaat.
Art. 34-36
HOOFDSTUK VII. - (Het secretariaat.) <BVE 1990-10-10/33, art. 26; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
Art. 37-39
(HOOFDSTUK VIII.) - Slotbepalingen. <BVE 1990-10-10/33, art. 31; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
Art. 40-42
Voorafgaande bepaling.
Artikel 1. <BVE 1990-10-10/33, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1991> Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° de (Vlaamse Minister) : het Lid van de Vlaamse (regering) bevoegd voor de bijzondere jeugdbijstand; <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 25-02-1994>
2° de gecoördineerde decreten : de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990;
3° de bemiddelingscommissie : de bemiddelingscommissie voor bijzondere jeugdbijstand, bedoeld in artikel 12 van de gecoördineerde decreten;
4° het secretariaat : het administratief secretariaat, bedoeld in artikel 20 van de gecoördineerde decreten;
5° de secretaris : de ambtenaar van de Vlaamse Gemeenschap die de leiding heeft van het secretariaat.
(6° de administrateur-generaal : het personeelslid dat belast is met de leiding van het agentschap Jongerenwelzijn.) <BVR 2006-12-15/01, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
HOOFDSTUK I. - Oprichting, werkgebied en zetel.
Art.2. <BVR 1997-07-23/53, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-08-1998> Er wordt één bemiddelingscommissie opgericht in elk van de gerechtelijke arrondissementen Mechelen, Oudenaarde en Turnhout. Er worden twee bemiddelingscommissies opgericht in elk van de gerechtelijke arrondissementen Antwerpen, Brugge, Brussel, Dendermonde, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven en Tongeren. Het werkgebied van voornoemde bemiddelingscommissies is het gerechtelijk arrondissement.
Er wordt één bemiddelingscommissie opgericht voor de gerechtelijke arrondissementen Ieper en Veurne, die haar werkgebied vormen.
De Vlaamse minister bepaalt de zetel van de bemiddelingscommissie.
Art.3. <BVR 1997-07-23/53, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 29-10-1997> § 1. De bemiddelingsverzoeken, bedoeld in artikel 13, 1° tot en met 3° en 5° van de gecoördineerde decreten, kunnen worden ingediend bij eender welke bemiddelingscommissie. De bemiddelingsverzoeken en verzoeken om advies bedoeld in artikel 13, 4° kunnen worden ingediend bij de voor de behandeling bevoegde bemiddelingscommissie.
§ 2. De bemiddelingsverzoeken en de verzoeken om advies bedoeld in artikel 13, 1° tot en met 5° van de gecoördineerde decreten, worden behandeld door de bemiddelingscommissie van het werkgebied waarin de personen die over de minderjarige het ouderlijk gezag uitoefenen of hem onder hun bewaring hebben, hun verblijfplaats hebben.
Wanneer deze personen geen vaststaande of gekende verblijfplaats in België hebben, wordt de zaak behandeld door de bemiddelingscommissie van het werkgebied waarin de jongere verblijft of waarin hij wordt aangetroffen.
Uitzonderlijk en in overleg tussen de betrokken bemiddelingscommissies en de partijen kan hiervan worden afgeweken.
§ 3. De bemiddelingscommissie die gevat is overeenkomstig § 2 blijft bevoegd totdat een minnelijke regeling, bedoeld in artikel 17, § 1 van de gecoördineerde decreten, is bereikt of totdat één van de beslissingen, bedoeld in artikel 17, § 2 van die decreten is genomen, ook indien de personen die over de minderjarige het ouderlijk gezag uitoefenen of hem onder hun bewaring hebben of de minderjarige zelf van verblijfplaats veranderen.
HOOFDSTUK II. - Bijkomende benoemingsvoorwaarden (voor de leden) van de bemiddelingscommissie.
Art.4. <BVR 1997-07-23/53, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 29-10-1997> Om tot lid van de bemiddelingscommissie benoemd te worden, moet de kandidaat :
1° ten minste zesentwintig jaar en maximaal vijfenzestig jaar oud zijn bij de benoeming;
2° de Belgische nationaliteit bezitten of sedert ten minste vijf jaar woonachtig zijn in het Vlaamse Gewest of Brussel-Hoofdstad;
3° gedurende ten minste vijf jaar een functie, ambt of bedrijvigheid hebben uitgeoefend ten gevolge waarvan een bijzondere deskundigheid werd verworven inzake problematische opvoedingssituaties;
4° woonachtig of tewerkgesteld zijn in het werkgebied van de betrokken bemiddelingscommissie;
5° een getuigschrift van goed zedelijk gedrag bestemd voor een openbaar bestuur kunnen voorleggen;
6° beantwoorden aan het profiel bepaald door de Vlaamse minister.
Art.5. <BVE 1990-10-10/33, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990> Onverminderd het bepaalde in artikel 19, § 1, tweede lid van de gecoördineerde decreten, is het lidmaatschap van de bemiddelingscommissie onverenigbaar met de uitoefening van een bij verkiezing verleend openbaar mandaat, met een mandaat bij een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met een ambt bij het Bestuur der Strafinrichtingen van het Ministerie van Justitie of bij (de afdeling bijzondere jeugdbijstand) van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en met het lidmaatschap van een comité voor bijzondere jeugdzorg. <BVR 1997-07-23/53, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 29-10-1997>
HOOFDSTUK III. - Werkwijze.
Art.6. <Oude art. 7> <BVE 1990-10-10/33, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
De bemiddelingscommissie stelt haar huishoudelijk reglement op en brengt dit reglement, alsook de wijzigingen ervan, onverwijld ter kennis van de (Vlaamse Minister) die ze binnen de twee maanden goedkeurt. <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 25-02-1994>
Art.7. <BVE 1990-10-10/33, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990> De bemiddelingscommissie houdt minstens tweemaal per maand zitting op een vaste plaats in de gemeente waar haar zetel gevestigd is. Wanneer zij dit voor de uitoefening van haar taak nuttig of noodzakelijk acht, kan zij evenwel op een andere plaats zitting houden.
Art.8. De bemiddelingscommissie wordt schriftelijk bijeengeroepen door de voorzitter, die de agenda alsook datum en uur van de zittingen vaststelt. De bijeenroeping gebeurt minstens 5 werkdagen vóór de datum van de zitting en ingeval van hoogdringendheid, ten laatste 1 werkdag vóór de datum van de zitting.
(De voorzitter duidt volgens een beurtrol voor elke zitting de leden aan die zetelen. Elk lid, de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter inbegrepen, zetelt minstens eenmaal per maand, tenzij het daartoe verhinderd is.) <BVE 1990-10-10/33, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
Art.9. De leden moeten regelmatig de zittingen bijwonen waartoe ze worden opgeroepen, actief hun medewerking verlenen bij het vervullen van de verschillende taken die aan de bemiddelingscommissie zijn opgedragen, de informatie- en vormingsinitiatieven regelmatig bijwonen die te hunnen behoeve worden ingericht door de (Vlaamse Minister) en zich bij het verrichten van die opdrachten gedragen naar de algemene richtlijnen van de (Vlaamse Minister). <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 25-02-1994>
Art.10. <BVR 1997-07-23/53, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 29-10-1997> Het secretariaat is elke werkdag telefonisch bereikbaar, ten minste van 10 tot 12 uur en van 14 tot 16 uur.
De telefonische bereikbaarheid en de toegankelijkheid van de bemiddelingscommissie wordt georganiseerd door de secretaris, in overleg met de voorzitter en in samenspraak met andere bemiddelingscommissies.
Personen die een bemiddelingsverzoek bij mondelinge verklaring wensen in te dienen, worden binnen een termijn van twee werkdagen ontvangen bij voorkeur op het secretariaat van de bemiddelingscommissie.
Art.11. <BVE 1990-10-10/33, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990> Op het secretariaat worden een algemeen en een bijzonder register gehouden.
In het algemeen register worden de bemiddelingsverzoeken, zowel bij verzoekschrift als bij mondelinge verklaring, in volgorde van indiening ingeschreven. Iedere inschrijving krijgt een volgnummer en bevat, naast de dagtekening van de inschrijving, de in artikel 15, § 2, van de gecoördineerde decreten bedoelde vermeldingen.
In het bijzonder register worden de verzoeken om advies vanwege met jeugdzaken belaste magistraten in volgorde van indiening ingeschreven. Iedere inschrijving krijgt een volgnummer en vermeldt, naast de dagtekening van de inschrijving :
1° de dag, de maand en het jaar van het verzoek;
2° de naam, de voornaam en de hoedanigheid van de magistraat die het verzoek heeft ingediend;
3° het voorwerp van het verzoek.
Art.12. Alle bladen houdende inschrijving in het algemeen register van bemiddelingsverzoeken of in het bijzonder register van adviesaanvragen worden door de voorzitter geparafeerd.
Art.13. Voor iedere zaak, ingeschreven in het algemeen register van bemiddelingsverzoeken of in het bijzonder register van adviesaanvragen, wordt een dossier aangelegd.
De secretaris schrijft op de omslag van het dossier de datum van de inschrijving in het register, het volgnummer van de zaak, en - in voorkomend geval - de datum waarop het dossier werd afgesloten.
Het dossier (betreffende een bemiddelingsverzoek) bevat ondermeer : <BVE 1990-10-10/33, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
1° het aan de bemiddelingscommissie gericht verzoekschrift of een copie van het geacteerde bemiddelingsverzoek bij mondelinge verklaring, en hun desgevallende bijlagen;
(3° de beslissingen van de bemiddelingscommissie met betrekking tot de aanduiding van een verslaggever bedoeld in artikel 14, tweede lid, de verzoeken tot informatie of onderzoek en de verslagen opgemaakt ter uitvoering van de beslissingen of verzoeken van de bemiddelingscommissie;) <BVE 1990-10-10/33, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
4° de processen-verbaal van de zittingen en in het algemeen alle door de commissie opgemaakte akten.
Art.14. <BVE 1990-10-10/33, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990> De bemiddelingsverzoeken of de verzoeken om advies worden de dag van de indiening door de secretaris ter kennis gebracht van de voorzitter, die, indien zij een dringend karakter vertonen, desgevallend de bemiddelingscommissie kan bijeenroepen overeenkomstig artikel 8, eerste lid, in fine, of een beslissing als bedoeld in (artikel 25, § 2, tweede lid), kan nemen. In het huishoudelijk reglement wordt bepaald hoe de kennisgeving door de secretaris aan de voorzitter geschiedt. <BVR 1997-07-23/53, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 29-10-1997>
Op de eerste zitting volgend op de inschrijving neemt de bemiddelingscommissie kennis van het bemiddelingsverzoek of van het verzoek om advies. De voorzitter kan onder de zetelende leden een verslaggever aanduiden.
Art.15. <BVE 1990-10-10/33, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990> Ten einde de zaak te kunnen behandelen kan de bemiddelingscommissie het comité voor bijzondere jeugdzorg verzoeken alle noodzakelijke informatie mede te delen.
Zij kan eveneens een verzoek tot informatie of onderzoek richten :
1° aan de sociale dienst voor bijzondere jeugdbijstand, indien het comité voor bijzondere jeugdzorg of het bureau voor bijzondere jeugdbijstand niet betrokken is bij de aan het bemiddelingsverzoek ten grondslag liggende problematische opvoedingssituatie;
2° aan een deskundige, andere dan een magistraat, een lid van het comité voor bijzondere jeugdzorg of een ambtenaar van (de afdeling bijzondere jeugdbijstand) (...) van de Vlaamse Gemeenschap; <BVR 1997-07-23/53, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 29-10-1997> <BVR 2006-12-15/01, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
3° aan een door de Vlaamse Gemeenschap erkende of gesubsidieerde voorziening of aan een persoon of team verbonden aan een dergelijke voorziening.
Art.16. In de gevallen bedoeld in artikel 15 van dit besluit bepaalt de bemiddelingscommissie op welke wijze en binnen welke termijn over de toevertrouwde opdracht verslag dient uitgebracht te worden.
Indien het verslag niet binnen de gestelde termijn wordt uitgebracht, kan de bemiddelingscommissie de opdracht intrekken en aan anderen toevertrouwen.
Art.17. De persoon of instantie die het bemiddelingsverzoek heeft ingediend, wordt in kennis gesteld van het eerste gevolg dat de bemiddelingscommissie aan het bemiddelingsverzoek heeft gegeven.
Deze kennisgeving geschiedt bij (gewone) brief door bemiddeling van de secretaris van de bemiddelingscommissie uiterlijk binnen de zeven dagen nadat de bemiddelingscommissie van het bemiddelingsverzoek heeft kennis genomen. <BVR 1997-07-23/53, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 29-10-1997>
(Indien daartoe redenen bestaan, kan de bemiddelingscommissie bevelen dat de kennisgeving gebeurt op een andere wijze of binnen een kortere termijn, dan bepaald in het vorige lid.) <BVE 1990-10-10/33, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
Art.18. <BVE 1990-10-10/33, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990> § 1. De bij de bemiddeling te betrekken partijen worden overeenkomstig artikel 16 van de gecoördineerde decreten opgeroepen, ten minste zeven dagen vóór de zittingsdag.
Indien daartoe redenen bestaan, kan de bemiddelingscommissie voor die oproeping een kortere termijn bepalen.
§ 2. Bovendien kan eenieder, op zijn verzoek, voor de bemiddelingscommissie verschijnen, mits hij uiterlijk zeven dagen vóór de zittingsdag van zijn voornemen daartoe aan de secretaris kennis geeft en met akkoord van de voorzitter. In dringende gevallen kan van die termijn worden afgeweken bij beslissing van de voorzitter.
Art.19. Indien het voorwerp van een bemiddelingsverzoek vervalt alvorens de betrokken partijen voor de bemiddelingscommissie zijn opgeroepen of verschenen, neemt zij daar akte van en wordt het dossier afgesloten.
De bemiddelingscommissie stelt diegene die een bemiddelingsverzoek heeft ingediend daarvan in kennis bij gewone brief door bemiddeling van de secretaris, of op de wijze die zij daartoe het meest geschikt acht.
Van deze kennisgeving wordt melding gemaakt in het dossier.
Art.20. (§ 1.) De behandeling van de bemiddelingsverzoeken geschiedt met gesloten deuren. <BVE 1990-10-10/33, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
Tot de zitting worden enkel toegelaten de personen die daartoe werden opgeroepen, die hen bij toepassing van artikel 16 (van de gecoördineerde decreten) het decreet bijstaan, vertegenwoordigen of door de bemiddelingscommissie gemachtigd of aangesteld worden te vertegenwoordigen, en diegene wiens aanwezigheid door de bemiddelingscommissie noodzakelijk of gepast wordt geacht. <BVE 1990-10-10/33, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
(§ 2. De bemiddelingscommissie beslist bij meerderheid van stemmen, indien geen consensus wordt bereikt) <BVE 1990-10-10/33, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
Art.21. Indien één of meerderen van de opgeroepenen verstek laten gaan, kan de bemiddelingscommissie beslissen de behandeling van de zaak uit te stellen totdat de redenen van het verstek haar bekend zijn. Te dien einde kan zij een informatie-opdracht geven aan de daartoe meest aangewezen persoon.
In dit geval wordt een nieuwe zittingsdag bepaald, en wordt de verstek latende partij daarvan in kennis gesteld op de wijze zoals door de bemiddelingscommissie bepaald.
Art.22. § 1. (Het artikel 17, § 1, tweede lid van de gecoordineerde decreten bedoelde geschrift wordt geviseerd door de zetelende leden waarna het dossier wordt afgesloten.) <BVE 1990-10-10/33, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
Door de secretaris wordt aan de ondertekenende partijen een afschrift bezorgd van dit geschrift, uiterlijk binnen de veertien dagen na de ondertekening.
§ 2. De beslissing om de zaak uit handen te geven, bedoeld in artikel 17, § 2, tweede lid van (de gecoordineerde decreten), wordt ter kennis gebracht van de betrokken partijen uiterlijk binnen de zeven dagen na de beslissing, waarna het dossier wordt afgesloten. <BVE 1990-10-10/33, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
§ 3. De in bemiddeling opgeroepen partijen worden van de doorverwijzing, bedoeld in artikel 17, § 2, derde lid van (de gecoordineerde decreten) in kennis gesteld, uiterlijk binnen de zeven dagen na de beslissing, waarna het dossier wordt afgesloten. <BVE 1990-10-10/33, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
Art.23. (De secretaris richt de kennisgeving, bedoeld in artikel 27, § 5, van de gecoördineerde decreten, aan de griffie van de jeugdrechtbank.) <BVE 1990-10-10/33, art. 17, 004; Inwerkingtreding : onbepaald >
(Hij maakt de adviezen over aan de met jeugdzaken belaste magistraten die erom hebben verzocht. Een copie van het advies wordt gevoegd bij het in artikel 13 bedoelde dossier dat na verzending van het advies wordt afgesloten.) <BVE 1990-10-10/33, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
Art.24. <BVE 1990-10-10/33, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990> Wanneer aan een zaak meerdere zittingen worden gewijd, moeten daarop telkens ten minste twee leden aanwezig zijn die zitting hadden toen de bemiddelingscommissie van het bemiddelingsverzoek of het verzoek om advies kennis nam. Hiervan kan slechts worden afgeweken bij beslissing van de voorzitter en in het uitsluitend belang van de bij de zaak betrokkenen.
Art.25. <BVR 1997-07-23/53, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 29-10-1997> § 1. De voorzitter leidt de werkzaamheden van de bemiddelingscommissie.
Wanneer de voorzitter niet aanwezig is, wordt hij vervangen door de plaatsvervangend voorzitter, of indien ook deze niet aanwezig is, door een door de voorzitter aangewezen lid.
§ 2. De bemiddelingscommissie verwijst geen zaken door naar het openbaar ministerie zonder oproeping van de partijen overeenkomstig artikel 18, § 1.
De voorzitter of zijn vervanger kan hiervan in naam van de bemiddelingscommissie, in uitzonderlijke en dringende omstandigheden afwijken. De beslissing moet gemotiveerd zijn.
Over die beslissing wordt door de voorzitter tijdens de eerstvolgende zitting van de bemiddelingscommissie verslag uitgebracht.
De Vlaamse minister wordt binnen de vijf werkdagen van deze gemotiveerde beslissing op de hoogte gebracht.
Art.26. <BVE 1990-10-10/33, art. 20, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990> Op het secretariaat wordt een register bijgehouden, waarvan ieder blad door de voorzitter wordt geparafeerd en waarin voor elke zitting van de bemiddelingscommissie worden ingeschreven :
1° de datum;
2° de agenda;
3° de namen van de zetelende leden;
4° het uur van begin en einde.
Art.27. <BVE 1990-10-10/33, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990> De leden van de bemiddelingscommissie komen minstens tweemaal per jaar in algemene vergadering bijeen om de algemene werking van de commissie te bespreken.
Jaarlijks vóór 31 maart wordt ten behoeve van de (Vlaamse Minister) en overeenkomstig diens richtlijnen een evaluatieverslag opgemaakt over de algemene werking tijdens het afgelopen jaar. <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 25-02-1994>
Art.28. De officiële documenten bestemd voor de bemiddelingscommissie worden door de secretaris geviseerd. Deze uitgaande van de bemiddelingscommissie worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend.
(De secretaris is belast met de bewaring van de dossiers. Afgesloten dossiers worden bewaard tot vijf jaar na de meerderjarigheid van de betrokken minderjarige.) <BVR 1997-07-23/53, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 29-10-1997>
Afgesloten dossiers worden na vijf jaar vernietigd. Deze die van belang zijn voor de met jeugdzaken belaste magistraten, worden na tien jaar vernietigd.
HOOFDSTUK IV. - Werkingskosten.
Art.29.
<Opgeheven bij BVR 2002-12-13/75, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.30.
<Opgeheven bij BVR 2002-12-13/75, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.31. (opgeheven) <BVR 1997-07-23/53, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 29-10-1997>
HOOFDSTUK V. - Presentiegelden en vergoedingen.
Art.32. § 1. De voorzitter, (en de leden) van de bemiddelingscommissie kunnen per zitting aanspraak maken op : <BVE 1990-10-10/33, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
1° een presentiegeld, zoals voorzien in (artikel 9, c van) het besluit van de Vlaamse (regering) van 27 januari 1988 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de toelagen en presentiegelden aan commissarissen, gemachtigden van financiën, afgevaardigden van de Vlaamse (regering), voorzitters en leden van niet-adviserende bijzondere commissies of van raden van bestuur van instellingen en ondernemingen die onder de Vlaamse (regering) behoren; dit presentiegeld wordt, per zitting van minstens twee uur, bepaald als volgt :<BVE 1991-05-22/33, art. 2 1°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1991> <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 25-02-1994>
- voor de voorzitter : (2 000 F);<BVE 1991-05-22/33, art. 2 1°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
- voor de leden (...) : ((1 500 F)); <BVE 1990-10-10, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990> <BVE 1991-05-22/33, art. 2 1°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
(2° De terugbetaling van hun reis- en verblijfkosten volgens de normen die gelden voor de ambtenaren van de Vlaamse Gemeenschap. Daarbij wordt de voorzitter gelijkgesteld met ambtenaren behorende tot de rangen 15 en 16 en worden de leden gelijkgesteld met ambtenaren behorende tot de rangen 10 tot en met 14.) <BVE 1991-05-22/33, art. 2 2°, 005; Inwerkingtreding : 01-06-1991>
§ 2. De voorzitter, (en de leden) kunnen afstand doen van de presentiegelden bedoeld in § 1, 1°. <BVE 1990-10-10/33, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990> (§ 3. De voorzitter en de leden van de bemiddelingscommissie worden verzekerd tegen ongevallen die zich tijdens de zittingen zouden voordoen, alsook op de weg naar en van de zittingen.)
(§ 4. De deskundigen bedoeld in artikel 15, 2°, die aan een zitting hebben deelgenomen, kunnen aanspraak maken op een presentiegeld, indien hun deelname daaraan minstens twee uren heeft geduurd, en op de terugbetaling van hun reis- en verblijfskosten onder dezelfde voorwaarden als bepaald in de §§ 1 en 2. Zij worden daarvoor gelijkgesteld met de leden van de bemiddelingscommissie.)
Art.33. De personeelsleden (...) van de Vlaamse Gemeenschap hebben als lid van de bemiddelingscommissie geen recht op de hogervermelde presentiegelden, indien de zittingen plaatshebben tijdens hun gewone diensturen en voor zover zij hiervoor geen vakantie- of recuperatiedagen hebben opgenomen. <BVR 2006-12-15/01, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
HOOFDSTUK VI. - Beëindiging van mandaat.
Art.34. De (Vlaamse Minister) kan op verzoek van de betrokkene of ambtshalve een einde maken aan het mandaat van voorzitter, (plaatsvervangend voorzitter of lid) <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 25-02-1994> <BVE 1990-10-10/33, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
Art.35. § 1. Ambtshalve kan aan een mandaat slechts een einde worden gemaakt :
1° wanneer de titularis niet meer beantwoordt aan de benoemingsvoorwaarden;
2° wanneer de titularis door zijn gedrag het vertrouwen van het publiek schokt ofwel de eer of de waardigheid van zijn mandaat in opspraak brengt;
3° wanneer de titularis drie maal na elkaar zonder schriftelijke verontschuldiging de zittingen niet bijwoont;
4° wanneer de titularis zes maal na elkaar nalaat de zittingen bij te wonen;
5° wanneer de titularis zich niet gedraagt naar de richtlijnen van de Gemeenschapsminister.
§ 2. (Indien de Vlaamse minister overweegt ambtshalve een einde te stellen aan een mandaat, wordt dit bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de betrokkene. Deze beschikt, vanaf de datum van ontvangst van de brief, over een termijn van vijftien werkdagen om te vragen door de Vlaamse minister te worden gehoord. In dat geval wordt de betrokkene door de Vlaamse minister schriftelijk opgeroepen binnen een termijn van vijftien werkdagen vanaf de datum van ontvangst van de brief. Nadat de betrokkene werd gehoord of indien hij binnen een termijn van vijftien werkdagen vanaf de datum van ontvangst van zijn oproepingsbrief aan die oproeping geen passend gevolg heeft gegeven, kan aan zijn mandaat door de Vlaamse minister een einde worden gesteld.) <BVR 1997-07-23/53, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 29-10-1997>
Art.36. In geval van vacature vóór het verstrijken van het mandaat van voorzitter, (plaatsvervangend voorzitter of lid), wordt binnen de drie maand een (opvolger) benoemd. Deze beëindigt het mandaat van zijn voorganger. <BVE 1990-10-10/33, art. 25, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
HOOFDSTUK VII. - (Het secretariaat.)
Art.37. <Oude art. 38> <BVE 1990-10-10/33, art. 28, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1991> § 1. Het secretariaat is samengesteld uit ambtenaren van de Vlaamse Gemeenschap.
§ 2. De personeelsformatie per secretariaat wordt door de (administrateur-generaal) bepaald in funktie van het werkvolume per bemiddelingscommissie en de personeelsformatie zoals vastgelegd in (het besluit van de Vlaamse (regering) van 21 december 1990 houdende vaststelling van de personeelsformatie van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap) <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 25-02-1994> <BVE 1991-05-22/33, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-06-1991> <BVR 2006-12-15/01, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
(De Vlaamse minister kan bepalen dat één secretariaat instaat voor de administratieve ondersteuning van meerdere bemiddelingscommissies binnen hetzelfde gerechtelijk arrondissement.
De standplaats van de ambtenaren belast met het secretariaat is de zetel van de bemiddelingscommissie.) <BVR 1997-07-23/53, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 29-10-1997>
§ 3. (De personeelsleden van het secretariaat staan administratiefrechtelijk onder het gezag van de Vlaamse (regering). Zij vervullen de opdrachten die hen door de bemiddelingscommissie worden toevertrouwd overeenkomstig de bepalingen van de gecoordineerde decreten, van dit besluit en van het huishoudelijk regleme.) <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 25-02-1994> <BVE 1990-10-10/33, art. 28, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990>
Art.38. (opgeheven) <BVR 1997-07-23/53, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 29-10-1997>
Art.39. <ingevoegd bij BVE 1990-10-10/33, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 10-10-1990> De (Vlaamse Minister) belast met één of meer ambtenaren van de Vlaamse Gemeenschap met de inspectie van het secretariaat en met het onderhouden van de contacten met de bemiddelingscommissie. <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 25-02-1994>
(HOOFDSTUK VIII.) - Slotbepalingen.
Art.40. De (Vlaamse Minister) bepaalt per bemiddelingscommissie de datum waarop het voor zijn werkgebied bevoegd wordt. <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 25-02-1994>
Art.41. Dit besluit treedt in werking op 1 augustus 1988.
Art. 42. De (Vlaamse Minister) van Welzijn, Gezin en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit. <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 25-02-1994>