Details





Titel:

22 DECEMBER 1988. - Koninklijk besluit tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State in geval van beroep als bedoeld bij artikel 25ter van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, en bij artikel 68bis van de gemeentekieswet(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-04-2024 en tekstbijwerking tot 23-04-2024)



Inhoudstafel:


Art. 1-11



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1948082309 



Uitvoeringsbesluit(en):

2024003721 



Artikels:

Artikel 1.Het beroep bedoeld in artikel 25ter van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en in artikel 68bis van de gemeentekieswet, wordt ingesteld door middel van een verzoekschrift dat bij een ter post aangetekende brief [1 of elektronisch]1 aan de Raad van State wordt gericht.
  [1 Tenzij gebruik wordt gemaakt van de elektronische procedure,]1 [1 worden bij het verzoekschrift]1 vier gewaarmerkte afschriften gevoegd van het verzoekschrift en van elk van de erbij gevoegde documenten waarnaar het verwijst.
  ----------
  (1)<KB 2024-03-28/42, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 03-05-2024>

Art.2. In het door meer dan een verzoeker ingediende verzoekschrift wordt een enkele woonplaats gekozen.
  Zoniet worden de verzoekers geacht bij de eerste verzoeker woonplaats te hebben gekozen.

Art.3. De verzoekende partij voegt bij haar verzoekschrift een gewaarmerkt afschrift hetzij van het proces-verbaal van de eedaflegging indien de mandataris tegen wie het beroep wordt gericht benoemd of verkozen is, hetzij van elk stuk op grond waarvan de eerste dag van de ambtswaarneming kan worden bepaald, indien de mandataris dat ambt tijdelijk waarneemt.

Art.4.Binnen 10 dagen stuurt de hoofdgriffier van de Raad van State een afschrift van het inleidend verzoekschrift en van de bijlagen aan de mandataris tegen wie beroep is ingesteld.
  Deze heeft het recht de Raad van State een memorie van antwoord toe te sturen.
  De memorie moet, op straffe van verwerping uit de debatten :
  1° de naam en het adres van de partij vermelden en ondertekend zijn door de partij of door een op het tableau van de Orde ingeschreven advokaat;
  2° aan de Raad van State onder een ter post aangetekende omslag [1 of elektronisch]1 worden toegestuurd binnen dertig dagen na ontvangst van het inleidend verzoekschrift;
  3° vergezeld zijn van vier gewaarmerkte afschriften [1 , tenzij gebruik wordt gemaakt van de elektronische procedure]1.
  De hoofdgriffier van de Raad van State bezorgt aan de verzoekende partij een afschrift van de memorie en van de erbij gevoegde stukken.
  ----------
  (1)<KB 2024-03-28/42, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 03-05-2024>

Art.5. Binnen dertig dagen na de ontvangst van de memorie van antwoord, wordt het gedagtekende en ondertekende verslag over de zaak aan de kamer bezorgd; de voorzitter van de kamer stelt de datum vast waarop de zaak zal worden opgeroepen.
  Als de kamer oordeelt dat nieuwe onderzoeksverrichtingen moeten worden bevolen, wijst zij, ter uitvoering daarvan, een raadsheer of een lid van het auditoraat aan die een aanvullend verslag opmaakt. Dat gedagtekend en ondertekend verslag wordt binnen vijftien dagen aan de kamer bezorgd.
  Het bevel waarbij de zaak wordt vastgesteld of voor nader onderzoek verwezen, wordt binnen acht dagen na de indiening van het verslag gegeven.
  Het bevel waarbij de zaak wordt vastgesteld, wordt met de verslagen aan de partijen betekend. Het stelt de zaak binnen vijftien dagen vast.

Art.6. Het arrest moet binnen een maand na de sluiting van de debatten worden gewezen.
  Deze termijn kan bij bevel van de kamer worden verlengd na advies van de auditeur-generaal, zonder dat de totale duur der verlengingen meer dan één maand mag bedragen.

Art.7. Het arrest is niet vatbaar voor verzet, voor derden-verzet of voor aanvraag tot herziening.

Art.8.Op de in dit besluit geregelde rechtspleging zijn van toepassing de artikelen 1, 2, § 1, 1° en 2°, 5, 12, 16 tot 19, 25 tot 27, 29, 33 tot 37, 51, 52 tot 54, 59 tot 65, 72, 77, 84, 85, tweede lid, [1 85bis,]1 86 tot 88, 90 tot 92 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State.
  ----------
  (1)<KB 2024-03-28/42, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 03-05-2024>

Art.9. Artikel 93 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie bij van de Raad van State, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 juli 1981, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 93. In aangelegenheden als bedoeld bij :
  1° artikel 10 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
  2° de artikelen 68bis, 76 en 76bis van de gemeentekieswet;
  3° de artikelen 23 en 25ter van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
  4° de artikelen 69 en 70 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen,
  wordt de rechtspleging geregeld door de desbetreffende bijzondere bepalingen. "

Art.10. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1989.

Art. 11. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.