14 DECEMBER 1987. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van de normen waaraan de centra voor menselijke erfelijkheid moeten voldoen.
Art. 1-13
Artikel 1. Worden beschouwd als " centra voor menselijke erfelijkheid ", de centra waarin diagnoses worden gesteld inzake :
a) het al dan niet erfelijk zijn van misvormingen en afwijkingen, zowel geestelijke als lichamelijke;
b) de aard van de sub a) bedoelde misvormingen en afwijkingen;
c) het dragerschap van erfelijke eigenschappen.
Art.2. De centra voor menselijke erfelijkheid worden beschouwd als zware medisch-technische diensten zoals bedoeld in artikel 44 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd door het koninklijk besluit van 7 augustus 1987.
Art.3. De centra voor menselijke erfelijkheid mogen niet worden geëxploiteerd zonder erkend te zijn door de Minister die Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft. Om te worden erkend moeten de centra voldoen aan de normen vastgesteld door dit besluit.
Art.4. § 1. De centra voor menselijke erfelijkheid moeten opgericht zijn en functioneren in het kader van een universitair ziekenhuis dat afhangt van een Belgische universiteit die een volledige medische opleiding verstrekt.
§ 2. Binnen het ziekenhuis functioneren de centra voor menselijke erfelijkheid als afzonderlijke poliklinische diensten die over een eigen infrastructuur en uitrusting beschikken.
§ 3. Per universiteit mag slechts één centrum voor menselijke erfelijkheid worden erkend.
Art.5. § 1. Het centrum voor menselijke erfelijkheid moet worden geleid door een geneesheer die, na zijn basisopleiding, een specifieke voltijdse opleiding heeft gevolgd ten belope van vijf studiejaren in een Belgisch of buitenlands centrum voor menselijke erfelijkheid.
§ 2. De medische ploeg van een centrum moet bestaan uit ten minste twee voltijdse geneesheren die instaan voor de raadplegingen van personen over problemen inzake menselijke erfelijkheid.
Art.6. § 1. De centra voor menselijke erfelijkheid moeten een geregelde raadpleging voor erfelijkheidsadvies organiseren.
§ 2. De raadplegingen moeten de geneesheer verbonden aan het centrum toelaten een diagnose te stellen of het nodige te doen opdat een diagnose zou kunnen worden gesteld.
§ 3. In de mate van het mogelijke moet aan de betrokkenen alle noodzakelijke informatie worden verstrekt die zij nodig hebben om met kennis van zaken te kunnen oordelen.
Art.7. De centra voor menselijke erfelijkheid dienen aan de betrokkene(n) alle mogelijke psychologische en morele bijstand te verlenen die zij nodig hebben bij het verwerken van de mede te delen informatie, en de daaruit voortvloeiende problemen op te vangen.
Art.8. § 1. De centra voor menselijke erfelijkheid moeten in staat zijn analyses uit te voeren inzake cytogenetica, biochemie, ultrastructuur, nucleïnezuren en recombinant-DNA, alsmede alle andere technologieën aan te wenden voor hogervermelde diagnostische doeleinden.
§ 2. De in § 1 bedoelde analysen moeten worden uitgevoerd in een laboratorium dat deel uitmaakt van het centrum.
In het kader van een onderlinge complementariteit van de centra kan evenwel een centrum een ander centrum of universitair laboratorium in België of elders met een analyse belasten.
Art.9. De centra voor menselijke erfelijkheid waken bestendig over het wetenschappelijk niveau van hun aktiviteiten door het verrichten van genetisch onderzoek.
Art.10. De centra voor menselijke erfelijkheid verbinden zich tot het verzamelen van genetische gegevens voor epidemiologische doeleinden overeenkomstig de nadere regelen en modaliteiten die vastgesteld worden door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft.
Art.11. De ziekenhuizen die beschikken over een centrum voor menselijke erfelijkheid dat niet is erkend overeenkomstig dit besluit komen niet in aanmerking voor de toepassing van de artikelen 87 en 97, 99 tot 104 en 106 van de wet op de ziekenhuizen.
Art.12. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1988.
(In afwijking echter van de bepalingen van onderhavig koninklijk besluit kunnen de Centra voor Menselijke Erfelijkheid die gesubsidieerd werden door het Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu vóór de datum van 1 januari 1988, de erkenning bekomen ingaande op deze datum, voor zover zij een aanvraag indienen binnen de drie maanden die volgen op de datum van bekendmaking van onderhavige bepaling in het Belgisch Staatsblad.) <KB 1989-01-25/32, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1988>
Art. 13. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.