7 MEI 1987. _ Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen inzake de pensioenen van de vrijwillig verzekerden.
HOOFDSTUK I. - Beheer.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Uitbetaling van de prestaties.
Art. 3-4
HOOFDSTUK III. - Opheffings- en slotbepalingen.
Art. 5-7
HOOFDSTUK I. - Beheer.
Artikel 1. De wiskundige reserves en het omslagfonds, bedoeld in de artikelen 21, § 1, en 22 van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, samengeordend door het besluit van de Regent van 12 september 1946, zoals ze opnieuw opgenomen werden bij het koninklijk besluit nr. 478 van 5 december 1986, mogen enkel in de volgende waarden worden belegd:
A. In een verhouding van ten minste 20 pct. van de reserves:
in obligaties luidend in Belgische frank, uitgegeven of onvoorwaardelijk gewaarborgd, in hoofdsom en in interesten, door de Staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties van gemeenten, de gemeenten en andere openbare instellingen;
B. In verhouding van ten hoogste 40 pct.:
in vastgoedcertificaten of in hypothecaire leningen met betrekking tot in België gelegen onroerende goederen.
Het bedrag van de leningen mag in geen geval 65 pct. van de verkoopwaarde van de onroerende goederen overschrijden, onder aftrek van het bedrag van de eventuele voorrechten;
C. In verhouding van ten hoogste 20 pct.:
in obligaties of kasbons, luidend in Belgische frank, met een looptijd van meer dan één jaar, uitgegeven door Belgische publiek- of privaatrechtelijke vennootschappen, zonder voor éénzelfde waarde 5 pct. van de belegging te overschrijden;
D. In verhouding van ten hoogste 20 pct.:
in aandelen van Belgische vennootschappen die ten minste vijf jaar bestaan, zonder voor eenzelfde waarde 5 pct. van de belegging te overschrijden;
E. In verhouding van ten hoogste 10 pct.:
in openbare fondsen van vreemde Staten of in door die Staten gewaarborgde waarden mits voorafgaande machtiging van de Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft en binnen de grenzen welke door die machtiging vastgesteld zijn;
F. In verhouding van ten hoogste 10 pct.:
in leningen uitgegeven door de internationale instellingen waarvan het Koninkrijk België deel uitmaakt, mits voorafgaande machtiging van de Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft en binnen de grenzen welke door die machtiging vastgesteld zijn.
Art.2. De Algemene Spaar- en Lijfrentekas maakt ieder jaar, per 31 december, een balans en een winst- en verliesrekening op met betrekking tot het in artikel 20 van dezelfde wetten, zoals het opnieuw opgenomen is bij het koninklijk besluit nr. 478 van 5 december 1986, bedoelde beheer.
Voor het opmaken van de jaarlijkse balans raamt de Algemene Spaar- en Lijfrentekas de goederen die de wiskundige reserves en het omslagfonds vertegenwoordigen volgens de regelen voorzien in het koninklijk besluit van 12 november 1979 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen die zijn toegelaten bij toepassing van de wetgeving betreffende de controle der verzekeringsondernemingen.
HOOFDSTUK II. - Uitbetaling van de prestaties.
Art.3. <KB 1998-10-12/32, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-11-1998> § 1. Wanneer het jaarlijks bedrag van een rente gevestigd door stortingen van vrijwillig verzekerde in het kader van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, samengeordend door het besluit van de Regent van 12 september 1946 verhoogd met de rijksbijdrage, of van een pensioen gevestigd door stortingen in het kader van artikel 3, §§ 1 en 2 van de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden, lager is dan F 90 000 wordt deze rente of dit pensioen uitbetaald door een enige storting overeenstemmend met de contante waarde ervan.
Indien het een ouderdomsrente of -pensioen betreft, wordt deze contante waarde eventueel verhoogd met de reserve betreffende de verzekering van de rente of het pensioen van overlevende.
De uitbetaling door een enige storting bevrijdt de schuldplichtige instelling van haar verplichtingen jegens de gerechtigde en zijn eventuele weduwe.
§ 2. Het bepaalde in § 1 is van toepassing voor de gerechtigden aan wie één van de in § 1 bedoelde voordelen voor de eerste maal betaald wordt na 1 november 1998, alsook wiens rechten op één van deze voordelen reeds vóór deze datum zijn ingegaan.
Art.4. <KB 1998-10-12/32, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-11-1998> § 1. Wanneer het jaarlijks bedrag van een rente gevestigd door stortingen van vrijwillig verzekerde in het kader van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, samengeordend door het besluit van de Regent van 12 september 1946 verhoogd met de rijksbijdrage, of van een pensioen gevestigd door stortingen in het kader van artikel 3, §§ 1 en 2 van de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioen ten behoeve van de vrijwillig verzekerden, en die niet uitbetaald werd door een enige storting overeenstemmend met de contante waarde ervan gelegen is tussen F 90 000 en F 120 000 per jaar, wordt deze jaarlijks na vervallen termijn uitbetaald.
Wanneer het bedrag van het in het eerste lid bedoeld voordeel minstens F 120 000 per jaar bereikt, wordt dit driemaandelijks na vervallen termijn uitbetaald.
§ 2. Het bepaalde in § 1 is van toepassing voor de gerechtigden aan wie, één van de in § 1 bedoelde voordelen, voor de eerste maal betaald wordt na 1 november 1998, alsook op de gerechtigden wiens rechten op één van deze voordelen reeds vóór deze datum zijn ingegaan.
HOOFDSTUK III. - Opheffings- en slotbepalingen.
Art.5. § 1. Worden opgeheven in het koninklijk besluit van 6 mei 1963 tot vaststelling van het algemeen reglement van de en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden:
1° artikel 14, tweede lid;
2° artikel 19, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 april 1969;
3° de artikelen 20, 21, 22 en 23.
§ 2. Het artikel 1 van het koninklijk besluit van 20 april 1982 tot vaststelling van de wijze van uitbetaling van het jaarlijks bedrag van de met de rijksbijdrage verhoogde rente gevestigd door stortingen van vrijwillig verzekerden in het kader van de samengeordende wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, wordt opgeheven.
§ 3. Worden opgeheven, doch blijven van toepassing voor de gerechtigden voor wie het artikel 4 van dit besluit niet toepasselijk is:
1° artikel 14, eerste lid, van het koninklijk besluit van 6 mei 1963 tot vaststelling van het algemeen reglement van de rust- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden;
2° (opgeheven) <KB 1998-10-12/32, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
Art.6. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1986, met uitzondering van de artikelen 3, 4 en 5, §§ 1, 1°, 2 en 3, die op 1 januari 1987 in werking treden.
Art. 7. Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Staatssecretaris voor Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.