4 AUGUSTUS 1987. - Ministerieel besluit betreffende het kijk- en luistergeld. (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij BWG 2003-04-24/30, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 07-05-2003) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 17-02-1988 en tekstbijwerking tot 30-06-2006)
Art. 1-6
Bijlage.
Art. N
1997036035 2000035009 2001035667 2006036003 2006036155 2006036219 2006036567 2009035011 2009035498 2009203274
Artikel 1. (Zie NOTA'S onder opschrift) Het kijk- en luistergeld wordt uitsluitend gekweten door storting of overschrijving op de postrekening nr. 000-2006020-60 van de Dienst Kijk- en Luistergeld met de voorbedrukte betalingsformulieren die door deze dienst worden opgestuurd.
De nieuwe houders bedoeld in artikel 9 van de wet van 13 juli 1987 betreffende het kijk- en luistergeld moeten evenwel binnen 10 dagen na de aanschaffing van het ontvangtoestel het verschuldigde kijk- of luistergeld spontaan betalen.
Op het betalingsformulier moeten de volgende gegevens worden vermeld :
1° de naam en de voornaam of de benaming van de houder;
2° het adres waar het toestel wordt gehouden;
3° het aantal en de aard van de toestellen : autoradio, zwart-wit-televisietoestel, kleurentelevisietoestel;
4° de aard van de opstellingsplaats : hoofdverblijf, tweede verblijf, bedrijfslokaal;
5° in voorkomend geval het inschrijvingsnummer bij de Dienst Kijk- en Luistergeld;
6° in voorkomend geval het inschrijvingsnummer van het autovoertuig;
7° eventueel dat de betaling werd verricht voor het aankopen van huurtitels;
8° de periode waarop de betaling betrekking heeft, tenzij deze de lopende periode betreft.
Art.2. (Zie NOTA'S onder opschrift) De aanvragen om vrijstelling moeten bij de Dienst Kijk- en Luistergeld schriftelijk worden ingediend. Het ingeroepen vrijstellingsmotief moet worden aangetoond :
1° voor de autoradiotoestellen en de televisietoestellen gebruikt door de Staat, de gemenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de gemeenten, de verenigingen van gemeenten waarvan alle leden personen van publiek recht zijn, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of de instellingen die van één van die machten afhangen : door een attest ondertekend door de verantwoordelijke van deze instellingen waaruit blijkt dat de toestellen werkelijk met het oog op een openbare dienst opgesteld zijn;
2° voor de televisietoestellen opgesteld in de onderwijsinrichtingen : door een attest odertekend door het hoofd van de instelling en goedgekeurd door het Ministerie van Onderwijs of door het Ministerie van de Gemeenschapsexecutieve onder wiens voogdij zij ressorteren;
3° voor de autoradiotoestellen en de televisietoestellen gehouden door blinden, door doofstommen of door personen bij wie het strottehoofd is weggenomen : door een geneeskundig attest, afgeleverd door een geneesheer-specialist, dat deze kwaal bevestigt;
4° (voor de autoradiotoestellen en de televisietoestellen gehouden door oorlogsinvaliden met ten minste 50 percent oorlogsinvaliditeit : door een attest afgeleverd naargelang van het geval door het Ministerie van Financiën, Bestuur der Pensioenen of door het Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur voor Oorlogsslachtoffers.) <MB 04-02-1988, art. 1>
5° voor de autoradiotoestellen en de televisietoestellen gehouden door personen aan wie een invaliditeit of arbeidsongeschiktheid van ten minste 80 percent werd toegekend : door een attest afgeleverd door een van de gerechten, diensten of organismen vermeld in artikel 3 van dit besluit;
6° voor de autoradiotoestellen en de televisietoestellen gehouden door gebrekkigen met heel beperkte bewegingsmogelijkheden : door een geneeskundig attest waarin wordt vastgesteld dat deze personen aangetast zijn door een zwaar gebrek van blijvende aard, waardoor zij in de volstrekte en definitieve onmogelijkheid verkeren hun verblijf zonder hulp van een derde te verlaten. Indien de Dienst Kijk- en Luistergeld twijfelt aan de ernst van de ingeroepen kwaal kan de aanvrager verplicht worden zich te onderwerpen aan een bijkomend onderzoek verricht door een van de gerechten, diensten of organismen vermeld in artikel 3.
Art.3. (Zie NOTA'S onder opschrift) <MB 1991-06-17/34, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 10-09-1991> De rechtbanken, diensten en organismen bedoeld in artikel 2, 5° en 6° van dit besluit zijn :
1° de rechtbanken die een invaliditeitspercentage hebben toegekend;
2° de verzekeringsorganismen die een schadevergoeding uitkeren op grond van het vastgestelde invaliditeitspercentage;
3° het Fonds voor Arbeidsongevallen;
4° het Fonds voor Beroepsziekten;
5° de erkende voorzorgskassen voor mijnwerkers die een vergoeding uitkeren op grond van het vastgestelde invaliditeitspercentage;
6° het Bestuur der Pensioenen van het Ministerie van Financiën voor de personen aan wie een pensioen wordt uitgekeerd op grond van het vastgestelde invaliditeitspercentage;
7° de organismen die verhoogde kinderbijslagen uitkeren op grond van het vastgestelde invaliditeitspercentage;
8° de Dienst voor Uitkeringen aan Gehandicapten van het Ministerie van Sociale Voorzorg;
9° de officiële organismen van de lid-Staten van de E.E.G. die een vergoeding uitkeren op grond van een invaliditeit, en waarvan de gelijkwaardigheid van de attesten werd erkend door de Minister.
Wanneer de aanvrager geen beroep kan doen op een van de hiervoren vermelde rechtbanken, diensten of organismen, kan hij vragen om, op zijn kosten, de graad van zijn invaliditeit te laten vaststellen door een geneesheer van de Medische Dienst van het Ministerie van Sociale Voorzorg.
Art.4. (Zie NOTA'S onder opschrift) De dwangbevelen bedoeld in artikel 26 van de wet van 13 juli 1987 betreffende het kijk- en luistergeld en waarvan het model in de bijlage bij dit besluit wordt weergegeven, worden door de dienstchefs van de Dienst Kijk- en Luistergeld uitgegeven. Zij worden uitvoerbaar verklaard door de directeur van deze dienst.
(NOTA : Wat de Vlaamse Gemeenschap betreft, wordt artikel 4 van het ministerieel besluit van 4 augustus 1987 betreffende het kijk- en luistergeld vervangen door wat volgt :
" Art. 4. De dwangbevelen bedoeld in artikel 26 van de wet van 13 juli 1987 betreffende het kijk- en luistergeld en waarvan de modellen als bijlage bij dit besluit zijn gevoegd, worden door de volgende ambtenaren bij het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap uitgegeven :
1° de Heer Tony Reyniers, adjunct van de directeur;
2° de Heer Jozef Defever, adjunct van de directeur;
3° de Heer Stefan Lagast, adjunct van de directeur;
4° de Heer Peter De Troyer, adjunct van de directeur;
5° de Heer Luc Jaenen, adjunct van de directeur;
6° Mevr. Wendy Vander Stricht, adjunct van de directeur;
7° Mevr. Saskia Arijs, adjunct van de directeur;
8° Mevr. Martine Vanhove, adjunct van de directeur;
9° Mevr. Ann Podevin, deskundige;
10° de Heer Erik Meert, medewerker;
11° de Heer Bart Sondervorst, medewerker.
De Heer Tony Reyniers voornoemd, en bij diens verhindering de Heer Jozef Defever voornoemd, worden tevens gemachtigd om de ontdoken bedragen bedoeld in artikel 18 van de wet van 13 juli 1987 betreffende het kijk- en luistergeld te verdubbelen.
De dwangbevelen en de verdubbeling van de ontdoken bedragen worden geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de directeurs van de Afdeling Financieel Management in het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. " <BVR 1999-12-03/44, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 25-01-2000>)
++++++++++
GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN
==========================
Art. 4. (FRANSE GEMEENSCHAP) <BFG 2001-06-28/58, art. 4; Inwerkingtreding : 12-10-2001>)
De dwangbevelen bedoeld in artikel 26 van de wet van 13 juli 1987 betreffende het kijk- en luistergeld en waarvan de modellen in de bijlage bij dit besluit worden weergegeven, worden door de Directeur voor heffing en, bij verhindering van deze, door zijn adjuncten uitgegeven.
De voormelde Directeur voor heffing, en, bij verhindering van deze, zijn adjuncten, worden eveneens ertoe gemachtigd om de ontdoken bedragen bedoeld in artikel 18 van de wet van 13 juli 1987 betreffende het kijk- en luistergeld te verdubbelen.
De dwangbevelen en de verdubbeling van de ontdoken bedragen worden geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de Directeur voor heffing, en, bij verhindering van deze, door zijn adjuncten.
++++++++++
Art. 4. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) <BVR 2006-06-23/32, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
De dwangbevelen, vermeld in artikel 26 van de wet van 13 juli 1987 betreffende het kijk- en luistergeld en waarvan de modellen als bijlage bij dit besluit zijn gevoegd, worden uitgegeven door de ambtenaren daartoe door het hoofd van Vlaamse Belastingdienst aangewezen.
Het hoofd van Vlaamse Belastingdienst machtigt de ambtenaren bevoegd tot het verdubbelen van de ontdoken bedragen bedoeld in artikel 18 van de wet van 13 juli 1987 betreffende het kijk- en luistergeld.
De dwangbevelen en de verdubbeling van de ontdoken bedragen worden geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de daartoe door het hoofd van Vlaamse Belastingdienst aangewezen ambtenaren.
++++++++++
Art.5. (Zie NOTA'S onder opschrift) Opgeheven worden :
1° het ministerieel besluit van 30 januari 1960 ter uitvoering van de wet van 26 januari 1960 betreffende de taksen op de toestellen voor het ontvangen van radio-omroepuitzendingen;
2° het ministerieel besluit van 18 oktober 1967 betreffende de erkenning, als speelgoed, van stellen van losse stukken die de constructie van toestellen voor het ontvangen van klankuitzendingen van de radio-omroep mogelijk maken.
De vrijstellingen verleend op grond van het ministerieel besluit van 30 januari 1960 blijven evenwel behouden zolang de bij dat besluit bepaalde voorwaarden vervuld zijn.
Art.6. (Zie NOTA'S onder opschrift) Dit besluit treedt in werking op 1 september 1987.
Bijlage.
Art. N. (Zie NOTA'S onder opschrift) Model. <Niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. 12-08-1987, p. 12098>