Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

11 MAART 1987. - Koninklijk besluit betreffende de veiligheid en de arbeidsvoorwaarden van het personeel tewerkgesteld in de ontginningen van steenbergen van mijnen.



Inhoudstafel:


Art. 1-26



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op ieder persoon die één of meerdere arbeiders krachtens een arbeidsovereenkomst tewerkstelt in de ontginning van een steenberg, en op die arbeiders zelf.
  In de zin van dit besluit, wordt verstaan onder:
  1° "steenberg", elke tijdelijke of permanente stortplaats die het resultaat is van de werking van steenkolenmijnen;
  2° "ontginning van een steenberg", het ophalen, het wegvoeren, het verwijderen, het omzetten of het gebruiken ter plaatse van de materie waaruit de steenberg samengesteld is.

Art.2. De tewerkstelling krachtens een arbeidsovereenkomst van één of meerdere arbeiders in de ontginning van een steenberg wordt voorafgegaan door een aangifte gericht aan de bevoegde hoofdingenieur-directeur der mijnen van de administratie van het mijnwezen.
  Deze aangifte beschrijft de procédés en de installaties die gebruikt zullen worden. Daarbij wordt een plan in twee exemplaren gevoegd waarop de opstelling van die installaties vermeld wordt.
  Van de aangifte wordt akte verleend. Die akte welke een voorwaarde is voor de tewerkstelling van de arbeiders, vermeld in voorkomend geval de bijzondere voorwaarden die nageleefd moeten worden inzake de veiligheid en de arbeidsvoorwaarden van die arbeiders.

Art.3. De werken worden uitgevoerd onder het gezag van een verantwoordelijke agent aangewezen door de exploitant bij de hoofdingenieur-directeur der mijnen.
  De brief die de aanwijzing van de verantwoordelijke agent bevat, wordt door deze agent voor goedkeuring medeondertekend; deze brief wordt bij de in artikel 2 voorgeschreven aangifte gevoegd.
  De verantwoordelijke agent heeft als opdracht te waken over de naleving van het onderhavige besluit, en, in het algemeen, van alle reglementeringen inzake de veiligheid van de werknemers en waarvan de administratie van het mijnwezen belast is met de uitvoering ervan. Hij legt alle maatregelen op die voor de veiligheid van de arbeiders noodzakelijk zijn, ofwel op eigen initiatief, ofwel door tussenkomst van de hoofdingenieur-directeur der mijnen of van zijn afgevaardigde.
  Hij kan zich laten bijstaan door één of meerdere adjuncten die rechtstreeks aan hem ondergeschikt zijn en van wie hij uitdrukkelijk schriftelijk de opdracht omschrijft die hij hun toebedeelt. Deze adjuncten medeondertekenen de opdracht voor goedkeuring.

Art.4. De werken worden zodanig uitgevoerd dat onverwachte grondinstortingen zoveel mogelijk vermeden worden.
  Het is met name verboden om door ondergraving te ontginnen, dat wil zeggen te delven aan de voet van een talud, zodat een overhelling ontstaat, om de winning te bevorderen.

Art.5. Als er aan de top van de steenberg scherp uitstekende hellingen zijn, waardoor er brokken zouden kunnen neerstorten, moet de top van de steenberg van te voren afgevlakt worden.
  De produkten afkomstig van die afvlakkingswerken, moeten op de steenbergflanken gestort worden; het opruimen ervan aan de voet van de steenberg dient mechanisch te gebeuren en op voorwaarde dat de helling van het laadfront ten opzichte van de horizontale lijn duidelijk evenwijdig blijft met de helling van het natuurlijke talud van de afgegraven produkten.

Art.6. De steenberg mag ontgonnen worden door opeenvolgende dunne lagen af te schrapen vanaf een oppervlak dat oorspronkelijk op de top van de steenberg bestond of dat is ontstaan door de voorafgaande afvlakking van de top. De afgeschraapte stenen worden naar de voet van de steenberg geduwd en daar opgeruimd op de manier bepaald in artikel 5, 2e lid.

Art.7. Indien de methode beschreven in artikel 6 niet wordt toegepast, gebeurt de ontginning door opeenvolgende treden in neerwaartse richting af te graven, ofwel met machines geplaatst voor het front, ofwel met graafmachines uitgerust met retroschoppen geplaatst aan de top van de treden.

Art.8. In het geval van de winning aan de voet van het front, wordt het aantal en de hoogte van de treden bepaald in functie van de dichtheid van het steenafval en van de eigenschappen van de winningsmachines, zodat eventuele grondverschuivingen de veiligheid van de bestuurder van de winningsmachine niet kunnen bedreigen wanneer hij zich het dichtst bij het front bevindt.
  Als het winningsfront niet behoorlijk hellend aangelegd kan worden, wordt de hoogte ervan beperkt tot de maximale reikhoogte van de winningsmachine verhoogd met 1 m.
  Als de top van een trede bebost is, moeten de bomen die zo omvangrijk zijn dat ze in hun val de bestuurder van de winningsmachine kunnen verwonden, vóór de inbraak van het front geveld worden.

Art.9. Beneden aan een trede die aan de voet van het front ontgonnen wordt, is het voor het personeel verboden te circuleren, te staan en te werken binnen een zone die bepaald wordt door de verantwoordelijke agent en waarvan de breedte ten minste gelijk is aan de hoogte van het laadfront.
  Die bepaling is evenwel niet van toepassing op de mechanische laadmachines en op de voertuigen die met het opladen bezig zijn, op voorwaarde dat de bestuurder de bestuurdersruimte niet verlaat binnen deze zones en dat de bestuurdersruimte beschermd is. Ze is ook niet van toepassing bij spoedinterventies, op voorwaarde dat ze van zeer korte duur zijn en uitgevoerd worden onder toezicht van de verantwoordelijke agent of van een van zijn adjuncten.

Art.10. Als er door de samenstelling van de onderliggende bodemlaag van de steenberg en door zijn helling een massale grondverschuiving van de steenberg zou kunnen ontstaan, moet erop toegezien worden dat er door het opgeven of door een vertraagde ontginning van sommige gedeelten van de steenberg geen differentiële druk op deze bodemlaag ontstaat, waardoor het evenwicht ervan verbroken zou kunnen worden.

Art.11. Een ervaren persoon, aangeduid door de verantwoordelijke agent, voert regelmatig een controle uit om de cohesie van de massa te boordelen, om eventuele scheuren op te sporen en om indien nodig de losse stukken af te steken. Deze controle wordt met name bij het begin van elke werkpost uitgevoerd; ze dient bijzonder grondig te gebeuren vóór elke werkhervatting, bij vriesweer, bij dooi of zware regens en na elke langdurige onderbreking.

Art.12. De toegangsrijstroken en -hellingen naar het plateau of naar de treden, evenals die treden zelf zijn voldoende breed en afgeboord met bermen die door hun helling een zo groot mogelijke stabiliteit waarborgen; ze moeten het mogelijk maken om de winnings-, laad- en transportmachines gemakkelijk te verplaatsen.

Art.13. Op de plaatsen waar niettegenstaande de bepalingen van het voorgaande artikel, de voertuigen naar beneden kunnen storten wanneer ze bij toeval van hun normaal traject afwijken, worden stootblokken uit aarde, stenen of ander materiaal aangelegd.

Art.14. De beveiligingsuitrustingen van het rollend materieel worden ten minste elke trimester gecontroleerd door een bevoegd agent.
  De datum van die controle, de gedane vaststellingen en de uitgevoerde herstellingen worden schriftelijk bijgehouden.

Art.15. Als er verdachte gasuitwasemingen worden waargenomen of een zone van hevige verbranding ontdekt wordt, worden de werkzaamheden onmiddellijk geschorst. Ze worden enkel hernomen op last van de verantwoordelijke agent die eventueel bijkomende veiligheidsmaatregelen treft.

Art.16. Het is verboden de silo's te ontstoppen door er langs onder in te gaan; dit werk mag enkel langs boven gebeuren. De aangestelde voor dit werk draagt een veiligheidsriem die wordt vastgemaakt aan een touw dat rond een vast punt is geslagen en door een toezichter wordt strakgehouden; hij moet over een ander steunpunt beschikken dan de opgeslagen materie.
  Elke methode die minstens dezelfde veiligheid biedt en waarvan de toepassingsmodaliteiten vervat zijn in instructies vanwege de verantwoordelijke agent, mag eveneens aangewend worden.

Art.17. Onverminderd de maatregelen die door de medische inspectie van de administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde zouden kunnen opgelegd worden, treft de exploitant schikkingen om het inademen van stofrijke lucht door zijn personeel te beperken.
  Op het ogenblik dat de droogte van de materie het rechtvaardigt of dat bijzondere weersomstandigheden het vereisen, worden daartoe de produkten bevochtigd vooraleer ze gedolven worden, telkens dat mogelijk is en in elk geval vóór het zeven en het laden. In dezelfde omstandigheden worden de stocks van afgewerkte produkten besproeid.
  Indien er echter tekenen van inwendige verbranding in de steenberg worden vastgesteld, wordt erop toegezien dat de scheuren of kloven van de steenberg watervrij blijven om het ontstaan van ontvlambare of ontplofbare gassen te vermijden; dezelfde voorzorgsmaatregel wordt getroffen bij verbranding van stocks van afgewerkte produkten en van afvalprodukten.
  Bij warm en droog weer, worden de rijstroken voor de vrachtwagens besproeid en zo nodig met een hygroscopisch produkt behandeld.

Art.18. Onverminderd de maatregelen die door de medische inspectie van de administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde zouden kunnen opgelegd worden, treft de exploitant de nodige maatregelen om de geluidshinder voor het personeel veroorzaakt door de installaties te beperken.
  Daartoe wordt het materieel, en in het bijzonder de knalpotten van de motoren met interne verbranding perfect onderhouden, die knalpotten worden indien nodig met geluidsdempers uitgerust.
  De bijzonder luidruchtige machines die vlakbij de werkposten opgesteld zijn, worden ofwel met geluidwerende kappen omringd, ofwel in een speciaal gebouw ondergebracht.

Art.19. De dijken van de klaarvijvers worden volgens de regelen der kunst aangelegd. De toegang ertoe wordt door middel van panelen of afsluitingen ontzegd aan de personeelsleden die er wegens dienstredenen niet geroepen worden.

Art.20. Alle verslagen, attesten en processen-verbaal uitgaande van controle-organismen, studiebureaus of deskundigen, die betrekking hebben op de veiligheid van de arbeiders en op de stabiliteit van de steenberg, van de dijken van de klaarvijvers en van de constructies, worden ter beschikking gehouden van de administratie van het mijnwezen.

Art.21. Onverminderd de naleving van de voornoemde bepalingen, is de exploitant verplicht zich te houden aan de richtlijnen die de administratie van het mijnwezen hem tijdens de ontginning oplegt met het oog op het uitschakelen van gebreken vastgesteld in een installatie in een inrichting of in werkmethoden waarvan ze oordeelt dat de veiligheid van de arbeiders erdoor in het gedrang komt.

Art.22. De administratie van het mijnwezen wordt door de werkgever of zijn afgevaardigde onmiddellijk op de hoogte gebracht van elk ernstig ongeval dat zich in de onderneming voordoet.
  Wordt ondermeer als ernstig ongeval beschouwd, elk ongeval dat de dood heeft veroorzaakt of tot de dood kan leiden, en dat de veiligheid van de werkzaamheden in gevaar brengt.

Art.23. Afwijkingen van de bepalingen van dit besluit kunnen door de hoofdingenieur-directeur der mijnen verleend of hernieuwd worden voor een duur van ten hoogste drie jaar. Hij kan ze op ieder ogenblik herroepen.
  De hoofdingenieur-directeur der mijnen kan het voorrecht van een afwijking doen afhangen van de naleving van de voorwaarden die hij bepaalt.
  Zijn beslissingen zijn met redenen omkleed.
  Indien een van de opgelegde voorwaarden niet wordt nageleefd, wordt het voorrecht van de afwijking van rechtswege opgeschort.

Art.24. De betrokkenen kunnen bij de Minister van Economische Zaken beroep aantekenen tegen de beslissingen genomen in toepassing van de artikelen 2, 21 en 23. De Minister doet uitspraak na het advies gehoord te hebben van de inspecteur-generaal der mijnen.

Art.25. De inbreuken op de bepalingen van dit besluit, op de bijzondere voorwaarden vermeld in artikel 2, op de richtlijnen vermeld in artikel 21 en op de afwijkingen vermeld in artikel 23, worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig de bepalingen van artikel 6 van de wet van 10 juni 1952 betreffende de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, alsmede de salubriteit van het werk en van de arbeidsplaatsen.

Art. 26. Onze Minister van Economische Zaken wordt belast met de uitvoering van dit besluit.