Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

23 JANUARI 1987. - Koninklijk besluit betreffende de toekenning van een bijzondere vergoeding in geval van opzettelijke gewelddaden tegen leden van de politie- en hulpdiensten en tegen derden die hulp verlenen aan een slachtoffer van een opzettelijke gewelddaad. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 25-01-2002 en tekstbijwerking tot 01-03-2016)



Inhoudstafel:


Art. 1-11



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2001001142  2005000136  2016007049 



Artikels:

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient verstaan onder :
  1° de wet : de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen;
  2° het slachtoffer : de persoon bedoeld in artikel 42, § 2 van de wet en die overleden is of genoodzaakt de dienst definitief te verlaten wegens lichamelijke ongeschiktheid, in de voorwaarden bepaald bij artikel 42, § 1 van de wet;
  3° de vrijwillige hulpverlener : de persoon die overleden is of in een toestand van blijvende algehele invaliditeit verkeert in het geval bedoeld bij artikel 42, § 4 van de wet;
  4° (de bevoegde minister :
  a) de Minister van [1 Defensie]1 voor de personen bedoeld in artikel 42, § 2, 4°, van de wet;
  b) de Minister van Binnenlandse Zaken voor de personeelsleden bedoeld in artikel 42, § 2, 1°, 6° en 7° van de wet;
  c) de Minister van Justitie voor de personen bedoeld in artikel 42, § 2, 3° en 8° en in artikel 42, § 4, van de wet.) <KB 2001-01-30/50, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2001>
  ----------
  (1)<KB 2016-01-29/11, art. 34, 003; Inwerkingtreding : 11-03-2016>

Art.2. Onverminderd de mogelijkheid voor het slachtoffer, de vrijwillige hulpverlener en hun rechthebbenden om hun vordering onmiddellijk te brengen voor de rechtbanken van de rechterlijke orde, kan elke vergoeding ingesteld bij artikel 42 van de wet of elk gedeelte van vergoeding in geval van pluraliteit van rechthebbenden, toegekend worden bij beslissing van de bevoegde Minister, overeenkomstig dit besluit.

Art.3. § 1. Ieder aanvraag tot het verkrijgen van een vergoeding moet, op straffe van niet-ontvankelijkheid, bij een ter post aangetekende brief aan de bevoegde Minister gericht worden binnen de volgende termijnen :
  - wanneer het slachtoffer genoodzaakt is de dienst definitief ter verlaten wegens lichamelijke ongeschiktheid of wanneer de vrijwillige hulpverlener een blijvende algehele invaliditeit heeft opgelopen : de termijn bepaald bij artikel 1, a, van de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van de schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat en de provinciën;
  - wanneer het slachtoffer of de vrijwillige hulpverlener overleden is : de vervaltermijn van één jaar vanaf de dag van het overlijden.
  § 2. In geval van overlijden van het slachtoffer of van de vrijwillige hulpverlener moet ieder der gebeurlijke rechthebbenden een afzonderlijke vergoedingsaanvraag indienen.
  § 3. De vergoedingsaanvraag wordt ondertekend door de verzoeker of door zijn wettelijke rechthebbenden en bevat :
  1° vermelding van de dag, maand en jaar;
  2° naam, voornamen, beroep en woonplaats van de verzoeker en, in voorkomend geval, van de overleden vrijwillige hulpverlener of slachtoffer evenals, eventueel, naam, voornamen, woonplaats en hoedanigheid van zijn wettelijke vertegenwoordigers;
  3° behalve wat de vergoeding bepaald bij artikel 42, § 4 van de wet betreft, de aanduiding van de feiten op grond waarvan de verzoeker meent dat de schade het gevolg is van feiten die opzettelijke gewelddaden uitmaken of van de ontploffing van oorlogstuigen of valstriktuigen bij de uitvoering van een politie-, beschermings-, hulpverlenings- of ontmijningsopdracht;
  4° indien het een vergoedingsaanvraag betreft ingediend door een rechthebbende bedoeld bij artikel 42, § 2 van de wet en die niet de echtgenoot is, de elementen die het mogelijk maken aan te tonen dat de verzoeker ten laste viel van het slachtoffer of van de vrijwillige hulpverlener, in de zin van artikel 5, § 4 van de wet van 12 januari 1970 betreffende de toekenning van een bijzondere vergoeding in geval van luchtvaartongeval in vredestijd. In voorkomend geval voegt de verzoeker als bijlage de stukken ter rechtvaardiging van de elementen opgenomen in zijn aanvraag;
  5° indien het een aanvraag tot afzonderlijke vergoeding betreft in de zin van artikel 42, § 3 van de wet, de elementen die het mogelijk maken aan te tonen dat de verzoeker ten laste viel van het slachtoffer, in de zin van artikel 6 van de voorgenoemde wet van 12 januari 1970. In voorkomend geval, voegt de verzoeker in bijlage de stukken ter rechtvaardiging van de elementen opgenomen in zijn aanvraag;
  6° indien het een aanvraag betreft ingediend door een vrijwillige hulpverlener of zijn rechthebbenden, de elementen die het mogelijk maken aan te tonen dat hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 42, § 4 van de wet.
  § 4. Iedere aanvraag tot vergoeding of een deel ervan in de zin van de wet, moet eindigen met de woorden : " Ik bevestig op mijn eer dat deze verklaring oprecht en volledig is ".

Art.4. Van iedere aanvraag tot vergoeding wordt ontvangstmelding gegeven.

Art.5. § 1. Bij ontvangst van de aanvraag, laat de bevoegde Minister overgaan tot een onderzoek door de door hem aangewezen overheid. Deze stelt een dossier samen waarin alle elementen voorkomen die de Minister kunnen voorlichten, en maakt een verslag op dat de besluiten van haar onderzoek bevat.
  § 2. De overheid belast met het opstellen van een verslag kan alle nuttige onderzoeken uitvoeren of gelasten. Zij kan onder meer de mededeling gelasten van een afschrift van het strafrechterlijk dossier, met machtiging van de procureur-generaal bij het Hof van beroep of van de auditeur-generaal.
  Zij kan ook de Gerechtelijk-Geneeskundige Dienst opdragen een expertise te laten uitvoeren door zijn eigen experten om te bepalen op basis van de Officiële Belgische Schaal ter bepaling van de graad van Invaliditeit of de vrijwillige hulpverlener een blijvende algehele invaliditeit heeft opgelopen.
  Zij kan deskundigen aanstellen.

Art.6. Indien de overheid belast met het onderzoek beslist de aanvraag af te wijzen, wordt de verzoeker bij een ter post aangetekende brief kennis gegeven van een afschrift van het met redenen omklede verslag en wordt hij verzocht schriftelijk zijn verweermiddelen in te dienen binnen 30 dagen vanaf de kennisgeving. De overheid belast met het onderzoek geeft haar advies over de door de verzoeker ingeroepen middelen.

Art.7. Bij het einde van de procedure wordt het volledig dossier toegestuurd aan de bevoegde Minister en deze beslist over het bestaan van de voorwaarden vereist voor de toekenning van iedere vergoeding of gedeeltelijke vergoeding in de zin van de wet. Iedere ongunstige beslissing moet formeel met redenen omkleed zijn.

Art.8. Van de beslissing van de Minister wordt de verzoeker kennis gegeven bij een ter post aangetekende brief. In de kennisgeving wordt erop gewezen dat de beslissing van de Minister een vordering voor de hoven en rechtbanken niet verhindert.

Art.9. De termijnen bepaald bij artikel 3, § 1 van dit besluit worden verlengd met een jaar, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van dit besluit, voor iedere aanvraag tot vergoeding of gedeelte ervan, tengevolge van een overlijden of een definitief verlaten van de dienst wegens lichamelijke ongeschiktheid of blijvende algehele invaliditeit, dat plaatsvond voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Art.10. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op dit tijdens welke dit besluit in het Belgisch staatsblad bekendgemaakt is.

Art. 11. Onze Minister van Justitie, Onze Minister van Begroting, Onze Minister van Sociale Zaken, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Openbaar Ambt en Onze Minister van Landsverdediging zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.