30 AUGUSTUS 1985. - Koninklijk besluit tot regeling van de modaliteiten van de tussenkomst van de Staat uit solidariteit ten gunste van de slachtoffers van de Heizel-gebeurtenissen.
Art. 1-15
Artikel 1. Dit besluit heeft tot doel de voorwaarden en modaliteiten te bepalen volgens dewelke de Staat, uit solidariteit met de slachtoffers, bepaalde kosten voortvloeiend uit de gebeurtenissen die zich voordeden op 29 mei 1985 vanaf 19 u. 15 m., in het Heizelstadion te Brussel, ten laste zal nemen.
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit, verstaat men onder slachtoffer, elke persoon die zich binnen het Heizelstadion bevond op 29 mei 1985 vanaf 19 u. 15 m., en er fysische letsels heeft opgelopen.
Art.3. Onverminderd de terugvordering die de Staat zou kunnen laten gelden ten aanzien van derden, kunnen overeenkomstig dit besluit, het voorwerp uitmaken van een Staatstussenkomst:
1° de medische, pharmaceutische en hospitalisatiekosten van de slachtoffers in een verzorgingsinstelling in België gevestigd;
2° de kosten voortvloeiend uit de verzorging toegediend aan de slachtoffers in een medisch kabinet gelegen in België;
3° de vervoerkosten ingevolge de overbrenging van de slachtoffers van de plaats waar de gebeurtenissen zich voordeden naar de instellingen waar zij verzorgd werden en/of werden opgenomen, en van deze verzorgingsinstelling, hetzij naar hun woonplaats in België, hetzij naar de plaats van vertrek in België;
4° de vervoerkosten van de slachtoffers bedoeld in punt 2 hiervoor van de plaats waar de gebeurtenissen zich voordeden naar het medisch kabinet waar zij verzorgd werden en van dit kabinet, hetzij naar hun woonplaats in België, hetzij naar de plaats van vertrek in België;
5° de begrafeniskosten aangegaan in België, voor de overleden slachtoffers;6° de kosten die desgevallend op België zullen verhaald worden door de overheden van een andere betrokken Staat, in het kader van de bilaterale betrekkingen en met naleving van de bestaande internationale verdragen of bilaterale overeenkomsten.
Art.4. De tussenkomst van de Staat is beperkt:
1° voor de kosten voorzien in artikel 3, 1° en 2°, tot de integrale kosten gedaan in België;
2° voor de kosten voorzien in artikel 3, 3° en 4° tot de integrale kosten gedaan rekening houdend met de normaal gehanteerde prijzen toegepast voor het betrokken vervoermiddel;
3° voor de kosten voorzien in artikel 3, 5°, tot het bedrag dat overeenkomt met het bedrag dat terugbetaald wordt door het R.I.Z.I.V.Deze tussenkomst wordt verhoogd met de kosten voor het vervoeren van de overleden slachtoffers tot aan de begraafplaats in België of tot aan de plaats in België van waaruit de lichamen het Belgisch grondgebied verlieten;
4° voor de kosten in artikel 3, 6°, tot de bedragen vastgesteld door de Minister of de Staatssecretaris tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, op advies van de Commissie opgericht overeenkomstig artikel 13.
Art.5. De Staat zal tussenkomen op voorlegging van de originelen van schuldvorderingen, die niet dubbel mogen gebruikt worden met deze die reeds het voorwerp uitgemaakt hebben van een terugbetaling door om het even welke andere instelling.
Art.6. De schuldvorderingen bedoeld in artikel 5 kunnen ingediend worden door de verzorgingsinstellingen, de medische kabinetten, de vervoersinstellingen, en elke andere instelling die de slachtoffers geholpen heeft, of door elk slachtoffer dat kosten, bedoeld in voorgaande artikelen, persoonlijk heeft gedragen.
Art.7. De terugbetalingsaanvragen dienen vergezeld te zijn van nuttige bewijsstukken die kunnen bestaan uit attesten uitgereikt door het Belgische Rode Kruis, het Politiecommissariaat of uit een verklaring op woord van eer.
Het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin kan bijkomende inlichtingen en bewijsstukken vragen, met name ook van medische aard.
Deze laatste gegevens zullen behandeld worden met eerbiediging van het medisch beroepsgeheim.
Art.8. De dossiers met betrekking tot de kosten bedoeld in artikel 3, met uitzondering van de kosten bedoeld in punt 6 van hetzelfde artikel, moeten ingediend worden binnen een termijn van één jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit. De termijn zal twee jaar bedragen voor de dossiers betreffende de kosten bedoeld in artikel 3, 6°.
Art.9. De vorderingsdossiers worden ingediend bij de bestuurscel voorzien in artikel 10, die zich uitspreekt over de ontvankelijkheid van deze vorderingsdossiers binnen de 45 dagen na de ontvangst ervan.
Art.10. In de schoot van de Bestuursafdeling voor het Maatschappelijk Welzijn van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, Rijksadministratief Centrum Esplanadegebouw, 1010 Brussel, wordt een voorlopige bestuurscel opgericht.
De cel is belast met de uitvoering van alle taken die betrekking hebben op het beheer van de vorderingsdossiers.
Art.11. Deze bestuurscel wordt samengesteld uit ambtenaren en beambten van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, bijgestaan door zes tewerkgestelde werklozen, te dien einde aangewezen door de Ministeries van Justitie, van Binnenlandse Zaken en van Volksgezondheid en van het Gezin, evenals door een rekenplichtige opsteller gedetacheerd door het Rijksinstituut voor Ziekte en invaliditeitsverzekering.
De algemene coordinatie wordt verzekerd door de Directeur-Generaal van de Bestuursafdeling voor het Maatschappelijk Welzijn bijgestaan door een ambtenaar van het Algemeen Secretariaat.
Art.12. Deze cel treedt in werking op de dag dat dit besluit in werking treedt.
Art.13. Er wordt een interdepartementele commissie opgericht om de ontvankelijkheid van de vorderingsdossiers, met betrekking tot de kosten bedoeld in artikel 3, 6°, vast te stellen en om advies uit te brengen overeenkomstig artikel 4, 4°.
Deze commissie wordt voorgezeten door de Directeur-Generaal van de Bestuursafdeling voor het Maatschappelijk Welzijn van het departement van Volksgezondheid en van het Gezin, of door zijn afgevaardigde.
Zij wordt samengesteld uit de volgende leden:
1° een afgevaardigde van de Minister tot wiens bevoegdheid de Buitenlandse betrekkingen behoren;
2° een afgevaardigde van de Minister of van de Staatssecretaris tot wiens bevoegdheid de Begroting behoort;
3° een afgevaardigde van de Minister of van de Staatssecretaris tot wiens bevoegdheid de Sociale Zaken behoren;
4° een afgevaardigde van de Minister of van de Staatssecretaris tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort.
Art.14. De Staat behoudt zich het recht voor tot subrogatie ten aanzien van de afgesloten verzekeringen.
Art. 15. Onze Staatssecretaris voor Volksgezondheid en Leefmilieu wordt belast met de uitvoering van dit besluit.