5 SEPTEMBER 1984. - Besluit van de Vlaamse executieve tot vaststelling voor de jaren 1984 tot 1988 van de objectieve normen voor de verdeling van het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn onder de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn van het Vlaams Gewest.
Art. 1-10
BIJLAGE.
Art. N
Artikel 1. Voor de jaren 1984, 1985, 1986, 1987 en 1988 wordt 32,17 pct. van het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn dat aan het Vlaamse Gewest is toegekend verdeeld onder de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn van de steden Antwerpen en Gent volgens onderstaande verhouding :
1° Antwerpen : 65 pct.
2° Gent : 35 pct.
Art.2. Voor de jaren 1984, 1985, 1986, 1987 en 1988 wordt 67,83 pct. van het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn dat aan het Vlaamse Gewest is toegekend omgeslagen onder de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn van dit Gewest, met uitzondering van de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn van Antwerpen en Gent, volgens onderstaande normen :
1° Op basis van de nettolast door het Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn gedragen, voor het vorig jaar, uit hoofde van :
1) de plaatsing van bejaarden in rusthuizen : 22 pct.
2) de plaatsing van kinderen in :
a) kindertehuizen : 2 pct.
b) bij pleeggezinnen en/of in gezinstehuizen : 2 pct.
3) de uitbetaling van het bestaansminimum met toepassing van de wet van 7 augustus 1974 : 14 pct.
4) andere financiële hulp, met uitsluiting van de kosten van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn en met uitsluiting van de plaatsingskosten zoals bedoeld onder 1) en 2) : 13,5 pct.
5) de kosten van de tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976, met dien verstande dat alleen de kosten van de tewerkstelling van personen die in de voorwaarden verkeren om het bestaansminimum in toepassing van de wet van 7 augustus 1974 te kunnen krijgen, in aanmerking kunnen genomen worden : 10 pct.
2° Op basis van het aantal maatschappelijke werkers die in deze hoedanigheid, per 31 december van het vorig jaar minstens zes maand in dienst van het Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn waren en voor wie de loonlast gedragen werd door het Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn : 26 pct.
3° Op basis van het aantal uren gezins- en bejaardenhulp, gedurende het vorig jaar werkelijk gepresteerd voor rekening van het Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn, hetzij door een dienst van het Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn, hetzij door een openbare of privédienst waarmede het Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn een schriftelijke overeenkomst heeft : 2 pct.
4° Op basis en ten belope van het maximum van de verantwoorde nettolasten van projekten ter stimulering van O.C.M.W.-aktiviteiten bij de kansarmen, gedurende het vorig jaar, door het Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn gedragen : 2 pct.
Voor de verdeling van het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn voor het jaar 1984 is de referteperiode, de periode tussen 1 oktober 1983 en 31 december 1983.
5° Op basis van het aantal dossiers die gedurende het vorig jaar in een registratiesysteem zijn opgenomen : 3 pct.
Voor de verdeling 1984 en 1985 wordt dit percentage respectievelijk tot 2 pct. en 2,5 pct. beperkt.
6° Op basis en ten belope van het maximum van de verantwoorde nettolasten van vormingsaktiviteiten voor maatschappelijk werkers en personeelsleden van de sociale dienst, gedurende het vorig jaar, door het Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn gedragen : 0,5 pct.
Voor de verdeling van het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk Welzijn voor het jaar 1984 is de referteperiode, de periode tussen 1 oktober 1983 en 31 december 1983.
7° 3 pct. van het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn wordt verdeeld onder de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn die op basis van de normen vastgesteld onder de punten 1° tot en met 6° een tussenkomst uit dit Fonds zouden genieten waarvan het bedrag lager ligt dan het hen toegekende bedrag van dit Fonds voor het vorig jaar.
Dit aandeel wordt verdeeld op basis en ten belope van het maximum van dit verschil. Voor de verdeling 1984 en 1985 wordt dit percentage respectievelijk op 4 pct. en 3,5 pct. vastgesteld.
8° Het beschikbaar saldo van het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn wordt onder de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn verdeeld, naar rata van hun aandeel in dit Fonds in toepassing van punt 1°, 3) en 4).
Van deze omslag zijn echter uitgesloten de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn die in toepassing van punt 7° een bijkomend aandeel uit het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn ontvingen.
Art.3. De vereffening van de bedragen die aan elk Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn toekomen gebeurt door tussenkomst van de Minister van Binnenlandse Zaken.
De hiervoor vereiste cijferopgaven worden hem, wat de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn betreft, met uitzondering van deze van Antwerpen en Gent, verstrekt door de Vlaamse (regering) op basis van gegevens die verzameld worden door middel van de bij dit besluit gevoegde vragenlijst. <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 25-02-1994>
Deze vragenlijst dient jaarlijks vóór 1 augustus, door de bedoelde Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn ingevuld en aan de bevoegde inspectiedienst van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap bezorgd; voor de vragenlijst "Bijzonder Fonds maatschappelijk welzijn 1984", wordt de datum van (30 september) verschoven naar 10 oktober 1984. <BRVE 1986-03-26/32, 002>
Art.4. Voor het Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn, dat de in artikel 3 van dit besluit bedoelde gegevens niet meedeelt vóór de in dit zelfde artikel gestelde data, wordt voor de omslagberekening, en de berekening van zijn aandeel uit het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn, rekening gehouden met de helft van de laatst gekende gegevens. Dit Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn wordt tevens uitgesloten van de verdeling bij toepassing van de normen 7° en 8° van artikel 2 van dit besluit.
Art.5. De Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn van Antwerpen en Gent dienen de bij dit besluit gevoegde vragenlijst eveneens vóór de in artikel 3 gestelde data ingevuld aan de bedoelde inspectiedienst te bezorgen om hun aandeel uit het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn, zoals bepaald in artikel 1 van dit besluit, te kunnen verkrijgen.
Art.6. <BREV 1987-04-08/31, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1987> Twee voorschotten gelijk aan 50 pct. en 30 pct. van het aandeel van het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn dat toegekend werd voor het jaar, voorafgaand aan het afgelopen jaar, zal aan ieder Centrum gestort worden respectievelijk in de loop van het eerste en derde kwartaal van het jaar.
Art.7. Het bedrag van de voorschotten komt in mindering van het aandeel in het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn dat voor het lopende jaar aan elk Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn wordt toegestaan.
Het saldo van dit aandeel wordt op het einde van het laatste kwartaal uitbetaald.
Art.8. Is het totaal bedrag van de aan het Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn gestorte voorschotten hoger dan het aan dit Centrum toevallend aandeel in het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn, dan wordt het verschil verhaald door de (Gemeentekrediet-bank), die de voor het Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn geopende rekening daarvoor debiteert. <W 1991-06-17/30, Art. 271, 004; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.9. Het koninklijk besluit van 15 februari 1980 tot vaststelling van de regelen inzake de uitbetaling van het aandeel van het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn dat aan de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn van het Vlaamse Gewest toegekend wordt, en van het aandeel van het Bijzonder Bfonds voor maatschappelijk welzijn dat wordt omgeslagen volgens de regelen toegepast inzake de omslag van het deel van het Gemeentefonds dat aan de gemeenten van voormeld gewest toevalt, wordt opgeheven.
Art.10. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1984.
BIJLAGE.
Art. N. VRAGENLIJST betreffende de verdeling van het B.F.M.W. 1984, toebedeeld aan de O.C.M.W.'s van het Vlaamse Gewest.
<Niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 14-12-1984, p. 15730>