20 APRIL 1984. - Koninklijk besluit tot regeling van de samenstelling en van de werkwijze van de " Raadgevende commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ".
Art. 1-10
Artikel 1. De raadgevende commissie ingesteld bij artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 141 van 30 december 1982 tot oprichting van een databank betreffende de personeelsleden van de overheidssector, en de raadgevende commissie ingesteld bij artikel 12 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, vormen één enkele commissie, " Raadgevende commissie voor de bescherming van de persoonlijke levensfeer " genoemd, hierna te noemen : " Commissie ".
Zij heeft haar zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
Art.2. De Commissie bestaat uit vier Nederlandssprekende en uit vier Franssprekende leden.
De leden worden door Ons benoemd met inachtneming van de volgende regels :
1° vier leden onder wie een magistraat in werkelijke dienst, emeritus of eremagistraat, die voorzitter is van de Commissie, een ambtenaar van het Ministerie van Justitie, een advocaat en een lid van het onderwijzend personeel van een Belgische universiteit, worden benoemd op de voordracht van de Minister van Justitie;
2° drie leden (onder wie een ambtenaar van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Openbaar Ambt), een lid van het onderwijzend personeel van een Belgische universiteit, en een persoon die niet behoort tot het Openbaar Ambt en die bijzonder bevoegd is inzake informatica en bescherming van de persoonlijke levenssfeer, worden benoemd (op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Openbaar Ambt) behoort; <KB 1987-08-11/32, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 31-081987>
3° een lid van de Hoge Raad voor de Statistiek wordt benoemd op de voordracht van de Minister van Economische Zaken. Acht plaatsvervangende leden worden door Ons benoemd, met inachtneming van dezelfde voorwaarden als die welke vereist zijn voor de werkende leden. Het plaatsvervangend lid vervangt het werkend lid dat verhinderd is; bij verhindering van de Voorzitter, wordt het voorzitterschap waargenomen door zijn plaatsvervanger.
Art.3. De leden en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een tijd van twee jaar. Hun mandaat kan worden verlengd; het mandaat eindigt van rechtswege bij het vervallen van de hoedanigheid op grond waarvan zij werden voorgedragen.
Art.4. De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement vast binnen twee maanden na de inwerkingtreding van dit besluit.
Art.5. Aan de Voorzitter en de leden worden presentiegelden toegekend waarvan het bedrag door Ons wordt bepaald op de voordracht van de Minister van Justitie in overleg met de Ministers tot wier bevoegdheid het Openbaar Ambt en de Begroting behoren.
Zij zijn gerechtigd op de vergoedingen voor reis- en verblijfkosten overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van de ministeries. De personen die niet tot het bestuur behoren of voor wie de rang waartoe hun graad behoort niet is bepaald, worden gelijkgesteld met ambtenaren van rang 13; de Voorzitter wordt gelijkgesteld met een ambtenaar van rang 17.
De deskundigen wier medewerking door de Commissie wordt gevorderd of die leden bijstaan welke belast zijn met een onderzoek ter plaatse, kunnen worden vergoed op de wijze bepaald door Onze Minister van Justitie in overleg met de Ministers tot wier bevoegdheid het Openbaar Ambt en de Begroting behoren.
Art.6. Voor de rechtsgeldigheid van de besluiten van de Commissie is vereist dat ten minste zes leden aanwezig zijn.
De besluiten worden genomen bij eenvoudige meerderheid van de uitgebrachte stemmen. In geval van staking van de stemmen komt aan de Voorzitter of bij verhindering, aan zijn plaatsvervanger beslissende stem toe.
De adviezen van de Commissie worden met redenen omkleed.
Art.7. De Commissie beschikt over een secretariaat waarvan de samenstelling door Ons wordt bepaald op de voordracht van de Minister van Justitie.
Art.8. De kosten verbonden aan de werkzaamheden van de Commissie en van haar secretariaat komen ten laste van de begroting van het Ministerie van Justitie.
Art.9. Dit besluit treedt in werking op 1 mei 1984.
Art. 10. Onze Minister van Justitie, Onze Minister van Openbaar Ambt, Onze Minister van Economische zaken, Onze Minister van Begroting en Onze Staatssecretaris voor Openbaar Ambt zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.