Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

10 OKTOBER 1983. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, van het koninklijk besluit nr. 181 van 30 december 1982 tot oprichting van een Fonds met het oog op de aanwending van de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling en van het koninklijk besluit nr. 185 van 30 december 1982, houdende de organisatie, voor de kleine en de middelgrote ondernemingen, van een specifiek stelsel voor de aanwending van de loonmatiging voor de tewerkstelling.



Inhoudstafel:


Art. 1-4, 4bis, 4ter, 5-10
BIJLAGEN.
Art. N1-N2



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1984018015 



Artikels:

Artikel 1. De werkgevers op wie het koninklijk besluit nr. 181 van 30 december 1982 tot oprichting van een Fonds met het oog op de aanwending van de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling, van toepassing is, moeten bij elke aangifte, bedoeld bij artikel 21 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, een attest voegen, opgesteld in twee exemplaren overeenkomstig het als bijlage I bij dit besluit gevoegde model.

Art.2. § 1. Het bij artikel 1 bedoelde attest is onderworpen aan het voorafgaand advies van het orgaan bedoeld bij § 2 van dit artikel.
  Het door het bevoegde orgaan gegeven advies dient bij het attest te worden gevoegd.
  § 2. Indien bij een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten voor een bedrijfstak een specifiek orgaan is ingericht of aangeduid, moet het attest vooraf aan het advies van dit orgaan worden voorgelegd.
  In alle andere gevallen moet dit attest vooraf aan het advies van de ondernemingsraad, of bij ontstentenis van een ondernemingsraad, aan het advies van de syndicale delegatie worden voorgelegd.
  Bij ontstentenis van een ondernemingsraad of een syndicale delegatie, of enig ander controleorganisme voorzien bij de sectoriële collectieve overeenkomst, dient het attest van de werkgever geviseerd te worden :
  1° ingeval er een ondernemingsovereenkomst bestaat, door diegenen die bedoelde overeenkomst hebben ondertekend;
  2° ingeval er een sectoriële overeenkomst werd afgesloten, door de instantie die het bevoegd paritair comité desgevallend daartoe aanwijst.
  In geval van ondernemingen met meerdere zetels, zullen de partijen die de overeenkomst hebben getekend, hetzij zelf het attest viseren, hetzij daartoe het bevoegd controleorganisme aanwijzen.

Art.3. Indien het bij artikel 2, § 2, bedoelde orgaan een positief advies geeft, betreffende het bij artikel 1 bedoelde attest, dan wordt de collectieve arbeidsovereenkomst geacht toegepast te worden.
  Bij verdeeld advies of bij gebrek aan advies, zal de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid het attest overmaken aan de inspectie van de sociale wetten, welke zal onderzoeken of de collectieve arbeidsovereenkomst wordt toegepast.

Art.4. (Voor de jaren 1983 en 1984 moet) de werkgever die hetzij geen collectieve arbeidsovereenkomst heeft gesloten zoals bedoeld bij artikel 7 van het voornoemde koninklijk besluit nr. 181, hetzij geen attest binnenlevert, (...) trimestrieel aan de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid een voorschot storten dat overeenstemt met het juiste bedrag van de opbrengst van de loonmatiging, binnen dezelfde termijnen als die welke gelden voor de sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd voor elk kwartaal. <KB 1985-03-29/32, art. 1, 002>
  De werkgever, gebonden door een collectieve arbeidsovereenkomst zoals bedoeld bij de artikelen 6 en 7 van het voornoemde koninklijk besluit nr. 181, die de verplichtingen van deze overeenkomst niet of slechts gedeeltelijk vervult moet jaarlijks aan de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid een storting verrichten zoals voorzien bij artikel 12 van hetzelfde besluit.
  Wat het jaar 1983 betreft, dient deze storting te geschieden uiterlijk op 31 maart 1984, en wat het jaar 1984 betreft, dient deze storting te geschieden uiterlijk op 31 maart 1985.

Art. 4bis. <KB 1985-03-29/32, art. 2, 002>
  § 1. De werkgevers die niet gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 8bis van het koninklijk besluit nr. 181, hetzij het attest voorzien bij artikel 15bis van het koninklijk besluit nr. 181 niet binnenleveren, storten jaarlijks de volledige opbrengst van de loonmatiging aan het Tewerkstellingsfonds.
  Wat het jaar 1985 betreft, dient deze storting te geschieden uiterlijk op 31 maart 1986 en wat het jaar 1986 betreft uiterlijk op 31 maart 1987.
  Trimestrieel storten voormelde werkgevers een provisie van 2,5 pct. van de loonmassa voor het betrokken kwartaal aan het Tewerkstellingsfonds. Deze stortingen geschieden binnen de termijnen die gelden voor de betaling van de sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd voor elk kwartaal.
  Indien de volledige opbrengst van de loonmatiging voor 1985 lager is dan het totaal van de provisionele stortingen van 1985 is het verschil verrekenbaar met de provisionele storting van het eerste kwartaal 1986.
  § 2. De werkgevers bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5° en 6° van het koninklijk besluit nr. 181 verrichten jaarlijks de stortingen voorzien bij artikel 12bis van het koninklijk besluit nr. 181.
  Wat het jaar 1985 betreft, dient deze storting te geschieden uiterlijk op 31 maart 1986 en wat het jaar 1986 betreft uiterlijk op 31 maart 1987.
  Deze werkgevers storten vanaf 1 januari 1986 trimestrieel een provisie die gelijk is aan 1,5 pct. van de loonmassa van het betrokken kwartaal. Deze stortingen geschieden binnen de termijnen die gelden voor de betaling van de sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd voor elk kwartaal.

Art. 4ter. <KB 1985-03-29/32, art. 3, 002> Het percentage van de loonmatigingsopbrengst dat moet gestort worden door de werkgevers die gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst, doch deze slechts ten dele naleven is gelijk aan de totale loonmatigingsopbrengst vermenigvuldigd met (x - y)/x waarbij x gelijk is aan het percentage compenserende aanwervingen die voorzien zijn in de collectieve arbeidsovereenkomst voor het bedoelde jaar of trimester en y gelijk is aan het percentage compenserende aanwervingen, die verricht zijn in het bedoelde jaar of trimester.
  Voor de toepassing van het voorgaande lid moet rekening worden gehouden met de regelen van artikel 10 van het voornoemde koninklijk besluit nr. 181.

Art.5. De storting aan de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid bedoeld in artikel 12 (en 12bis) van het voornoemde koninklijk besluit nr. 181, wordt berekend in functie van de werkelijke loonmatigingsopbrengst. <KB 1985-03-29/32, art. 4, 002>
  De loonmatigingsopbrengst verbonden aan (1983, 1984, 1985 en 1986) wordt berekend : <KB 1986-02-10/33, art. 1, 003>
  1° Voor de periode van 1 januari 1983 tot en met 31 december 1984, volgens de modaliteiten voorzien in het koninklijk besluit nr. 18 van 18 maart 1982 houdende reglementering en organisatie van het effect van het matigingsbeleid in de ondernemingen.
  2° Daarbovenop, vanaf de datum voorzien in artikel 3, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 180 van 30 december 1982 houdende bepaalde maatregelen inzake loonmatiging, door voor elke maand het verschil te maken tussen de uitbetaalde loonmassa, en de loonmassa die zou zijn uitbetaald indien de lonen niet op basis van het rekenkundig gemiddelde van de indexcijfers van de laatste vier maanden, maar op basis van de maandelijkse index der consumptieprijzen zouden zijn aangepast.
  De werkgever die niet gebonden is door een collectieve arbeidsovereenkomst, alsmede de werkgever die gebonden is door een collectieve arbeidsovereenkomst, maar deze niet toepast, moet het geheel van de loonmatigingsopbrengst storten aan de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid.(...) <KB 1986-02-10/33, art. 2, 003>(...) <KB 1985-03-29/32, art. 6, 002>

Art.6. <KB 1985-03-29/32, art. 7, 002> De werkgevers bedoeld in artikel 5, eerste lid, 4°, 5° en 6° van het koninklijk besluit nr. 181, vullen alnaargelang het geval tevens het in bijlage I, deel II en III bedoeld attest in. Het in bijlage I, deel III bedoelde attest wordt aan het voorafgaand advies onderworpen op dezelfde wijze zoals voorzien in de artikelen 2 en 3 van dit besluit.
  De werkgevers die vrijstelling van storting aan het Tewerkstellingsfonds vragen, vullen tevens het in bijlage I, deel IV bedoeld attest in.

Art.7. Onverminderd de plichten van de officieren van de gerechtelijke politie, worden aangewezen als ambtenaren en beambten belast met het toezicht over de uitvoering van het voornoemde koninklijk besluit nr. 181 en zijn uitvoeringsbesluiten :
  1° de inspecteurs en de adjunct-inspecteurs van de Administratie van de Arbeidsbetrekkingen en -reglementering;
  2° de mijningenieurs.

Art.8. De werkgevers die minder dan 50 bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aangegeven werknemers tewerkstellen zoals bedoeld bij artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 185 van 30 december 1982 houdende de organisatie, voor de kleine en middelgrote ondernemingen, van een specifiek stelsel voor de aanwending van de loonmatiging voor de tewerkstelling, moeten bij de aangifte van de sociale zekerheidsbijdragen voor het 3e kwartaal van 1983 een formulier voegen, opgesteld overeenkomstig het als bijlage II bij dit besluit gevoegde model.

Art.9. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1983.

Art.10. Onze Minister van Middenstand, Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage I. Attest in verband met de MARIBEL-operatie en de loonmatiging.
  <Wegens technische redenen werd deze bijlage niet in het bestand opgenomen. Men kan ze terugvinden in het B.S. van 28 oktober 1983, p. 13744 e.v.>
  <Gewijzigd bij: KB 1985-03-29/32, art. 8, 002; BS 23-4-1983>

Art. N2. Bijlage II. Formulier ten behoeve van de K.M.O.'s. Loonmatiging
  I. Het koninklijk besluit nr. 181 voorziet in de oprichting van een tewerkstellingsfonds. Dit fonds wordt gestijfd door stortingen te verrichten door de werkgevers die in 1983 en 1984 niet komen tot arbeidsduurvermindering en daaraan gekoppelde indienstneming van nieuw personeel, omdat betrokken werkgevers :
  _ hetzij niet gebonden zijn door een C.A.O. ter zake (dit kan een C.A.O. zijn gesloten in een paritair comité of op het vlak van de onderneming);
  _ hetzij de C.A.O. die op hen van toepassing is niet naleven en dus de overeengekomen doelstellingen niet verwezenlijken.
  Wie niet gebonden is door een C.A.O. dient de totaliteit van de opbrengst die voortvloeit uit de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling van de jaren 1983 en 1984 aan het fonds te storten.
  De werkgevers die wel gebonden zijn door een C.A.O., doch de verplichtingen ervan niet of slechts ten dele hebben nageleefd, moeten een percentage van de opbrengst van de loonmatiging storten, proportioneel aan het percentage niet gerealiseerde bijkomende indienstnemingen.
  II. Bijzonder stelsel voor de kleine en middelgrote ondernemingen (koninklijk besluit nr. 185).
  Gelet op hun specifieke eigenschappen werd voor de K.M.O.'s, dit zijn ondernemingen die minder dan 50 bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid aangegeven werknemers tewerkstellen, in een bijzonder stelsel voorzien waarvoor zij kunnen kiezen.
  De berekening van het aantal werknemers moet gebeuren op basis van het totaal aantal arbeidsdagen van het vierde kwartaal van het jaar 1982, gedeeld door (75) voor de bedienden en (75 of 63) voor de arbeiders en gelijkgestelden naargelang de arbeid is gespreid over 6 of 5 dagen per week.
  1. Doelstelling : verhoging van de tewerkstelling voor het geheel van de K.M.O.'sVan de K.M.O.'s wordt als tegenprestatie van de loonmatiging een gezamenlijke inspanning voor de tewerkstelling verwacht zonder dat een verplichting tot werktijdverkorting wordt opgelegd.
  Globaal gezien, d.w.z. voor de gezamenlijke K.M.O.'s zal de tewerkstelling moeten stijgen met 2,5 pct. tijdens het jaar 1983 en op dit peil moeten gehandhaafd blijven tijdens het jaar 1984.
  2. Deze doelstelling is bereikt (1e hypothese).
  In dit geval dient er verder niets meer te gebeuren; de resultaten van de loonmatiging werden in bijkomende tewerkstelling omgezet.
  3. Deze doelstelling is niet of slechts ten dele bereikt (2e hypothese).
  In dit geval zullen de ondernemingen, die niet ten minste één bijkomende werkeenheid kunnen rechtvaardigen, een forfaitair bedrag per werknemer moeten betalen aan het fonds voor de tewerkstelling.
  Verduidelijkingen :
  Bijkomende werknemer : in feite zal moeten worden nagegaan of er een bijkomende werkeenheid kan worden vastgesteld tijdens het vierde kwartaal van de jaren 1983 en 1984 in vergelijking met het vierde kwartaal 1982. Dit moet gebeuren aan de hand van de aangifte aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid. Door bijkomende werkeenheid wordt verstaan een verhoging van (75) werkdagen voor de bedienden en (75 of 63) voor de arbeiders en gelijkgestelden naargelang de arbeid verdeeld is over 6 of 5 dagen per week.
  Forfaitair bedrag : het forfaitair bedrag per werknemer zal evenredig zijn met het verschil tussen de vooropgestelde globale bijkomende tewerkstelling en het uiteindelijk verkregen resultaat. Het bedrag zal later bij koninklijk besluit worden vastgesteld.
  Dit bedrag zal in elk geval beperkt worden tot de reële opbrengst van de loonmatiging in de onderneming.
  Zijn evenwel vrijgesteld van deze storting :
  1. de ondernemingen die minder dan 10 werknemers aangegeven hebben in hun aangifte aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van het vierde kwartaal 1982. Ook hier moet de berekening van het aantal werknemers gebeuren door het totaal aantal arbeidsdagen te delen door (75) voor de bedienden en (75 of 63) voor de arbeiders en gelijkgestelden naargelang de arbeid verdeeld is over 6 of 5 dagen per week.
  2. De K.M.O.'s die op hun verzoek in moeilijkheden werden verklaard door de Minister van Middenstand en de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
  Verduidelijking :
  Onder ondernemingen in moeilijkheden wordt verstaan :
  _ voor de loonmatiging in 1983, diegene waarvan de netto-resultaten voor de belastingen verhoogd met de afschrijvingen, negatief zijn voor het jaar 1982 en waarvan de resultaten van de dienstjaren 1981 en 1982 een verlies vertonen;
  _ voor de loonmatiging in 1984, diegene waarvan de netto-resultaten voor de belastingen verhoogd met de afschrijvingen, negatief zijn voor het jaar 1983 en waarvan de resultaten voor de dienstjaren 1982 en 1983 een verlies vertonen.
  III. De keuze voor de K.M.O.'s waarvan sprake onder II is echter niet absoluut :
  1. Er werd geen sectoriële C.A.O. gesloten maar wel een C.A.O. op het ondernemingsvlak : de werkgever past de C.A.O. van zijn onderneming toe en valt dus automatisch onder koninklijk besluit nr. 181 (cf. I).
  2. Noch in de sector noch op het vlak van de onderneming werd een C.A.O. gesloten : automatisch toepassing van koninklijk besluit nr. 185 (cf. II).
  3. In het bevoegd paritair comité werd een sectoriële C.A.O. gesloten : alleen in dit geval hebben de K.M.O.'s een keuze tussen de toepassing van de betrokken C.A.O. (en dus koninklijk besluit nr. 181) of de toepassing van koninklijk besluit nr. 185.
  IV. Aan de hand van de hierboven omschreven gegevens wordt u verzocht een antwoord te verstrekken op volgende vragen :
  <Zie B.S. 28-10-1983, p. 13748>