24 SEPTEMBER 1982. - Koninklijk besluit tot uitvoering van het koninklijk besluit nr. 33 van 30 maart 1982 betreffende een inhouding op invaliditeitsuitkeringen en brugpensioenen, gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 52 van 2 juli 1982. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-10-1982 en tekstbijwerking tot 22-12-2001.)
Art. 1-16
Artikel 1. Als debiteuren van de inhouding op de invaliditeitsuitkeringen worden uitsluitend beschouwd :
a) wat de invaliditeitsuitkeringen verleend bij toepassing van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering betreft, de overeenkomstig artikel 3, van deze wet gemachtigde Landsbonden of de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering;
b) wat de invaliditeitsuitkeringen verleend bij toepassing van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936, houdende wijziging en samenordening van de statuten der Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische Vlag betreft, de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische Vlag.
Deze debiteuren centraliseren met het oog op de storting van de inhouding en het verstrekken van de inlichtingen omtrent de verschuldigde sommen alle door de bij hen aangesloten mutualiteiten of verbonden of door hun gewestelijke diensten te verschaffen gegevens.
Art.2. De gerechtigde op invaliditeitsuitkeringen wordt beschouwd als rechthebbende met gezinslast voor zover hij overeenkomstig artikel 229 van het koninklijk besluit van 4 november 1963, tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering beschouwd wordt als werknemer met persoon ten laste.
Art.3. De inhouding wordt, met inachtneming van de voorziene per dag vastgestelde drempel, berekend op de invaliditeitsuitkeringen welke voor de beschouwde maand, naar rata van het aantal werkdagen van arbeidsongeschiktheid of daarmee gelijkgestelde dagen uitbetaald zijn.
II. Bepalingen inzake brugpensioenen.
Art.4. Als debiteur van de inhouding op de in artikel 1, eerste lid, 2° en 5°, van het koninklijk besluit nr. 33 van 30 maart 1982, betreffende een inhouding op invaliditeitsuitkeringen en brugpensioenen, gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 52 van 2 juli 1982, vermelde sociale vergoedingen wordt uitsluitend beschouwd de instelling, opgericht door een werknemersorganisatie en erkend door de Koning overeenkomstig de bepalingen van artikel 180 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende de arbeidsvoorziening en de werkloosheidsuitkering, of de Hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen, beide hierna uitbetalingsinstelling genoemd.
Art.5. De uitbetalingsinstelling deelt aan de debiteur aangeduid overeenkomstig de bepalingen van artikel 1, leden 6 en 7, van het genoemde koninklijk besluit nr. 33, het dagbedrag mee van de werkloosheidsuitkering zoals het overeenkomstig de op 31 maart 1982, geldende normen van kracht was voor de maand april 1982, alsmede al de andere gegevens die de debiteur toelaten zijn verplichtingen na te komen.
Met het oog op de berekening van de verschuldigde inhouding vermenigvuldigt de debiteur iedere maand het in het vorig lid bedoelde dagbedrag met 26.
De uitbetalingsinstelling is ertoe gehouden aan de debiteur elke wijziging van het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering mede te delen alsmede de ingangsdatum van deze wijziging, met uitzondering van de wijziging van het bedrag welke voortvloeit uit de toepassing van de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971, houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrens waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bedragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Deze laatste wijziging wordt door de debiteur van de inhouding van ambtswege toegepast op het hem medegedeelde dagbedrag van de werkloosheidsuitkering.
Art.6. § 1. De uitbetalingsinstelling aan wie de bruggepensioneerde een verklaring heeft bezorgd met het oog op het bewijzen van gezinslast overeenkomstig de werkloosheidsreglementering, zendt deze onmiddellijk door aan het bevoegde gewestelijk bureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening met vermelding van de identificatiegegevens van de debiteur van de inhouding.
Het gewestelijk bureau beslist binnen een termijn van 5 werkdagen of er al of niet gezinslast is en van welke datum af. Het deelt zijn beslissing terzake binnen dezelfde termijn mede aan de vermelde debiteur, die er voor de toepassing van de in het koninklijk besluit nr. 33, gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 52, vermelde bepalingen rekening mede houdt.
§ 2. De gerechtigde op brugpensioen is ertoe gehouden aan de uitbetalingsinstelling onverwijld mededeling te doen van iedere wijziging in zijn gezinstoestand, welke het wegvallen van gezinslast zou kunnen als gevolg hebben.
De uitbetalingsinstelling handelt vervolgens overeenkomstig § 1 van dit artikel.
III. Gemene bepalingen inzake invaliditeitsvergoedingen en brugpensioenen.
Art.7. Iedere debiteur van een inhouding op de in het koninklijk besluit nr. 33 vermelde sociale voordelen moet zich bij de Rijksdienst voor werknemerspensioenen laten inschrijven en hem aangifte tot verantwoording van het bedrag van de verschuldigde inhoudingen laten geworden.
Deze Rijksdienst kent aan de debiteur een inschrijvingsnummer toe en stelt hem in kennis van de te vervullen formaliteiten in verband met de aangifte tot verantwoording van het bedrag van de verschuldigde sommen en met de te verrichten storting.
Art.8. § 1. De aangifte tot verantwoording van de inhouding wordt gedaan aan de hand van door de Rijksdienst voor werknemerspensioenen uitgereikte formulieren, respectievelijk voor de invaliditeitsvergoedingen en voor de brugpensioenen, waarvan het model wordt vastgesteld door Onze Minister die de regeling voor werknemerspensioenen onder zijn bevoegdheid heeft.
Ze bevatten inzonderheid volgende gegevens :
_ de maand waarvoor de aangifte geldt;
_ de identificatiegegevens betreffende de debiteur van de inhouding;
_ de identificatiegegevens betreffende de gerechtigde op het sociale voordeel;
_ het (de) bedrag(en) van de sociale voordelen;
_ het bedrag van de aan de Rijksdienst verschuldigde inhouding;
_ het al of niet bestaan van gezinslast.
§ 2. Deze aangiftestaat wordt per maand opgemaakt en aan de Rijksdienst overgemaakt uiterlijk tijdens de maand volgend op die gedurende dewelke de uitkering(en) aan de gerechtigde(n) werd(en) verricht.
Gelijktijdig wordt een dubbel van de aangiftestaat overgemaakt, aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering wanneer het om een inhouding op invaliditeitsuitkeringen gaat, aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening in de overige gevallen.
Een derde exemplaar van de aangiftestaat moet 3 jaar lang door de debiteur van de inhouding worden bewaard samen met alle stukken die ter verantwoording van de erop voorkomende gegevens kunnen gelden.
Op de aangiftestaat wordt melding gemaakt van de datum waarop de ermee overeenstemmende storting is of wordt verricht.
§ 3. In plaats van de hiervoren voorziene formulieren mag, met instemming van de Rijksdienst voor werknemerspensioenen en zonder kosten voor deze, een andere informatiedrager worden gebruikt waarmede ten minste dezelfde gegevens als voorkomend op de formulieren worden overgebracht.
§ 4. De debiteur die de opgelegde inschrijvingsplicht niet naleeft of aan de Rijksdienst de vereiste maandaangiften binnen de gestelde termijn niet bezorgt, is verplicht een forfaitaire vergoeding van (5 EUR) te betalen, vermeerderd met (2,50 EUR) per gerechtigde waarvoor een inhouding dient te worden verricht. <KB 2001-12-11/44, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Art.9. De inhouding wordt berekend zonder dat rekening wordt gehouden met frankgedeelten van minder dan 50 centiemen. Frankgedeelten van 50 centiemen of meer worden voor 1 frank gerekend.
De afronding op 1 frank naar boven of naar beneden geschiedt op elke toe te passen inhouding.
Art.10. Het bedrag van de inhouding wordt berekend op de totaliteit van het aan de gerechtigde toegestane sociale voordeel, vóór aftrek van enig bedrag ten gevolge van beslag, afstand of toepassing van welkdanige regeling inzake sociale bijdragen of voorheffing ook.
Art.11. § 1. De door de debiteur verschuldigde bedragen worden aan de Rijksdienst voor werknemerspensioenen gestort met vermelding van het door deze dienst aan de debiteur toegekende inschrijvingsnummer en van de maand waarop de storting betrekking heeft.
§ 2. Op de inhoudingen die niet gestort zijn binnen de termijn bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 33 is de debiteur een opslag van 10 p.c. vanhun bedrag verschuldigd, alsmede een verwijlintrest van 10 p.c. per jaar te rekenen van het verstrijken van deze termijn tot op de dag waarop de betaling plaats heeft.
Art.12. De Rijksdienst voor werknemerspensioenen mag, onder de voorwaarden bepaald door zijn Beheerscomité en goedgekeurd door Onze Minister die de pensioenregeling voor werknemers onder zijn bevoegdheid heeft, afzien van de toepassing van de in artikelen 8 en 11 voorziene forfaitaire vergoedingen, opslagen en verwijlintresten.
Art.13. § 1. De inspecteurs en de controleurs van het Ministerie van Sociale Voorzorg, de inspecteurs en de controleurs van het Ministerie van Arbeid en Tewerkstelling en de daartoe door het Beheerscomité van de Rijksdienst voor werknemerspensioenen aangeduide ambtenaren waken over de uitvoering van het koninklijk besluit nr. 33 van 30 maart 1982, gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 52 van 2 juli 1982.
§ 2. Op verzoek van genoemde Rijksdienst verlenen het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, wat de inhouding op invaliditeitsvergoedingen betreft, en de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening wat de inhouding op de andere in het koninklijk besluit nr. 33 vermelde sociale voordelen betreft, hun medewerking wat het toezicht op de uitvoering van de evengenoemde koninklijke besluiten nrs. 33 en 52 en van dit besluit betreft.
De ambtenaren van deze instellingen zijn bovendien verplicht elke onregelmatigheid met betrekking tot de uitvoering van dit besluit, die zij vaststellen, aan de Rijksdienst voor werknemerspensioenen te melden.
IV. Overgangsbepalingen.
Art.14. § 1. Met betrekking tot de aan 1 augustus 1982 voorafgaande maanden worden de bij artikel 8, § 4, voorziene forfaitaire vergoedingen niet gevorderd van de debiteuren wegens het niet-naleven van de opgelegde inschrijvingsplicht of het niet-verschaffen van vereiste maandaangiften binnen de gestelde termijn, indien de opgelegde verplichtingen voor die maanden worden vervuld uiterlijk vóór 31 oktober 1982.
§ 2. De bij artikel 11, § 2, voorziene opslag en verwijlintrest zijn niet toepasselijk op de inhoudingen, die verschuldigd zijn voor de maanden april tot en met juli 1982 en die niet binnen de gestelde termijn werden gestort, op voorwaarde dat zij uiterlijk vóór 1 januari 1983 zijn gestort.
Indien de voor die maanden verschuldigde sommen of gedeelten van sommen niet vóór 1 januari 1983 zijn gestort, wordt de verwijlintrest aangerekend van 1 september 1982 af.
V. Slotbepalingen.
Art.15. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 16. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Staatssecretaris voor Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.