Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

21 APRIL 1982. - Besluit van de Vlaamse Executieve houdende algemene voorwaarden die gelden voor stortplaatsen van verkleinde huishoudelijke afvalstoffen in of op de bodem.



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK 2. Algemene vergunningsvoorwaarden.
Afdeling 1. Algemeen.
Art. 2-4
Afdeling 2. Storttechniek.
Art. 5-12
Afdeling 3. Milieuaspecten.
Art. 13-17
Afdeling 4. Brandvoorkoming en brandbestrijding.
Art. 18
Afdeling 5. Controle en toezicht.
Art. 19-25



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1982001379 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. _ Algemene bepalingen.
Artikel 1. § 1. Onverminderd de technische voorwaarden inzake de gebruikte toestellen en produkten, opgelegd door andere wettelijke en reglementaire bepalingen, gelden de hierna volgende algemene voorwaarden voor stortplaatsen van verkleinde huishoudelijke afvalstoffen.
  Deze algemene voorwaarden worden telkenmale opgenomen in de afgeleverde vergunning, zoals bedoeld in artikel 27, § 1, van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen.
  (§1bis. De vergunningverlenende overheid kan in de bijzondere vergunningsvoorwaarden afwijken van de algemene voorwaarden mits advies van de Afvalstoffenmaatschappij en voor zover het stortplaatsen voor verkleinde huishoudelijke afvalstoffen betreft in exploitatie vóór 15 mei 1983 conform de bestaande wettelijke bepalingen. De termijn waarvoor de afwijkingen gelden wordt in de bijzondere voorwaarden bepaald en mag maximaal vijf jaar bedragen.) <BREV 09-11-1983,art. 1>
  § 2. De stortplaatsen voor verkleinde huishoudelijke afvalstoffen wordt ingedeeld als een klasse 2 stortplaats, in de zin van artikel 2, 2° van het koninklijk besluit houdende algemene voorwaarden die gelden voor stortplaatsen van afvalstoffen in of op in de bodem en waarvoor overeenkomstig artikel 1, § 2 en § 3 van dat zelfde besluit de algemene voorwaarden in onderhavig besluit worden bepaald.
  § 3. Op een stortplaats voor verkleinde huishoudelijke afvalstoffen worden uitsluitend verkleinde afvalstoffen toegelaten afkomstig van verkleiningsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen of daarmee gelijkgestelde afvalstoffen met uitsluiting van alle andere afvalstoffen.
  § 4. In dit besluit wordt verstaan onder :
  1° werkplan : het geheel van plannen, maatregelen en richtlijnen noodzakelijk voor de organisatie van de stortuitbating.
  2° stortregister : boek met genummerde bladzijden te paraferen door de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij, waarin de exploitant gegevens moet inschrijven overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
  3° zwerfvuil : afvalstoffen onbeheerd achtergelaten of weggeworpen op het stortterrein of langsheen de omheining.
  4° waaivuil : zwerfvuil dat door opwaaien kan onstaan tijdens de exploitatie van de stortplaats.
  5° afsluitlaag : bodemlaag en wanden van het stortterrein die voldoende ondoordringbaar zijn opdat geen percolaties de onderliggende of ernaast liggende lagen zouden verontreinigen.
  6° afdichtlaag : laag aangebracht op een stortvak waar de stortactiviteiten definitief beëindigd zijn en die het binnendringen van water in de gestorte afvalstoffen moet beletten.
  7° eindafdek : laag aangebracht op een stortvak bovenop de afdichtlaag bij de definitieve beëindiging van de stortactiviteiten.

HOOFDSTUK 2. _ Algemene vergunningsvoorwaarden.
Afdeling 1. _ Algemeen.
Art.2. § 1. Bij de ingang van de stortplaats wordt een uithangbord van minstens 1 m2 grootte aangebracht waarop duidelijk leesbaar minstens volgende vermeldingen voorkomen :
  1° de vermelding "TOEGANG VERBODEN" in hoofdletters van 10 cm hoogte;
  2° de naam en adres van de stortplaats;
  3° het adres en het telefoonnummer van de exploitant of zijn afgevaardigde;
  4° het adres en het telefoonnummer van de toezichthoudende overheid;
  5° de normale openingsuren voor afvalstoffenaanvoer;
  6° de vermelding : bij brand of onheid telefoneer : nummer van de brandweer;
  7° de vermelding : stortplaats voor verkleinde huishoudelijke afvalstoffen.
  § 2. De normale afvalstoffenaanvoer mag niet vóór 7 uur en na 18 uur plaatsvinden.
  § 3. De normale aanvoer- en stortverrichtingen van afvalstoffen zijn enkel toegelaten mits toezicht van de exploitant of zijn afgevaardigde. De naam van de afgevaardigde dient ter kennis gebracht van de toezichthoudende ambtenaar.
  § 4. Vóór de aanvang der stortactiviteiten wordt volgens het goedgekeurde werkplan het in exploitatie te nemen gedeelte van het stortterrein omheind met een stevige rasterafsluiting van minstens 2 meter hoogte.
  De in- en uitrit van vrachtwagens gebeurt via één poort of poorten. De poort of poorten hebben elk een breedte van minstens 3,5 meter en een hoogte van minstens 2 meter. Buiten de normale openingsuren worden deze poorten op slot gehouden. Ze worden enkel open gehouden bij aanwezigheid van de exploitant of zijn afgevaardigde.

Art.3. § 1. Vooraleer de verkleinde afvalstoffen afgeladen worden moeten in het stortregister minstens volgende gegevens ingeschreven worden :
  1° het volgnummer van de afvalstoffenaanvoer;
  2° de datum en het uur van de aanvoer van de afvalstof;
  3° de aard van de afvalstof;
  4° de voortbrenger van de afvalstof;
  5° de vervoerder van de afvalstof;
  6° de hoeveelheid van de afvalstof;
  7° opmerkingen omtrent de afvalstof en de aanvoer.
  § 2. Automatische registratiesystemen behoeven de goedkeuring van de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij en kunnen desgevallend het stortregister vervangen.

Art.4. § 1. De in- en uitrit, de parkeerruimten en de wegenis op het terrein worden, indien nodig, dagelijks gereinigd.
  § 2. De nodige parkeerruimte voor voertuigen en vrachtwagens wordt aangelegd.
  De in- en uitrit worden zodanig aangelegd dat zich geen onveilige verkeerssituaties op de openbare weg kunnen voordoen.
  § 3. De breedte, de stabiliteit en het onderhoud van de wegenis op het terrein tot aan de stortplaats zijn zodanig dat een veilig verkeer van de vrachtwagens wordt gewaarborgd bij alle weersomstandigheden.

Afdeling 2. _ Storttechniek.
Art.5. § 1. De exploitant beschikt bij de aanvang der stortactiviteiten over een goedgekeurd werkplan, omvattende minstens :
  1° de volgorde van opvulling in tijd en ruimte;
  2° de werkwijze inzake het spreiden;
  3° de organisatie en de opslag van de aanvoer van afdekgronden, zodat op het stortterrein bestendig een voorraad afdekgrond aanwezig is van minstens 200 m3;
  4° het afwateringsplan omvattende het schema, de organisatie en de uitvoering van de maatregelen inzake de waterhuishouding;
  5° de maatregelen om de stabiliteit van de gestorte afvalstoffen en afdekgronden te verzekeren.
  § 2. Een meer gedetailleerde uitvoering of aanpassing van het goedgekeurde werkplan wordt vastgelegd en opgevolgd in overleg met of op vraag van de toezichthoudende ambtenaar.

Art.6. § 1. Op een stortplaats van verkleinde huishoudelijke afvalstoffen moeten achtereenvolgens, overeenkomstig het goedgekeurde werkplan, volgende werken worden uitgevoerd :
  1° voorbereidende grondwerken;
  2° aanbrengen van een afsluitlaag indien niet aanwezig;
  3° aanbrengen van een drainagesysteem indien nodig.
  § 2. De voorbereidende grondwerken omvatten het opkuisen, het nivelleren en verdichten van het terrein overeenkomstig het goedgekeurde werkplan. Bij het storten in ophoging dient een omwallingsberm, in bodemmaterialen aangebracht te worden waartegen de verkleine huishoudelijke afvalstoffen gestort worden.
  § 3. De afsluitlaag :
  1° kan natuurlijk aanwezig zijn indien de geologische toestand van het terrein voldoende waarborgen biedt inzake ondoorlatendheid. Het bewijs van ondoorlatendheid wordt door de aanvrager voldoende bewezen en moet door de Afvalstoffenmaatschappij aanvaard worden;
  2° kan bestaan uit een homogene laag van ondoorlatend bodemmateriaal van ten minste 0,3 meter dikte en indien nodig daarenboven een kunstmatige afdichting van foliematerialen tussen aangepaste beschermingslagen;
  3° kan andere uitvoeringsvormen aannemen, die de goedkeuring van de Afvalstoffenmaatschappij vereisen. De aanvrager dient de degelijkheid ervan te bewijzen.
  § 4. Indien nodig wordt een drainagesysteem bestaande uit een buizensysteem met afvoerkokers of een ander gelijkwaardig systeem, aangebracht op de bodem bovenop de afsluitlaag en wordt dit systeem geplaatst in een doorlatende bodemlaag van minstens 0,4 meter dikte. De deugdelijke werking van het draineringssysteem dient voor de aanvang van de stortactiviteiten getest te worden in aanwezigheid van de toezichthoudende ambtenaren van de Afvalstoffenmaatschappij.

Art.7. § 1. Het stort wordt opgebouwd met droge stortlagen van verkleinde afvalstoffen overeenkomstig het goedgekeurde werkplan. Het is altijd verboden te storten in water.
  § 2. De verkleinde huishoudelijke afvalstoffen worden gespreid in lagen van hoogstens één meter dikte met een aangepaste vuilverzetmachine. Naargelang de vordering der stortactiviteiten kan door de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij een geringere laagdikte opgelegd worden.
  Het verdichten van deze laag is verboden.
  § 3. Een volgende laag verkleinde afvalstoffen mag ten vroegste na drie maanden aangebracht worden ten einde de aërobe gisting toe te laten.
  § 4. Het is verboden afvalstoffen af te laden vanop een hoogte van meer dan 3 meter uitgezonderd bij het gebruik van stortkokers. Het gebruik van stortkokers wordt gereglementeerd in de bijzondere vergunningsvoorwaarden.
  § 5. Verzakkingen, afschuivingen en kuilen moeten op de dag van vaststelling met verkleinde huishoudelijke afvalstoffen opgevuld worden.
  § 6. De aërobe vergisting van verkleinde huishoudelijke afvalstoffen op een daartoe uitgeruste gistingsvloer in hopen, roten of in andere vormen is eveneens toegelaten voor zover deze hopen, roten en andere vormen periodisch belucht worden of om de vijftien dagen gekeerd worden.

Art.8. § 1. Op de plaatsen waar de stortactiviteiten definitief beëindigd zijn, wordt binnen het jaar en ten vroegste na zes maanden een afdichtlaag aangebracht.
  § 2. Deze afdichtlaag :
  1° kan bestaan uit een homogene laag ondoorlatend bodemmateriaal van minstens 0,3 meter dikte en indien nodig uit een kunstmatige afdichting met foliematerialen.
  2° kan andere uitvoeringsvormen aannemen die de goedkeuring van de toezichthoudende overheid vereisen; de aanvrager dient de degelijkheid ervan te bewijzen.
  Een licht verhang van minstens 1 pct., overeenkomstig het afwateringsplan, is noodzakelijk om de afvloeiing van het regenwater mogelijk te maken.
  § 3. De exploitant is ertoe verplicht de datum van de definitieve beëindiging van de stortactiviteiten schriftelijk aan de Afvalstoffenmaatschappij mede te delen binnen de 5 werkdagen na beëindiging.

Art.9. § 1. Op de plaatsen welke definitief volgestort zijn overeenkomstig het goedgekeurde werkplan, wordt bovenop de afdichtlaag de eindafdek aangebracht binnen de drie maanden.
  § 2. De eindafdek bestaat uit een goed doorlatende laag van minstens 0,3 meter dikte van materialen zoals grof gebroken puin en zand en daarboven een bewortelingslaag van minstens 0,7 meter dikte als functie van de nabestemming van het terrein. In de bovenlaag wordt, indien nodig, een begreppeling aangebracht.

Art.10. Het is verboden dieren vrij te laten rondlopen op de stortplaats.

Art.11. Het schiften van afvalstoffen op de stortplaats is verboden.

Art.12.
  § 1. De afwatering van de omliggende percelen mag niet gehinderd worden.
  § 2. Vóór de aanvang der stortactiviteiten moet een afwateringssloot van voldoende diepte en breedte aangelegd worden indien grondwater of afvloeiwater van naburige percelen kan binnendringen.
  De diepte en de plaats van de afwateringssloot worden bepaald op basis van de geohydrologische toestand van de inplantingsplaats zoals deze moet blijken uit het aanvraagdossier.
  § 3. Het storten van afvalstoffen moet steeds gebeuren in droge lagen. Het overtollig percolatiewater moet onafgebroken overgepompt worden naar een riolering of naar een ondoorlatende vijver of verzamelbekken. Maatregelen dienen getroffen opdat het water in de vijver of in het verzamelbekken geen hinder zou veroorzaken voor de omgeving.
  § 4. De afwatering van de beëindigde gedeelten van het stortterrein moet zo gebeuren dat het regenwater zonder verontreinigd te worden kan afvloeien of weggepompt worden.

Afdeling 3. _ Milieuaspecten.
Art.13. § 1. Voldoende peilputten voor grondwater moeten voor de aanvang van de stortactiviteiten rondom het stortterrein aangelegd worden; het aantal peilputten, hun diepte en diameter bepaald op basis van de geohydrologische toestand van de inplantingsplaats zoals deze moet blijken uit het aanvraagdossier. Monsternameputten voor percolatiewater worden aangebracht naargelang de vordering der stortactiviteiten.
  Deze putten worden met een slot afgegrendeld.
  § 2. Maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het verontreinigd grondwater en percolatiewater moeten getroffen worden overeenkomstig het technisch dossier van de aanvraag of ten gevolge van de analyseresultaten van de watermonsters uit de putten. Deze maatregelen kunnen door de toezichthoudende ambtenaar worden opgelegd.

Art.14. § 1. Stof, gas, rook en hinderlijke geuren moeten bestreden worden met aangepaste middelen eigen aan een verantwoorde stortuitbating.
  § 2. De afvoer van gistingsgassen dient bevorderd te worden door een aangepaste verluchtingsinrichting indien de afvaldikte op de stortplaats meer is dan 15 meter.

Art.15. § 1. Rustverstorende werkzaamheden zijn verboden op zon- en feestdagen en op de werkdagen tussen 20 uur en 7 uur.
  § 2. Het gemiddeld geluidsniveau op de werkdagen tussen 7 uur en 20 uur mag het door de vergunningverlenende overheid vastgestelde geluidsniveau niet overschrijden rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden.

Art.16. De nodige middelen moeten ingezet worden om vermenigvuldiging van ratten, muizen, vliegen, insekten en ander ongedierte te voorkomen en om verdeling te verzekeren.
  Het gebruik van chemische verdelingsmiddelen is onderworpen aan de schriftelijke goedkeuring van de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij.

Art.17. § 1. Langsheen de randen van het stortterrein moet voor de aanvang van de stortactiviteiten een stuk grond van minstens 5 meter breedte beplant worden met hoogstammig en dichtgroeiend gewas. Afwijkingen hiervan kunnen worden verleend door de vergunningsverlenende overheid rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden. Voor stortplaatsen in ophoging worden voor de taluds aangepaste beplantingen opgelegd naargelang de vordering van de stortactiviteiten.
  § 2. Het zwerf- en waaivuil langsheen de omheining en rond de beplanting moet wekelijks verwijderd worden.
  § 3. De begroeiing mag de aangebrachte afdichtlaag niet kunnen beschadigen.
  § 4. In afwachting van de aanwending van de met eindafdek voorziene gedeelten van het stortterrein, overeenkomstig de eindbestemming aangegeven door het vastgestelde gewestplan of een ander goedgekeurd plan van aanleg, worden deze gedeelten ingezaaid met gras binnen de kortst mogelijke termijn.

Afdeling 4. _ Brandvoorkoming en brandbestrijding.
Art.18. § 1. Het is verboden de gestorte afvalstoffen in brand te steken.
  § 2. Ingeval van brand of rookontwikkeling, moet de brandweer opgeroepen worden, moeten alle stortactiviteiten in dat stortvak onmiddellijk stopgezet worden en moeten alle middelen ter bestrijding ingezet worden in afwachting van de komst van de brandweer.
  § 3. Schriftelijke instructies ter voorkoming of bestrijding van brand en rookontwikkeling worden aan het personeel ter beschikking gesteld vóór de aanvang der stortactiviteiten.
  § 4. Alle technische middelen worden ingezet om de voorraad afdekmateriaal van tenminste 200 m3 aan te wenden ter bestrijding van het onheil.
  § 5. De organisatie van de brandbestrijding en de brandbestrijdingsmiddelen worden vastgelegd in overleg met de bevoegde brandweer.
  § 6. De organisatie van de brandbestrijding en de brandbestrijdingsmiddelen worden jaarlijks en een eerste maal vóór de aanvang der stortactiviteiten onderzocht door de exploitant, zijn aangestelde of zijn afgevaardigde.
  De data van deze onderzoekingen en de vaststellingen die tijdens deze onderzoekingen werden gedaan, worden ingeschreven in het stortregister.

Afdeling 5. _ Controle en toezicht.
Art.19. § 1. De exploitant van de stortplaats zal minstens tien dagen vóór de geplande aanvangsdatum van de stortactiviteiten met een aangetekend schrijven de Afvalstoffenmaatschappij van deze datum in kennis stellen. De toezichthoudende ambtenaar kan, indien daartoe aanleiding bestaat, de aanvang van de stortactiviteiten doen uitstellen.
  § 2. Het goedgekeurde werkplan, het stortregister en een afschrift van alle vergunningen waarover de stortinrichting moet beschikken, worden ter plaatse ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaar.

Art.20. § 1. De exploitant is verantwoordelijk voor de aanvaarding van de verkleinde huishoudelijke afvalstoffen op de stortplaats.
  § 2. De controle betreffende de aard, herkomst en samenstelling van de gestorte afvalstoffen berust bij de toezichthoudende ambtenaar. Periodisch moet de ambtenaar afvalstoffenmonsters verzamelen, deze ter plaatse verzegelen en indien nodig verzenden naar een erkend laboratorium voor analyse of beoordeling. De resultaten worden overgemaakt aan de toezichthoudende ambtenaar.

Art.21. Dagelijks worden de verzamelde gegevens inzake hoeveelheid en herkomst van de afvalstoffen en inzake gewicht en volume en aard van de afdekgronden ingeschreven in het stortregister.
  Eveneens worden op het einde van elke werkdag de ondervonden moeilijkheden en storingen aangaande de werking en de stortuitbating vermeld in het stortregister. De geregistreerde gegevens worden ter plaatse ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaar en dit gedurende een termijn van vijf jaar. Na deze periode of bij het beëindigen van de stortactiviteiten worden deze registers overgemaakt aan de Afvalstoffenmaatschappij.

Art.22. Vóór de aanvang van de stortactiviteiten en nadien tweemaal per jaar worden, door de toezichthoudende ambtenaar of door een erkend laboratorium in aanwezigheid van de toezichthoudende ambtenaar, watermonsters uit de putten genomen en geanalyseerd door een erkend laboratorium. De analyseverslagen worden aan de exploitant en aan de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij overgemaakt. Deze controles worden minstens twee jaar langer voortgezet dan de duur van de vergunning.

Art.23. <BREV 9-11-1983,art. 2> § 1. Een bankgarantie overeenstemmend met de kosten van afdichtlaag en de eindafdek wordt opgelegd aan de exploitant. Deze bankgarantie dient gesteld te worden ten voordele van de Afvalstoffenmaatschappij bij een financiële instelling. Het bewijs wordt geleverd door neerlegging bij de Afvalstoffenmaatschappij van een afschrift van het bankgarantieattest binnen de 30 dagen na aanvang van de stortactiviteiten.
  § 2. De bankgarantie dient gesteld ten belope van 250 frank per vierkante meter aan te brengen afdichtlaag en eindafdek.
  § 3. De bankgarantie wordt geleidelijk opgebouwd naargelang de vordering der stortactiviteiten, waarbij het bedrag van de periodiek te stellen garantie als volgt berekend wordt :
  Garantie per periode : Totale garantie/Aantal periodes volgens de exploitatie
  Deze periode wordt door de vergunningverlenende overheid bepaald op een kwartaal, semester of jaar op grond van de gegevens inzake de afvalstoffenaanvoer zoals vermeld in het aanvraagdossier.
  De periodieke bankgarantie is aanpasbaar indien de werkelijke stortactiviteit afwijkt van het geplande stortritme.
  § 4. Het bedrag van de bankgarantie wordt jaarlijks aangepast aan het indexcijfer der consumptieprijzen. Als basisindex geldt het indexcijfer der consumptieprijzen van maart 1983, namelijk 175,65. De indexering dient ieder jaar automatisch, dus zonder voorafgaande verwittiging van de Afvalstoffenmaatschappij, te geschieden op 1 april van elk jaar.
  § 5. Binnen de dertig dagen na de aanvang van een periode moet het bankgarantieattest in het bezit zijn van de Afvalstoffenmaatschappij.
  § 6. De periodiek opgelegde bankgarantie kan teruggebracht worden tot 25 pct. van het voorziene bedrag na vaststelling dat voldaan is en wordt aan de bepalingen van de artikelen 8 en 9 inzake afdichtlaag en eindafdek.
  § 7. Bij de beëindiging van de exploitatie van de stortplaats overeenkomstig de vergunningsvoorwaarden van de stortplaats, vastgesteld bij proces-verbaal van de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij, wordt de bankgarantie volledig opgeheven.
  § 8. Indien de vergunning bijzondere voorwaarden oplegt, kan de bankgarantie aan die bijzondere voorwaarden aangepast worden.

Art.24. Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Art. 25. De Voorzitter van de Vlaamse (regering) en de (Vlaamse Minister) zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 25-02-1994>