Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

21 APRIL 1982. - Besluit van de Vlaamse Executieve houdende algemene voorwaarden die gelden voor stortplaatsen van afvalstoffen in of op de bodem.



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. Algemene bepaling.
Art. 1
HOOFDSTUK 2. Indeling van de stortplaatsen.
Art. 2
HOOFDSTUK 3. Algemene vergunningsvoorwaarden die gelden voor een klasse 1 stortplaats.
Afdeling 1. Algemeen.
Art. 3-6
Afdeling 2. Storttechniek.
Art. 7-15
Afdeling 3. Milieuaspecten.
Art. 16-20
Afdeling 4. Brandvoorkoming en brandbestrijding.
Art. 21
Afdeling 5. Controle en toezicht.
Art. 22-26
HOOFDSTUK 4. Algemene vergunningsvoorwaarden die gelden voor een klasse 2 stortplaats.
Afdeling 1. Algemeen.
Art. 27-30
Afdeling 2. Storttechniek.
Art. 31-39
Afdeling 3. Milieuaspecten.
Art. 40-44
Afdeling 4. Brandvoorkoming en brandbestrijding.
Art. 45
Afdeling 5. Controle en toezicht.
Art. 46-50
HOOFDSTUK 5. Algemene vergunningsvoorwaarden die gelden voor een klasse 3 stortplaats.
Afdeling 1. Algemeen.
Art. 51-54
Afdeling 2. Storttechniek.
Art. 55-61
Afdeling 3. Milieuaspecten.
Art. 62-66
Afdeling 4. Brandvoorkoming en brandbestrijding.
Art. 67
Afdeling 5. Controle en toezicht.
Art. 68-74



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1982001379 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. _ Algemene bepaling.
Artikel 1. § 1. Onverminderd de technische voorschriften inzake de gebruikte toestellen en produkten, opgelegd door andere wettelijke en reglementaire bepalingen, gelden de hierna volgende algemene voorwaarden voor afvalstoffenstortplaatsen in of op de bodem waar dezelfde soort of soorten afvalstoffen worden gestort.
  Deze algemene voorwaarden worden opgenomen in de afgeleverde vergunning, zoals bedoeld in artikel 27 § 1 van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen.
  (§ 1bis. De vergunningverlenende overheid kan in de bijzondere vergunningsvoorwaarden afwijken van de algemene voorwaarden mits advies van de Afvalstoffenmaatschappij en voor zover het stortplaatsen betreft in exploitatie vóór 15 mei 1983 conform de bestaande wettelijke bepalingen. De termijn waarvoor de afwijkingen gelden wordt in de bijzondere voorwaarden bepaald en mag maximaal vijf jaar bedragen.) <BREV 9-11-1983,art. 1>
  § 2. Dit uitvoeringsbesluit geldt niet voor stortplaatsen, waar slechts één enkele welbepaalde afvalstoffensoort met uitsluiting van andere afvalstoffen toegelaten wordt zoals omschreven in § 3. De algemene vergunningsvoorwaarden overeenkomstig artikel 27, § 1 van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen worden vastgelegd in besluiten of door de vergunningverlenende overheid opgelegd als functie van de specifieke aard en oorsprong van de afvalstof en rekening houdend, voor zoveel als mogelijk, met de bepalingen van dit besluit.
  § 3. De afvalstoffen bedoeld in artikel 1, § 2 zijn afkomstig van bepaalde processen of technieken en behoeven een aangepaste verwijderingstechniek.
  Volgende afvalstoffen worden hiermee bedoeld :
  1° ijzeroxyde afvalstoffen van de zinkproduktie bekend onder de naam jarosiet en goethiet;
  2° gips en calciumchloride afvalstoffen van de kunstmeststoffenproduktie;
  3° vliegasse van de thermische centrales;
  4° verkleinde huishoudelijke afvalstoffen;
  5° baggerspecie;
  6° mijnbouwafval;
  7° asbestcementafval.
  § 4. In dit besluit wordt verstaan onder :
  1° werkplan : het geheel van plannen, maatregelen en richtlijnen noodzakelijk voor de organisatie van de stortuitbating;
  2° stortregister : boek met genummerde bladzijden te paraferen door de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij, waarin de exploitant de gegevens moet inschrijven overeenkomstig de bepalingen van dit besluit;
  3° stortvak : genummerd onderdeel van het totale beschikbare stortvolume; het stortvak heeft een oppervlakte van maximum 2 500 m2 en een hoogte overeenkomstig de toegelaten laagdikte van de afvalstoffen;
  4° stortzone : zone van de stortplaats waar de stort- en verdichtingsactiviteiten geschieden en waar de afvalstoffen in de loop van de werkdag niet hoeven afgedekt te worden;
  5° stortfront : breedte van de stortzone waar de aflaadactiviteiten van afvalstoffen geschieden;
  6° zwerfvuil : afvalstoffen onbeheerd achtergelaten of weggeworpen op het stortterrein of langsheen de omheining;
  7° waaivuil : zwerfvuil dat opgewaaid wordt tijdens de exploitatie van de stortplaats;
  8° afsluitlaag : bodemlaag en wanden van het stortterrein die voldoende ondoordringbaar zijn opdat geen percolaties de onderliggende of er naast liggende lagen zouden verontreinigen;
  9° afdichtlaag : laag aangebracht op een stortvak waar de stortactiviteiten definitief beëindigd zijn en die het binnendringen van water in de gestorte afvalstoffen moet beletten;
  10° eindafdek : laag aangebracht op een stortvak bovenop de afdichtlaag bij de definitieve beëindiging van de stortactiviteiten.

HOOFDSTUK 2. _ Indeling van de stortplaatsen.
Art.2. De stortplaatsen worden ingedeeld in 3 klassen :
  1° klasse 1 : stortplaatsen bestemd voor de verwijdering van industriële en daarmee gelijkgestelde afvalstoffen. Andere afvalstoffen kunnen er eveneens worden vergund voor storting, zoals verder bepaald in dit besluit.
  2° klasse 2 : stortplaatsen bestemd voor het storten van huishoudelijke en daarmee gelijkgestelde afvalstoffen. Andere afvalstoffen kunnen er eveneens worden vergund voor storting zoals verder bepaald in dit besluit.
  3° klasse 3 : stortplaatsen bestemd voor het storten van inerte afvalstoffen.

HOOFDSTUK 3. _ Algemene vergunningsvoorwaarden die gelden voor een klasse 1 stortplaats.
Afdeling 1. _ Algemeen.
Art.3. Op een klasse 1 stortplaats kunnen uitsluitend volgende afvalstoffen worden vergund :
  1° steekvaste industriële afvalstoffen;
  2° steekvaste afvalstoffen gelijkgesteld met industriële afvalstoffen;
  3° industriële afvalstoffen in vloeibare, brijvormige of pasteuze toestand waarvoor bijzondere vergunningsvoorwaarden worden opgelegd;
  4° afvalstoffen uitdrukkelijk vermeld in de vergunning en waarvoor bijzondere vergunningsvoorwaarden worden opgelegd.

Art.4. § 1. Bij de ingang van de stortplaats wordt een uithangbord van minstens 1 m2 grootte aangebracht waarop duidelijk leesbaar minstens volgende vermeldingen voorkomen :
  1° de vermelding "TOEGANG VERBODEN" in hoofdletters van 10 cm. hoogte;
  2° naam en adres van de stortplaats;
  3° het adres en het telefoonnummer van de exploitant of zijn afgevaardigde;
  4° het adres en het telefoonnummer van de toezichthoudende overheid;
  5° de normale openingsuren voor afvalstoffenaanvoer;
  6° de vermelding : bij brand of onheil, telefoneer : nummer brandweer;
  7° de vermelding : stortplaats voor industriële afvalstoffen.
  § 2. De normale afvalstoffenaanvoer mag niet vóór 7 uur en na 18 uur plaatsvinden.
  § 3. De normale aanvoer- en stortverrichtingen van afvalstoffen zijn enkel toegelaten mits aanwezigheid en toezicht van de exploitant of zijn afgevaardigde. De naam van de afgevaardigde dient ter kennis gebracht van de toezichthoudende ambtenaar.
  § 4. Vóór de aanvang der stortactiviteiten wordt volgens het goedgekeurde werkplan het in exploitatie te nemen gedeelte van het stortterrein omheind, met een stevige rasterafsluiting van minstens 2 m hoogte. De in- en uitrit voor vrachtwagens gebeurt via poorten die ieder een breedte hebben van minstens 3,5 meter en een hoogte van minstens 2 meter. Buiten de normale openingsuren worden deze poorten op slot gehouden. Ze worden enkel open gehouden bij aanwezigheid van de exploitant of zijn afgevaardigde.

Art.5. § 1. De installatie en het gebruik van een geijkte weegbrug met registratie is verplicht. De ijking dient jaarlijks te worden herhaald.
  § 2. Aanvoerende vrachtwagens worden slechts toegelaten over de in werking zijnde weegbrug.
  § 3. Vooraleer de afvalstoffen afgeladen worden moeten in het stortregister minstens volgende gegevens opgetekend worden :
  1° het volgnummer van de afvalstoffenaanvoer;
  2° de datum en het uur van de aanvoer van de afvalstof;
  3° het nummer van het afgifteformulier;
  ° de aard van de afvalstof;
  5° de voortbrenger van de afvalstof;
  6° de vervoerder van de afvalstof;
  7° het gewicht van de afvalstof;
  8° het nummer van de weegbon;
  9° het nummer van het stortvak;
  10° opmerkingen omtrent de afvalstof en de aanvoer.
  § 4. De afgifte gebeurt overeenkomstig het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen en zijn uitvoeringsbesluiten, en aan de hand van de daarin voorgeschreven formulieren.
  Op de formulieren worden het volgnummer en het stortvak overeenkomstig het goedgekeurde werkplan vermeld.
  § 5. De weging en de afgifte van afvalstoffen, waarvoor geen formulieren zoals vermeld in artikel 5, § 4 vereist zijn, worden uitdrukkelijk geregeld in de bijzondere vergunningsvoorwaarden van de stortplaats.

Art.6. § 1. De in- en uitrit, de parkeerruimten en de wegenis op het terrein worden, indien nodig, dagelijks gereinigd.
  § 2. De toezichthoudende ambtenaren van de Afvalstoffenmaatschappij kunnen opleggen dat een installatie voor wielwassing, eventueel manueel te bedienen, aan de uitrit genstalleerd wordt.
  De exploitant legt desgevallend het uitvoeren van de wielwassing op. Deze installatie dient aanvaard te worden door de toezichthoudende ambtenaar.
  § 3. De nodige parkeerruimte voor voertuigen en vrachtwagens wordt aangelegd. De in- en uitrit worden zodanig aangelegd dat zich geen onveilige verkeerssituaties op de openbare weg kunnen voordoen.
  § 4. De breedte, de stabiliteit en het onderhoud van de wegenis op het terrein zijn zodanig dat een veilig verkeer van de vrachtwagens wordt gewaarborgd bij alle weersomstandigheden.

Afdeling 2. _ Storttechniek.
Art.7. § 1. De exploitant beschikt bij de aanvang der stortactiviteiten over een door de toezichthoudende ambtenaar goedgekeurd werkplan omvattende minstens :
  1° de indeling van de beschikbare stortruimte in stortvakken;
  2° de volgorde van opvulling in tijd en ruimte bij normale afvalstoffenaanvoer en de werkwijze bij abnormaal grote afvalstoffenaanvoer;
  3° de werkwijze van het storten;
  4° de dikte van de afvalstoffenlaag vóór het aanbrengen van de tussenafdek en eindafdek;
  5° de lengte van het stortfront;
  6° de organisatie van de aanvoer en de opslag van afdekmaterialen en afdekgronden, zodat op het stortterrein bestendig een voorraad afdekmateriaal aanwezig is van minstens 200 m3 per stortfront;
  7° het afwateringsplan omvattende het schema, de organisatie en de uitvoering van de maatregelen inzake de waterhuishouding;
  8° het drainageplan omvattende het schema, de organisatie en de uitvoering van de maatregelen inzake de verwijdering van het percolatiewater;
  9° de maatregelen om de stabiliteit van de gestorte afvalstoffen, afdekmaterialen en afdekgronden te verzekeren.
  § 2. Een meer gedetailleerde uitvoering of aanpassing van het goedgekeurde werkplan wordt vastgelegd en opgevolgd in overleg met of op vraag van de toezichthoudende ambtenaar.

Art.8. § 1. Op een stortplaats van klasse 1 moeten achtereenvolgens, overeenkomstig het goedgekeurde werkplan, volgende werken worden uitgevoerd :
  1° voorbereidende grondwerken;
  2° aanbrengen van een afsluitlaag indien niet aanwezig;
  3° aanbrengen van een drainagesysteem.
  § 2. De voorbereidende grondwerken omvatten het opkuisen, het nivelleren en verdichten van het terrein overeenkomstig het goedgekeurde werkplan.
  § 3. De afsluitlaag :
  1° kan natuurlijk aanwezig zijn indien de geologische toestand van het terrein voldoende waarborgen biedt inzake ondoorlatendheid. Het bewijs van ondoorlatendheid wordt door de aanvrager voldoende bewezen en moet door de Afvalstoffenmaatschappij aanvaard worden;
  2° kan bestaan uit een homogene laag van ondoorlatend bodemmateriaal van minstens 0,5 meter dikte en daarboven een kunstmatige afdichting van aaneengelaste foliematerialen tussen aangepaste beschermingslagen;
  3° kan andere uitvoeringsvormen aannemen die de goedkeuring van de Afvalstoffenmaatschappij vereisen. De aanvrager dient de degelijkheid ervan te bewijzen.
  § 4. Een drainagesysteem bestaande uit een buizensysteem met afvoerkokers of een ander gelijkwaardig systeem, wordt aangebracht op de bodem bovenop de afsluitlaag, en wordt geplaatst in een doorlatende bodemlaag van minstens 0,4 meter dikte.
  De deugdelijke werking van het drainagesysteem dient vóór de aanvang der stortactiviteiten getest te worden in aanwezigheid van de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij.

Art.9. § 1. Het stort wordt opgebouwd met lichthellende droge stortlagen van afvalstoffen overeenkomstig het goedgekeurde werkplan. Het is altijd verboden te storten in water.
  § 2. Het storten van de aangevoerde afvalstoffen geschiedt met een aangepaste vuilverzetmachine.
  § 3. De stortzone voor de afvalstoffen is beperkt tot 300 m2 per vuilverzetmachine in samenhang met het stortfront.
  § 4. Iedere stortlaag heeft een hoogte van hoogstens 2,5 meter.
  § 5. Het is verboden afvalstoffen af te laden vanop een hoogte van meer dan 3 meter, uitgezonderd bij het gebruik van stortkokers. Het gebruik van stortkokers wordt gereglementeerd in de bijzondere vergunningsvoorwaarden.

Art.10. § 1. Iedere stortlaag moet afgedekt worden met een tussenafdek van minstens 0,2 meter dikte.
  § 2. Afvalstoffen met onvoldoende, draagkracht moeten voor het storten vermengd worden met tussenafdekmaterialen of met andere afvalstoffen, ten einde met de beschikbare technische middelen veilig gestort te kunnen worden.
  § 3. Alle gestorte afvalstoffen moeten op het einde van de werkdag afgedekt worden met een tussenafdek van minstens 0,2 meter dikte; stankverwekkende stoffen moeten onmiddellijk afgedekt worden.
  § 4. Verzakkingen, barsten, afschuivingen, kuilen en plaatsen, waar het vuil onbedekt wordt gevonden, moeten op de dag van vaststelling met tussenafdek opgevuld worden.
  § 5. Voor tussenafdek worden bodemmaterialen aangewend. Het gebruik van andere afdekmaterialen is onderworpen aan de schriftelijke goedkeuring van de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij.
  § 6. Voor het aanbrengen van de tussenafdek moet de exploitant op de stortplaats onafgebroken over een aangepaste grondverzetmachine kunnen beschikken.
  § 7. De opslag van tussenafdekmaterialen mag geen hinder veroorzaken.
  § 8. Op stortvakken waar de stortverrichtingen overeenkomstig het goedgekeurde werkplan minstens twee maanden gestopt worden, moet binnen de maand een homogene laag van ondoorlatend bodemmateriaal van minstens 0,3 meter dikte aangebracht en genivelleerd worden. Deze afdek kan ook bekomen worden met foliematerialer mits deze tussen aangepaste beschermingslagen worden aangebracht. Andere uitvoeringsvormen behoeven de goedkeuring van de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij.

Art.11. § 1. Om te verhinderen dat water de stortplaats zou binnendringen wordt, op stortvakken waar de stortactiviteiten definitief worden beëindigd, binnen de maand boven de tussenafdek een afdichtlaag aangebracht.
  § 2. Deze afdichtlaag :
  1° kan bestaan uit een homogene laag van ondoorlatend bodemmateriaal van minstens 0,5 meter dikte waarboven een kunstmatige afdichting van aaneengelaste foliematerialen, tussen aangepaste beschermingslagen wordt aangebracht;
  2° kan andere uitvoeringsvormen aannemen die de goedkeuring van de toezichthoudende overheid vereisen. De aanvrager dient de degelijkheid ervan te bewijzen.
  Een licht verhang van minstens 1 pct., overeenkomstig het afwateringsplan, is noodzakelijk om de afvloeiing van het regenwater mogelijk te maken.
  § 3. De exploitant is ertoe verplicht de datum van de definitieve beëindiging van de stortactiviteiten in een stortvak schriftelijk aan de Afvalstoffenmaatschappij mede te delen binnen de vijf werkdagen na beëindiging.

Art.12. § 1. Op de stortvakken, welke definitief volgestort zijn overeenkomstig het goedgekeurde werkplan, wordt bovenop de afdichtlaag de eindafdek aangebracht binnen de drie maanden.
  § 2. De eindafdek bestaat uit een goed doorlatende laag van minstens 0,3 meter dikte van materialen zoals grof gebroken puin en zand en daarboven een bewortelingslaag van minstens 0,7 meter dikte. In de bovenlaag wordt, indien nodig, een greppeling aangebracht.

Art.13. Het is verboden dieren vrij te laten rondlopen op de stortplaats.

Art.14. § 1. Het schiften van afvalstoffen is slechts toegelaten mits schriftelijke toelating en overeenkomstig de schriftelijke richtlijnen van de exploitant of van zijn gevolmachtigde.
  § 2. De opslag van de geschifte materialen geschiedt op ordelijke en veilige wijze op daartoe aangewezen vloeren of in containers, voor zover dit geen aanleiding geeft tot hinder.

Art.15. § 1. De afwatering van de omliggende percelen mag niet gehinderd worden.
  § 2. Voor de aanvang der stortactiviteiten moet een afwateringssloot van voldoende diepte en breedte aangelegd worden indien grondwater of afvloeiwater van naburige percelen kan binnendringen. De diepte en de plaats van de afwateringssloot worden bepaald op basis van de geohydrologische toestand van de inplantingsplaats zoals deze moet blijken uit het aanvraagdossier.
  § 3. Het overtollig verontreinigd afvloeiwater en het percolatiewater moeten onafgebroken overgepompt worden naar een riolering of naar een ondoorlatende vijver of verzamelbekken. Het overtollig niet-verontreinigd regenwater of afvloeiwater wordt opgevangen en afgevoerd. Maatregelen dienen getroffen te worden om te beletten dat het water in de vijver of het verzamelbekken hinder veroorzaakt voor de omgeving.
  § 4. De afwatering van de beëindigde stortvakken moet zo gebeuren dat het regenwater zonder verontreinigd te worden kan afvloeien of weggepompt worden.

Afdeling 3. _ Milieuaspecten.
Art.16. § 1. Voldoende peilputten voor grondwater moeten vóór de aanvang der stortactiviteiten rondom het stortterrein aangelegd worden. Het aantal peilputten, hun diepte en hun diameter worden bepaald op basis van de geohydrologische toestand van de inplantingsplaats zoals deze moet blijken uit het aanvraagdossier.
  Monsternameputten voor percolatiewater worden aangebracht naargelang de vordering der stortactiviteiten. Deze putten worden met een slot afgegrendeld.
  § 2. Maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het verontreinigd grondwater en percolatiewater moeten getroffen worden overeenkomstig het technisch dossier van de aanvraag of ten gevolge van de analyseresultaten van de watermonsters uit de putten. Deze maatregelen kunnen door de toezichthoudende ambtenaar worden opgelegd.

Art.17. Stof, gas, rook en hinderlijke geuren moeten bestreden worden met aangepaste middelen eigen aan een verantwoorde stortuitbating.

Art.18. § 1. Rustverstorende werkzaamheden zijn verboden op zon- en feestdagen en op de werkdagen tussen 20 uur en 7 uur.
  § 2. Het gemiddeld geluidsniveau tussen 7 uur en 20 uur mag het door de vergunningverlenende overheid vastgestelde geluidsniveau niet overschrijden rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden.

Art.19. De nodige middelen moeten ingezet worden om vermenigvuldiging van ratten, muizen, vliegen, insekten en ander ongedierte te voorkomen en om verdelging te verzekeren. Het gebruik van chemische verdelgingsmiddelen is onderworpen aan de schriftelijke goedkeuring van de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij.

Art.20. § 1. Langsheen de randen van het stortterrein moet vóór de aanvang van de stortactiviteiten een stuk grond van minstens 5 meter breedte beplant worden met hoogstamming en dichtgroeen d gewas. Afwijkingen kunnen worden verleend door de vergunningsverlenende overheid rekening houdende met de plaatselijke omstandigheden.
  Voor stortplaatsen in ophoging worden voor de taluds aangepaste beplantingen opgelegd naargelang de vordering der stortactiviteiten.
  § 2. Het zwerf- en waaivuil langsheen de omheining en rond de beplanting moet wekelijks verwijderd worden.
  § 3. De begroeiing mag de aangebrachte afdichtlaag niet kunnen beschadigen.
  § 4. In afwachting van de aanwending van de met eindafdek voorziene gedeelten van het stortterrein, overeenkomstig de eindbestemming aangegeven door het vastgestelde gewestplan of een ander goedgekeurd plan van aanleg, worden deze gedeelten ingezaaid met gras binnen de kortst mogelijke termijn.

Afdeling 4. _ Brandvoorkoming en brandbestrijding.
Art.21. § 1. Het is verboden de gestorte afvalstoffen in brand te steken.
  § 2. Ingeval van brand of rookontwikkeling moet de brandweer opgeroepen worden en moeten alle middelen ter bestrijding ingezet worden in afwachting van de komst van de brandweer.
  § 3. Schriftelijke instructies ter voorkoming of bestrijding van brand en rookontwikkeling worden aan het personeel ter beschikking gesteld vóór de aanvang der stortactiviteiten.
  § 4. Alle technische middelen worden ingezet om de voorraad afdekmateriaal van minstens 200 m2 per stortfront aan te wenden ter bestrijding van het onheil.
  § 5. De organisatie van de brandbestrijding en de brandbestrijdingsmiddelen worden vastgelegd in overleg met de bevoegde brandweer.
  § 6. De organisatie van de brandbestrijding en de brandbestrijdingsmiddelen worden jaarlijks en de eerste maal vóór de aanvang der stortactiviteiten onderzocht door de exploitant, zijn aangestelde of zijn afgevaardigde. De data van deze onderzoekingen en de vaststellingen die tijdens deze onderzoekingen werden gedaan, worden ingeschreven in het stortregister.

Afdeling 5. _ Controle en toezicht.
Art.22. § 1. De exploitant van de stortplaats zal minstens 10 dagen vóór de geplande aanvangsdatum van de stortactiviteiten met een aangetekend schrijven de Afvalstoffenmaatschappij van deze datum in kennis stellen. De toezichthoudende ambtenaar kan, indien daartoe aanleiding bestaat, de aanvang van de stortactiviteiten doen uitstellen.
  § 2. Het goedgekeurde werkplan, het stortregister en een afschrift van alle vergunningen waarover de stortinrichting moet beschikken, worden ter plaatse ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaar.

Art.23. § 1. De exploitant is verantwoordelijk voor de aanvaarding van de afvalstoffen en van de afdekmaterialen op de stortplaats. De aanvaarding van de afvalstoffen steunt op de technische verwerkbaarheid van de afvalstoffen op de stortplaats en indien noodzakelijk op afvalstoffenanalyses en uitloogtesten.
  § 2. De controle betreffende de aard, herkomst en samenstelling van de gestorte afvalstoffen, berust bij de toezichthoudende ambtenaar. Periodisch moet de ambtenaar afvalstoffenmonsters verzamelen, deze ter plaatse verzegelen en, indien nodig, verzenden naar een erkend laboratorium voor analyse of beoordeling. De resultaten worden overgemaakt aan de toezichthoudende ambtenaar.

Art.24. § 1. Minstens wekelijks worden per afvalstofsoort de hoeveelheden aangevoerde afvalstoffen en de hoeveelheden aangevoerde afdekgronden getotaliseerd en ingeschreven in het stortregister.
  De ondervonden moeilijkheden en storingen aangaande de werking van de stortuitbating worden dagelijks ingeschreven in het stortregister. Het stortregister wordt ter plaatse ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaar en dit gedurende een termijn van 5 jaar. Na deze periode of bij het beëindigen van de stortactiviteiten worden deze stortregisters overgemaakt aan de Afvalstoffenmaatschappij.
  § 2. De formulieren inzake afgifte en de analyseverslagen worden bewaard door de exploitant en ter plaatse ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaar en dit gedurende een termijn van 5 jaar.

Art.25. Voor de aanvang der stortactiviteiten en nadien tweemaal per jaar worden door de toezichthoudende ambtenaar of door een erkend laboratorium in aanwezigheid van de toezichthoudende ambtenaar watermonsters uit de putten genomen en geanalyseerd door een erkend laboratorium. De analyseverslagen worden aan de exploitant en aan de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij overgemaakt. Deze controles worden minstens twee jaar langer voortgezet dan de duur van de vergunning.

Art.26. <BREV 9-11-1983,art. 2> § 1. Een bankgarantie overeenstemmend met de kosten van afdichtlaag en de eindafdek wordt opgelegd aan de exploitant. Deze bankgarantie dient gesteld te worden ten voordele van de Afvalstoffenmaatschappij bij een financiële instelling. Het bewijs wordt geleverd door neerlegging bij de Afvalstoffenmaatschappij van een afschrift van het bankgarantieattest binnen de dertig dagen na aanvang van de stortactiviteiten.
  § 2. De bankgarantie dient gesteld ten belope van 500 frank per vierkante meter aan te brengen afdichtlaag en eindafdek.
  § 3. De bankgarantie wordt geleidelijk opgebouwd naargelang de vordering der stortactiviteiten, waarbij het bedrag van de periodiek te stellen garantie als volgt berekend wordt :
  Garantie per periode : Totale garantie/Aantal periodes volgens de exploitatie
  Deze periode wordt door de vergunningsverlenende overheid bepaald op een kwartaal, semester of jaar op grond van de gegevens inzake de afvalstoffenaanvoer zoals vermeld in het aanvraagdossier.
  De periodieke bankgarantie is aanpasbaar indien de werkelijke stortactiviteit afwijkt van het geplande stortritme.
  § 4. Het bedrag van de bankgarantie wordt jaarlijks aangepast aan het indexcijfer der consumptieprijzen. Als basisindex geldt het indexcijfer der consumptieprijzen van maart 1983, namelijk 175,65.De indexering dient ieder jaar automatisch, dus zonder voorafgaande verwittiging van de Afvalstoffenmaatschappij, te geschieden op 1 april van elk jaar.
  § 5. Binnen de dertig dagen na de aanvang van een periode moet het bankgarantieattest in het bezit zijn van de Afvalstoffenmaatschappij.
  § 6. De periodiek opgelegde bankgarantie kan teruggebracht worden tot 25 pct. van het voorziene bedrag na vaststelling dat voldaan is en wordt aan de bepalingen van de artikelen 11 en 12 inzake afdichtlaag en eindafdek.
  § 7. Bij de beëindiging van de exploitatie van de stortplaats overeenkomstig de vergunningsvoorwaarden van de stortplaats, vastgesteld bij proces-verbaal van de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij wordt de bankgarantie volledig opgeheven.
  § 8. Indien de vergunning bijzondere voorwaarden oplegt kan de bankgarantie aan die bijzondere voorwaarden aangepast worden.

HOOFDSTUK 4. _ Algemene vergunningsvoorwaarden die gelden voor een klasse 2 stortplaats.
Afdeling 1. _ Algemeen.
Art.27. § 1. Op een klasse 2 stortplaats kunnen uitsluitend volgende afvalstoffen worden vergund :
  1° huishoudelijke afvalstoffen;
  2° met huishoudelijke afvalstoffen gelijkgestelde afvalstoffen;
  3° industriële afvalstoffen die omwille van aard of samenstelling vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen;
  4° volgende afvalstoffen :
  a) afvalstoffen afkomstig van septische putten en vetvangers van huishoudelijke aard;
  b) slib en afvalstoffen afkomstig van het normaal onderhoud van openbare rioleringsnetten;
  c) afvalstoffen afkomstig van fermentatieprocessen;
  d) afvalstoffen onder pasteuze vorm, afkomstig van de voedselbereiding en de voedselverdeling;
  e) plantaardige afvalstoffen;
  f) afvalstoffen afkomstig van de normale dienstverlening en verzorging van passagiers op vliegtuigen en op schepen;
  g) afvalstoffen afkomstig van veilingsactiviteiten van land- en tuinbouw produkten;
  h) afvalstoffen die ontstaan ten gevolge van land-, tuinbouw en veeteeltactiviteiten, met uitzondering van dierlijke faecaliën die in de land- en tuinbouw worden gebruikt;
  i) slib- en reststoffen van het behandelen of bereiden van koelwater, ketelwater, grondwater en drinkwater;
  j) resten van de thermische behandeling van huishoudelijke afvalstoffen.
  5° afvalstoffen uitdrukkelijk vermeld in de vergunning.
  § 2. Indien de vergunning wordt verleend voor de afvalstoffen vermeld onder § 1, 4° en 5° worden dienaangaande bijzondere voorwaarden opgelegd.

Art.28. § 1. Bij de ingang van de stortplaats wordt een uithangbord van minstens 1 m2 grootte aangebracht, waarop duidelijk leesbaar minstens volgende vermeldingen voorkomen :
  1° de vermelding "TOEGANG VERBODEN" in hoofdletters van 10 cm hoogte;
  2° de naam en het adres van de stortplaats;
  3° het adres en het telefoonnummer van de exploitant of zijn afgevaardigde;
  4° het adres en het telefoonnummer van de toezichthoudende overheid;
  5° de normale openingsuren voor afvalstoffenaanvoer;
  6° de vermelding : bij brand of onheil, telefoneer : nummer van de brandweer;
  7° de vermelding : stortplaats voor huishoudelijke afvalstoffen.
  § 2. De normale afvalstoffenaanvoer mag niet vóór 7 uur en na 18 uur plaatsvinden.
  § 3. De aanvoer- en stortverrichtingen van afvalstoffen zijn enkel toegelaten mits toezicht van de exploitant of zijn afgevaardigde. De naam van de afgevaardigde dient ter kennis gebracht van de toezichthoudende ambtenaar.
  § 4. Voor de aanvang der stortactiviteiten wordt volgens het goedgekeurde werkplan het in exploitatie te nemen gedeelte van het stortterrein omheind met een stevige rasterafsluiting van minstens 2 m hoogte. De in- en uitrit van vrachtwagens gebeurt via een poort of poorten. De poort of poorten hebben een breedte van minstens 3,5 meter en een hoogte van minstens 2 meter.
  Buiten de normale openingsuren worden deze poorten op slot gehouden. Ze worden enkel open gehouden bij aanwezigheid van de exploitant of zijn afgevaardigde.

Art.29. § 1. Vooraleer de afvalstoffen afgeladen worden, moeten in het stortregister minstens volgende gegevens opgetekend worden :
  1° het volgnummer van de afvalstoffenaanvoer;
  2° de datum en het uur van de aanvoer van de afvalstof;
  3° de aard van de afvalstof;
  4° de voortbrenger van de afvalstof;
  5° de vervoerder van de afvalstof;
  6° de hoeveelheid van de afvalstof;
  7° het nummer van het stortvak;
  8° opmerkingen omtrent de afvalstof en de aanvoer.
  § 2. De afgifte van andere dan huishoudelijke of ermee gelijkgestelde afvalstoffen wordt uitdrukkelijk geregeld in de bijzondere vergunningsvoorwaarden van de stortplaats.

Art.30. § 1. De in- en uitrit, de parkeerruimten en de wegenis op het terrein worden, indien nodig, dagelijks gereinigd.
  § 2. De toezichthoudende ambtenaren van de Afvalstoffenmaatschappij kunnen opleggen dat een installatie voor wielwassing, eventueel manueel te bedienen, aan de uitrit genstalleerd wordt.
  De exploitant legt desgevallend het uitvoeren van de wielwassing op. Deze installatie dient aanvaard te worden door de toezichthoudende ambtenaar.
  § 3. De nodige parkeerruimte voor voertuigen en vrachtwagens wordt aangelegd. De in- en uitrit worden zodanig aangelegd dat zich geen onveilige verkeerssituaties op de openbare weg kunnen voordoen.
  § 4. De breedte, de stabiliteit en het onderhoud van de wegenis op het terrein zijn zodanig dat een veilig verkeer van de vrachtwagens wordt gewaarborgd bij alle weersomstandigheden.

Afdeling 2. _ Storttechniek.
Art.31. § 1. De exploitant beschikt bij de aanvang der stortactiviteiten over een goedgekeurd werkplan omvattende minstens :
  1° de indeling van de beschikbare stortruimte in stortvakken;
  2° de volgorde van opvulling in tijd en ruimte bij normale afvalstoffenaanvoer en de werkwijze bij abnormaal grote afvalstoffenaanvoer;
  3° de werkwijze inzake het verdichten en het storten;
  4° de dikte van de afvalstoffenlaag vóór het aanbrengen van de tussenafdek en eindafdek;
  5° de lengte van het stortfront;
  6° de organisatie van de aanvoer en de opslag van afdekmaterialen en afdekgronden, zodat op het stortterrein bestendig een voorraad afdekmateriaal aanwezig is van minstens 200 m3 per stortfront;
  7° het afwateringsplan omvattende het schema, de organisatie en de uitvoering van de maatregelen inzake de waterhuishouding;
  8° het drainageplan omvattende het schema, de organisatie en de uitvoering van de maatregelen inzake de verwijdering van het percolatiewater;
  9° de maatregelen om de stabiliteit van de gestorte afvalstoffen, afdekmaterialen en afdekgronden te verzekeren.
  § 2. Een meer gedetailleerde uitvoering of aanpassing van het goedgekeurde werkplan wordt vastgelegd en opgevolgd in overleg met of op vraag van de toezichthoudende ambtenaar.

Art.32. § 1. Op een stortplaats van klasse 2 moeten achtereenvolgens, overeenkomstig het goedgekeurde werkplan, volgende werken worden uitgevoerd :
  1° voorbereidende grondwerken;
  2° aanbrengen van een afsluitlaag indien niet aanwezig;
  3° aanbrengen van een drainagesysteem indien nodig.
  § 2. De voorbereidende grondwerken omvatten het opkuisen, het nivelleren en verdichten van het terrein overeenkomstig het goedgekeurde werkplan.
  § 3. De afsluitlaag :
  1° kan natuurlijk aanwezig zijn indien de geologische toestand van het terrein voldoende waarborgen biedt inzake ondoorlatendheid. Het bewijs van ondoorlatendheid wordt door de aanvrager voldoende bewezen en moet door de Afvalstoffenmaatschappij aanvaard worden;
  2° kan bestaan uit een homogene laag van ondoorlatend bodemmateriaal van minstens 0,5 meter dikte en daarboven een kunstmatige afdichting van aaneengelaste foliematerialen tussen aangepaste beschermingslagen;
  3° kan andere uitvoeringsvormen aannemen die de goedkeuring van de Afvalstoffenmaatschappij vereisen. De aanvrager dient de degelijkheid ervan te bewijzen.
  § 4. Indien nodig, wordt een drainagesysteem, bestaande uit een buizensysteem met afvoerkokers of een ander gelijkwaardig systeem, aangebracht op de bodem bovenop de afsluitlaag en wordt dit systeem geplaatst in een doorlatende bodemlaag van minstens 0,4 meter dikte. De deugdelijke werking van het drainagesysteem dient vóór de aanvang der stortactiviteiten getest te worden in aanwezigheid van de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij.

Art.33. § 1. Het stort wordt opgebouwd met lichthellende droge stortlagen van afvalstoffen overeenkomstig het goedgekeurde werkplan. Het is altijd verboden te storten in water.
  § 2. De verdichting van huishoudelijke afvalstoffen geschiedt na spreiding in lagen van hoogstens 0,5 meter dikte met een aangepaste vuilverdichtingsmachine.
  § 3. De stortzone voor de afvalstoffen is beperkt tot 350 m2 per vuilverzetmachine in samenhang met het stortfront van te verdichten afvalstoffen en tot 300 m2 per vuilverzetmachine in samenhang met het stortfront van niet te verdichten afvalstoffen.
  § 4. Iedere stortlaag heeft een hoogte van hoogstens 3 meter.
  § 5. Het is verboden afvalstoffen af te laden vanop een hoogte van méér dan 3 meter hoogte, uitgezonderd bij het gebruik van stortkokers. Het gebruik van stortkokers wordt gereglementeerd in de bijzondere vergunningsvoorwaarden.

Art.34. § 1. Iedere stortlaag moet afgedekt worden met een tussenafdek van minstens 0,2 meter dikte.
  § 2. Afvalstoffen met onvoldoende draagkracht moeten voor het storten vermengd worden met tussenafdekmaterialen of met andere afvalstoffen ten einde met de beschikbare technische middelen veilig gestort te kunnen worden.
  § 3. Alle gestorte afvalstoffen moeten op het einde van de werkdag afgedekt worden met een tussenafdek van minstens 0,2 meter dikte; stankverwekkende stoffen moeten onmiddellijk afgedekt worden.
  § 4. Verzakkingen, barsten, afschuivingen, kuilen en plaatsen, waar het vuil onbedekt wordt gevonden, moeten op de dag van vaststelling met tussenafdek opgevuld worden.
  § 5. Voor tussenafdek worden bodemmaterialen aangewend. Het gebruik van andere afdekmaterialen is onderworpen aan de schriftelijke goedkeuring van de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij.
  § 6. Voor het aanbrengen van de tussenafdek moet de exploitant op de stortplaats onafgebroken over een aangepaste grondverzetmachine kunnen beschikken.
  § 7. De opslag van tussenafdekmaterialen mag geen hinder veroorzaken.
  § 8. De tussenafdek op het einde van de werkdag voor een onvolledige stortlaag mag vervangen worden door een intense kalkbestrooiing of door andere maatregelen goedgekeurd door de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij. Deze voorziening mag niet langer dan 24 uur duren.
  § 9. Op stortvakken waar de stortverrichtingen overeenkomstig het goedgekeurde werkplan minstens twee maanden gestopt worden, moet binnen de maand een homogene laag van ondoorlatend bodemmateriaal van minstens 0,15 meter dikte aangebracht en genivelleerd worden. Deze afdek kan ook bekomen worden met foliematerialen mits deze tussen aangepaste beschermingslagen worden aangebracht. Andere uitvoeringsvormen behoeven de goedkeuring van de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij.

Art.35. § 1. Om te verhinderen dat water de stortplaats zou binnendringen wordt, op stortvakken waar de stortactiviteiten definitief worden beëindigd, binnen de maand boven de tussenafdek een afdichtlaag aangebracht.
  § 2. Deze afdichtlaag :
  1° kan bestaan uit een homogene laag van ondoorlatend bodemmateriaal van minstens 0,3 meter dikte en indien nodig uit een kunstmatige afdichting met foliematerialen;
  2° kan andere uitvoeringsvormen aannemen die de goedkeuring van de toezichthoudende overheid vereisen. De aanvrager dient de degelijkheid ervan te bewijzen.
  Een licht verhang van minstens 1 pct., overeenkomstig het afwateringsplan, is noodzakelijk om de afvloeiing van het regenwater mogelijk te maken.
  § 3. De exploitant is ertoe verplicht de datum van de definitieve beëindiging van de stortactiviteiten in een stortvak schriftelijk aan de Afvalstoffenmaatschappij mede te delen binnen de 5 werkdagen na beëindiging.

Art.36. § 1. Op de stortvakken, welke definitief volgestort zijn overeenkomstig het goedgekeurde werkplan, wordt bovenop de afdichtlaag de eindafdek aangebracht binnen de drie maanden.
  § 2. De eindafdek bestaat uit een goed doorlatende laag van minstens 0,3 meter dikte van materialen zoals grof gebroken puin en zand en daarboven een bewortelingslaag van minstens 0,7 meter dikte. In de bovenlaag wordt, indien nodig, een begreppeling aangebracht.

Art.37. Het is verboden dieren vrij te laten rondlopen op de stortplaats.

Art.38. § 1. Het schiften van afvalstoffen is slechts toegelaten mits schriftelijke toelating en overeenkomstig de schriftelijke richtlijnen van de exploitant of van zijn gevolmachtigde.
  § 2. De opslag van de geschifte materialen geschiedt op ordelijke wijze op daartoe aangewezen vloeren of in containers, voor zover dit geen aanleiding geeft tot hinder.

Art.39. § 1. De afwatering van de omliggende percelen mag niet gehinderd worden.
  § 2. Vóór de aanvang der stortactiviteiten moet een afwateringssloot van voldoende diepte en breedte aangelegd worden indien grondwater of afvloeiwater van naburige percelen kan binnendringen. De diepte en de plaats van de afwateringssloot worden bepaald op basis van de geohydrologische toestand van de inplantingsplaats zoals deze moet blijken uit het aanvraagdossier.
  § 3. Het overtollig verontreinigd afvloeiwater en het percolatiewater moeten onafgebroken overgepompt worden naar een riolering of naar een ondoorlatende vijver of verzamelbekken. Het overtollig niet-verontreinigd regenwater of afvloeiwater wordt opgevangen en afgevoerd. Maatregelen dienen getroffen opdat het water in de vijver of verzamelbekken geen hinder zou veroorzaken voor de omgeving.
  § 4. De afwatering van de beëindigde stortvakken moet zo gebeuren dat het regenwater zonder verontreinigd te worden, kan afvloeien of weggepompt worden.

Afdeling 3. _ Milieuaspecten.
Art.40. § 1. Voldoende peilputten voor grondwater moeten vóór de aanvang der stortactiviteiten rondom het stortterrein aangelegd worden. Het aantal peilputten, hun diepte en hun diameter worden bepaald op basis van de geohydrologische toestand van de inplantingsplaats zoals deze moet blijken uit het aanvraagdossier.
  Monsternameputten voor percolatiewater worden aangebracht naargelang de vordering der stortactiviteiten. Deze putten worden met een slot afgegrendeld.
  § 2. Maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het verontreinigd grondwater en percolatiewater moeten getroffen worden overeenkomstig het technisch dossier van de aanvraag of ten gevolge van de analyseresultaten van de watermonsters uit de putten. Deze maatregelen kunnen door de toezichthoudende ambtenaar worden opgelegd.

Art.41. § 1. Stof, gas, rook en hinderlijke geuren moeten bestreden worden met aangepaste middelen eigen aan een verantwoorde stortuitbating.
  § 2. De afvoer van gistingsgassen dient bevorderd te worden door een aangepaste verluchtingsinrichting indien de afvaldikte op de stortplaats meer is dan 15 meter.

Art.42. § 1. Rustverstorende werkzaamheden zijn verboden op zon- en feestdagen en op de werkdagen tussen 20 uur en 7 uur.
  § 2. Het gemiddeld geluidsniveau tussen 7 uur en 20 uur mag het door de vergunningsverlenende overheid vastgestelde geluidsniveau niet overschrijden rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden.

Art.43. De nodige middelen moeten ingezet worden om vermenigvuldiging van ratten, muizen, vliegen, insekten en ander ongedierte te voorkomen en om verdelging te verzekeren. Het gebruik van chemische verdelgingsmiddelen is onderworpen aan de schriftelijke goedkeuring van de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij.

Art.44. § 1. Langsheen de randen van het stortterrein moet voor de aanvang van de stortactiviteiten een stuk grond van minstens 3 meter breedte beplant worden met hoogstammig en dichtgroeiend gewas. Afwijkingen hiervan kunnen worden verleend door de vergunningsverlenende overheid rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden.
  Voor stortplaatsen in ophoging worden voor de taluds aangepaste beplantingen opgelegd naargelang de vordering der stortactiviteiten.
  § 2. Het zwerf- en waaivuil langsheen de omheining en rond de beplanting moet wekelijks verwijderd worden.
  § 3. De begroeiing mag de aangebrachte afdichtlaag niet kunnen beschadigen.
  § 4. In afwachting van de aanwending van de met eindafdek voorziene gedeelten van het stortterrein, overeenkomstig de eindbestemming aangegeven door het vastgestelde gewestplan of een ander goedgekeurd plan van aanleg, worden deze gedeelten ingezaaid met gras binnen de kortst mogelijke termijn.

Afdeling 4. _ Brandvoorkoming en brandbestrijding.
Art.45. § 1. Het is verboden de gestorte afvalstoffen in brand te steken.
  § 2. In geval van brand of rookontwikkeling moet de brandweer opgeroepen worden en moeten alle middelen ter bestrijding ingezet worden in afwachting van de komst van de brandweer.
  § 3. Schriftelijke instructies ter voorkoming of bestrijding van brand en rookontwikkeling worden aan het personeel ter beschikking gesteld vóór de aanvang der stortactiviteiten.
  § 4. Alle technische middelen worden ingezet om de voorraad afdekmateriaal van minstens 200 m3 per stortfront aan te wenden ter bestrijding van het onheil.
  § 5. De organisatie van de brandbestrijding en de brandbestrijdingsmiddelen worden vastgelegd in overleg met de bevoegde brandweer.
  § 6. De organisatie van de brandbestrijding en de brandbestrijdingsmiddelen worden jaarlijks en de eerste maal vóór de aanvang der stortactiviteiten onderzocht door de exploitant, zijn aangestelde of zijn afgevaardigde. De data van deze onderzoekingen en de vaststellingen die tijdens deze onderzoekingen werden gedaan, worden ingeschreven in het stortregister.

Afdeling 5. _ Controle en toezicht.
Art.46. § 1. De exploitant van de stortplaats zal minstens tien dagen vóór de geplande aanvangsdatum van de stortactiviteiten met een aangetekend schrijven de Afvalstoffenmaatschappij van deze datum in kennis stellen. De toezichthoudende ambtenaar kan, indien daartoe aanleiding bestaat, de aanvang van de stortactiviteiten doen uitstellen.
  § 2. Het goedgekeurde werkplan, het stortregister en een afschrift van alle vergunningen waarover de stortinrichting moet beschikken, worden ter plaatse ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaar.

Art.47. § 1. De exploitant is verantwoordelijk voor de aanvaarding van de afvalstoffen en van de afdekmaterialen op de stortplaats. De aanvaarding van de afvalstoffen steunt op de technische verwerkbaarheid van de afvalstoffen op de stortplaats en, indien noodzakelijk, op afvalstoffenanalyses en uitloogtesten.
  § 2. De controle betreffende de aard, herkomst en samenstelling van de gestorte afvalstoffen berust bij de toezichthoudende ambtenaar. Periodisch moet de ambtenaar afvalstoffenmonsters verzamelen, deze ter plaatse verzegelen en, indien nodig, verzenden naar een erkend laboratorium voor analyse of beoordeling. De resultaten worden overgemaakt aan de toezichthoudende ambtenaar.

Art.48. § 1. Minstens wekelijks worden per afvalstofsoort de hoeveelheden aangevoerde afvalstoffen en de hoeveelheden aangevoerde afdekgronden getotaliseerd en ingeschreven in het stortregister.
  De ondervonden moeilijkheden en storingen aangaande de werking van de stortuitbating worden dagelijks ingeschreven in het stortregister. Het stortregister wordt ter plaatse ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaar en dit gedurende een termijn van vijf jaar.
  Na deze periode of bij het beëindigen van de stortactiviteiten worden deze stortregisters overgemaakt aan de Afvalstoffenmaatschappij.
  § 2. De formulieren inzake afgifte en de analyseverslagen worden bewaard door de exploitant en ter plaatse ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaar en dit gedurende een termijn van vijf jaar.

Art.49. Vóór de aanvang der stortactiviteiten en nadien tweemaal per jaar worden door de toezichthoudende ambtenaar of door een erkend laboratorium in aanwezigheid van de toezichthoudende ambtenaar watermonsters uit de putten genomen en geanalyseerd door een erkend laboratorium. De analyseverslagen worden aan de exploitant en aan de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij overgemaakt. Deze controles worden minstens twee jaar langer voortgezet dan de duur van de vergunning.

Art.50. <BREV 9-11-1983,art. 3> § 1. Een bankgarantie overeenstemmend met de kosten van afdichtlaag en de eindafdek wordt opgelegd aan de exploitant. Deze bankgarantie dient gesteld te worden ten voordele van de Afvalstoffenmaatschappij bij een financiële instelling. Het bewijs wordt geleverd door neerlegging bij de Afvalstoffenmaatschappij van een afschrift van het bankgarantieattest binnen de dertig dagen na aanvang van de stortactiviteiten.
  § 2. De bankgarantie dient gesteld ten belope van 250 frank per vierkante meter aan te brengen afdichtlaag en eindafdek.
  § 3. De bankgarantie wordt geleidelijk opgebouwd naargelang de vordering der stortactiviteiten, waarbij het bedrag van de periodiek te stellen garantie als volgt berekend wordt :
  Garantie per periode : Totale garantie/Aantal periodes volgens de exploitatie
  Deze periode wordt door de vergunningverlenende overheid bepaald op een kwartaal, semester of jaar op grond van de gegevens inzake de afvalstoffenaanvoer zoals vermeld in het aanvraagdossier.
  De periodieke bankgarantie is aanpasbaar indien de werkelijke stortactiviteit afwijkt van het geplande stortritme.
  § 4. Het bedrag van de bankgarantie wordt jaarlijks aangepast aan het indexcijfer der consumptieprijzen. Als basisindex geldt het indexcijfer der consumptieprijzen van maart 1983, namelijk 175,65.
  De indexering dient ieder jaar automatisch, dus zonder voorafgaande verwittiging van de Afvalstoffenmaatschappij, te geschieden op 1 april van elk jaar.
  § 5. Binnen de dertig dagen na de aanvang van een periode moet het bankgarantieattest in het bezit zijn van de Afvalstoffenmaatschappij.
  § 6. De periodiek opgelegde bankgarantie kan teruggebracht worden tot 25 pct. van het voorziene bedrag na vaststelling dat voldaan is en wordt aan de bepalingen van de artikelen 35 en 36 inzake afdichtlaag en eindafdek.
  § 7. Bij de beëindiging van de exploitatie van de stortplaats overeenkomstig de vergunningsvoorwaarden van de stortplaats, vastgesteld bij proces-verbaal van de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij wordt de bankgarantie volledig opgeheven.
  § 8. Indien de vergunning bijzondere voorwaarden oplegt kan de bankgarantie aan die bijzondere voorwaarden aangepast worden.

HOOFDSTUK 5. _ Algemene vergunningsvoorwaarden die gelden voor een klasse 3 stortplaats.
Afdeling 1. _ Algemeen.
Art.51. Op een klasse 3 stortplaats kunnen uitsluitend inerte onbrandbare en inerte moeilijk biodegradeerbare afvalstoffen, die niet giftig of gevaarlijk zijn, worden gestort of opgeslagen.
  Hiermee worden bedoeld :
  1° reststoffen, afkomstig van de bouw, de afbraak, de herstelling en het onderhoud van wegen, constructies en kunstwerken;
  2° reststoffen, afkomstig van het uitgraven van materialen of stoffen in hun natuurlijke staat;
  3° ontginningsafval van de mijnbouw;
  4° afvalstoffen uitdrukkelijk vermeld in de vergunning.

Art.52. § 1. Bij de ingang van de stortplaats wordt een uithangbord van minstens 1 m2 grootte aangebracht waarop duidelijk leesbaar minstens volgende vermeldingen voorkomen :
  1° de vermelding "TOEGANG VERBODEN" in hoofdletters van 10 cm hoogte;
  2° de naam en het adres van de stortplaats;
  3° het adres en het telefoonnummer van de exploitant of zijn afgevaardigde;
  4° het adres en het telefoonnummer van de toezichthoudende overheid;
  5° de normale openingsuren voor afvalstoffenaanvoer;
  6° de vermelding : bij brand of onheil, telefoneer : nummer brandweer;
  7° de vermelding : stortplaats voor inerte afvalstoffen.
  § 2. De normale afvalstoffenaanvoer mag niet vóór 7 uur en na 18 uur plaatsvinden.
  § 3. De aanvoer- en stortverrichtingen van afvalstoffen zijn enkel toegelaten mits schriftelijke toelating van de exploitant of van zijn afgevaardigde. De naam van de afgevaardigde dient ter kennis gebracht van de toezichthoudende ambtenaar.
  § 4. Vóór de aanvang der stortactiviteiten wordt volgens het goedgekeurde werkplan het in exploitatie te nemen gedeelte van het stortterrein omheind. Alle toegangswegen tot de stortplaats worden met een poort afgesloten. Buiten de normale openingsuren worden deze poorten op slot gehouden. Ze worden enkel open gehouden bij aanwezigheid van de exploitant of zijn afgevaardigde.

Art.53. De hoeveelheden van de aangevoerde afvalstoffen en van de afdekgronden moeten wekelijks ingeschreven worden in het stortregister. Tegelijkertijd moet de identiteit van de vervoerder van de afvalstoffen, de tussenpersonen en de afvalstoffenproducent, de aard van de afvalstoffen en het stortvlak in het stortregister opgetekend worden.

Art.54. § 1. De in- en uitrit, de parkeerruimten en de wegenis op het terrein worden wekelijks gereinigd.
  § 2. De breedte, de stabiliteit en het onderhoud van de wegenis op het terrein zijn zodanig dat een veilig verkeer van de vrachtwagens wordt gewaarborgd bij alle weersomstandigheden.

Afdeling 2. _ Storttechniek.
Art.55. § 1. De exploitant beschikt bij de aanvang der stortactiviteiten over een goedgekeurd werkplan, omvattende minstens :
  1° de indeling van de beschikbare stortruimte in stortvakken;
  2° de volgorde van opvulling in tijd en ruimte bij normale afvalstoffenaanvoer en de werkwijze bij abnormaal grote afvalstoffenaanvoer;
  3° de organisatie en de opslag van de aanvoer van afdekmaterialen en afdekgronden, zodat op het stortterrein bestendig een voorraad afdekmateriaal aanwezig is van minstens 200 m3;
  4° het afwateringsplan van het afgewerkte terrein;
  5° de maatregelen om de stabiliteit van de gestorte afvalstoffen, afdekmaterialen en afdekgronden te verzekeren.
  § 2. Een meer gedetailleerde uitvoering of aanpassing van het goedgekeurde werkplan wordt vastgelegd en opgevolgd in overleg met of op vraag van de toezichthoudende ambtenaar.

Art.56. Bij het storten in ophoging dient rondom het stortterrein een omwalling in bodemmaterialen voorzien te worden waartegen de afvalstoffen gestort worden. Deze omwalling wordt aangebracht overeenkomstig de vordering der stortactiviteiten zoals aangegeven door het goedgekeurde werkplan.

Art.57. § 1. Het stort wordt opgebouwd met afvalstoffenlagen overeenkomstig het goedgekeurde werkplan.
  § 2. Het is verboden afvalstoffen af te laden vanop meer dan 5 meter hoogte, uitgezonderd bij het gebruik van stortkokers. Het gebruik van stortkokers wordt gereglementeerd in de bijzondere vergunningsvoorwaarden.
  § 3. De exploitant is ertoe verplicht de datum van de definitieve beëindiging van de stortactiviteiten in een stortvak schriftelijk aan de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij mede te delen binnen de maand na beëindiging van de stortactiviteiten.
  § 4. Vooraleer de eindafdek wordt aangebracht moeten de beëindigde stortvakken genivelleerd worden overeenkomstig het goedgekeurde werkplan. De genivelleerde bovenlaag mag uitsluitend grofkorrelige materialen bevatten.

Art.58. Op stortvakken, welke definitief volgestort zijn overeenkomstig het goedgekeurde werkplan, wordt binnen de drie maanden de eindafdek aangebracht. De eindafdek bestaat uit een bewortelingslaag van minstens 0,7 meter dikte. In de bovenlaag wordt, indien nodig, een begreppeling aangebracht.

Art.59. Het is verboden dieren vrij te laten rondlopen op de stortplaats.

Art.60. § 1. Het schiften van afvalstoffen is slechts toegelaten overeenkomstig de richtlijnen van de exploitant.
  § 2. De opslag van de geschifte materialen geschiedt op ordelijke en veilige wijze op daartoe aangewezen vloeren of in containers, voor zover dit geen aanleiding geeft tot hinder.

Art.61. § 1. De afwatering van de omliggende percelen mag niet gehinderd worden.
  § 2. Een goede afwatering van de beëindigde stortvakken moet verzekerd worden in alle omstandigheden.

Afdeling 3. _ Milieuaspecten.
Art.62. § 1. Voldoende peilputten voor grondwater worden rond en op het stortterrein aangelegd. Deze peilputten worden met een slot afgegrendeld. De ambtenaren van de Afvalstoffenmaatschappij kunnen opleggen dat monsternameputten voor percolatiewater door de exploitant worden aangelegd.
  § 2. Maatregelen ter voorkoming van verontreinigd grondwater en percolatiewater kunnen opgelegd worden door de toezichthoudende ambtenaar indien de analyseresultaten van de watermonsters uit de peilputten dit noodzakelijk maken.
  § 3. De wateropslag mag geen aanleiding geven tot hinder buiten de stortplaats.

Art.63. Stof, gas, rook en hinderlijke geuren moeten bestreden worden met aangepaste middelen eigen aan een verantwoorde stortuitbating.

Art.64.
  § 1. Rustverstorende werkzaamheden zijn verboden op zon- en feestdagen en op de werkdagen tussen 20 uur en 7 uur.
  § 2. Het gemiddeld geluidsniveau op de werkdagen tussen 7 uur en 20 uur mag het door de vergunningverlenende overheid vastgestelde geluidsniveau niet overschrijden rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden.

Art.65. De nodige middelen moeten ingezet worden om vermenigvuldiging van ratten, muizen, vliegen, insekten en ander ongedierte te voorkomen en om verdelging te verzekeren. Het gebruik van chemische verdelgingsmiddelen is onderworpen aan de schriftelijke goedkeuring van de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij.

Art.66. § 1. Langsheen de randen van het stortterrein moet vóór de aanvang van de stortactiviteiten over een breedte van minstens 5 meter een beplanting aangebracht worden met hoogstamming en dichtgroeiend gewas. Afwijkingen hiervan kunnen worden verleend door de vergunningverlenende overheid rekening houdende met de plaatselijke omstandigheden. Voor stortplaatsen in ophoging worden voor de taluds aangepaste beplantingen opgelegd naargelang de vordering der stortactiviteiten.
  § 2. Langsheen de randen van stortterreinen in ophoging moet de buitenkant van de omwalling, zoals bedoeld in artikel 56 geëffend en beplant worden of ingezaaid worden.
  § 3. Het zwerf- en waaivuil langsheen de omheining en rond de beplanting en op het terrein moet wekelijks verwijderd worden.
  § 4. In afwachting van de aanwending van de met eindafdek voorziene gedeelten van het stortterrein, overeenkomstig de eindbestemming aangegeven door het vastgestelde gewestplan of een ander goedgekeurd plan van aanleg, worden deze gedeelten ingezaaid met gras binnen de kortst mogelijke termijn.

Afdeling 4. _ Brandvoorkoming en brandbestrijding.
Art.67. § 1. Het is verboden de gestorte afvalstoffen in brand te steken.
  § 2. In geval van brand of rookontwikkeling moet de brandweer opgeroepen worden en moeten alle middelen ter bestrijding ingezet worden in afwachting van de komst van de brandweer.
  § 3. Schriftelijke instructies ter voorkoming of bestrijding van brand en rookontwikkeling worden aan het personeel ter beschikking gesteld vóór de aanvang der stortactiviteiten.
  § 4. Alle technische middelen worden ingezet om de voorraad afdekmateriaal van minstens 200 m3 per stortfront aan te wenden ter bestrijding van het onheil.
  § 5. De organisatie van de brandbestrijding en de brandbestrijdingsmiddelen worden vastgelegd in overleg met de bevoegde brandweer.
  § 6. De organisatie van de brandbestrijding en de brandbestrijdingsmiddelen worden jaarlijks en de eerste maal vóór de aanvang der stortactiviteiten onderzocht door de exploitant, zijn aangestelde of zijn afgevaardigde. De data van deze onderzoekingen en de vaststellingen die tijdens deze onderzoekingen werden gedaan, worden ingeschreven in het stortregister.

Afdeling 5. _ Controle en toezicht.
Art.68. § 1. De exploitant van de stortplaats zal minstens tien dagen vóór de geplande aanvangsdatum van de stortactiviteiten met een aangetekend schrijven de Afvalstoffenmaatschappij van deze datum in kennis stellen. De toezichthoudende ambtenaar kan, indien daartoe aanleiding bestaat, de aanvang van de stortactiviteiten doen uitstellen.
  § 2. Het goedgekeurde werkplan, het stortregister en een afschrift van alle vergunningen waarover de stortinrichting moet beschikken, worden ter plaatse ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaar.

Art.69. § 1. De exploitant is verantwoordelijk voor de aanvaarding van de afvalstoffen en van de afdekmaterialen op de stortplaats. De aanvaarding van de afvalstoffen steunt op de technische verwerkbaarheid van de afvalstoffen op de stortplaats en indien noodzakelijk op afvalstoffenanalyses en uitloogtesten.
  § 2. De controle betreffende de aard, herkomst en samenstelling van de gestorte afvalstoffen berust bij de toezichthoudende ambtenaar. Periodisch moet de ambtenaar afvalstoffenmonsters verzamelen, deze ter plaatse verzegelen en, indien nodig, verzenden naar een erkend laboratorium voor analyse of beoordeling. De resultaten worden overgemaakt aan de toezichthoudende ambtenaar.

Art.70. Ten minste maandelijks worden de hoeveelheden aangevoerde afvalstoffen en de hoeveelheden afdekgronden getotaliseerd en ingeschreven in het stortregister.
  Eveneens worden wekelijks de ondervonden moeilijkheden en/of storingen aangaande de werking van de stortuitbating ingeschreven in het stortregister.

Art.71. Vóór de aanvang der stortactiviteiten en nadien jaarlijks worden watermonsters door de toezichthoudende ambtenaar of door een erkend laboratorium in aanwezigheid van de toezichthoudende ambtenaar uit de putten genomen en geanalyseerd door een erkend laboratorium. De analyseverslagen worden aan de exploitant en aan de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij overgemaakt.

Art.72. <BREV 9-11-1983,art. 4> § 1. Een bankgarantie overeenstemmend met de kosten van de eindafdek wordt opgelegd aan de exploitant. Deze bankgarantie dient gesteld te worden ten voordele van de Afvalstoffenmaatschappij bij een financiële instelling. Het bewijs wordt geleverd door neerlegging bij de Afvalstoffenmaatschappij van een afschrift van het bankgarantieattest binnen de dertig dagen na aanvang van de stortactiviteiten.
  § 2. De bankgarantie dient gesteld ten belope van 200 frank per vierkante meter aan te brengen eindafdek.
  § 3. De bankgarantie wordt geleidelijk opgebouwd naargelang de vordering der stortactiviteiten, waarbij het bedrag van de periodiek te stellen garantie als volgt berekend wordt :
  Garantie per periode : Totale garantie/Aantal periodes volgens de exploitatie
  Deze periode wordt door de vergunningverlenende overheid bepaald op een kwartaal, semester of jaar op grond van de gegevens inzake de afvalstoffenaanvoer zoals vermeld in het aanvraagdossier.
  De periodieke bankgarantie is aanpasbaar indien de werkelijke stortactiviteit afwijkt van het geplande stortritme.
  § 4. Het bedrag van de bankgarantie wordt jaarlijks aangepast aan het indexcijfer der consumptieprijzen. Als basisindex geldt het indexcijfer der consumptieprijzen van maart 1983, namelijk 175,65.
  De indexering dient ieder jaar automatisch, dus zonder voorafgaande verwittiging van de Afvalstoffenmaatschappij, te geschieden op 1 april van elk jaar.
  § 5. Binnen de dertig dagen na de aanvang van een periode moet het bankgarantieattest in het bezit zijn van de Afvalstoffenmaatschappij.
  § 6. De periodiek opgelegde bankgarantie kan teruggebracht worden tot 25 pct. van het voorziene bedrag na vaststelling dat voldaan is en wordt aan de bepalingen van artikel 58 inzake eindafdek.
  § 7. Bij de beëindiging van de exploitatie van de stortplaats overeenkomstig de vergunningsvoorwaarden van de stortplaats, vastgesteld bij proces-verbaal van de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij wordt de bankgarantie volledig opgeheven.
  § 8. Indien de vergunning bijzondere voorwaarden oplegt kan de bankgarantie aan die bijzondere voorwaarden aangepast worden.

Art.73. Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Art. 74. De Voorzitter van de Vlaamse (regering) en de (Vlaamse Minister) zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 25-02-1994>