29 MAART 1982. - Koninklijk besluit tot uitvoering van afdeling 3, Bijzonder tijdelijk kader, van hoofdstuk III van de wet van 22 december 1977 betreffende de budgettaire voorstellen 1977-1978.
Art. 1-15, N
Artikel 1. <Zie nota onder TITEL> Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° de wet : de wet van 22 december 1977 betreffende de budgettaire voorstellen 1977-1978;
2° de Minister : de Minister van Tewerkstelling en Arbeid;
3° de Ministers : de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Begroting;
(3°bis de commissie : de interministeriële commissie bedoeld bij artikel 82, tweede lid, van de wet;) <KB 1986-10-29/33, art. 1, 003>
4° de dienst : de dienst opgericht bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, in toepassing van artikel 212 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980.
Art.2. <Zie nota onder TITEL> Voor de toepassing van afdeling 3 van hoofdstuk III van de wet wordt verstaan onder :
1° taken van collectief belang : taken die tegelijk :
a) van openbaar of sociaal nut of van cultureel belang zijn;
b) aangepast zijn aan de bekwaamheden van de werklozen van de streek;
c) bijkomende arbeidsplaatsen scheppen;
d) collectieve behoeften bevredigen die anders niet zouden voldaan worden;
e) geen enkel winstoogmerk vertonen;
f) behoren tot de bevoegdheden en de activiteiten van de promotor van het project;
2° loon :
a) het loon in geld waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft overeenkomstig de bepalingen van artikel 86 van de wet, met uitzondering van de verbrekingsvergoeding van de overeenkomst;
b) het vakantiegeld dat toegekend wordt door of in uitvoering van de op 28 juni 1971 gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers of door de collectieve arbeidsovereenkomsten die gesloten worden in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard zijn bij koninklijk besluit;
c) inzake de transportkosten, de financiële voordelen bepaald door of in uitvoering van de wet van 27 juli 1962 betreffende de vaststelling van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden, of door de collectieve arbeidsovereenkomsten die gesloten worden in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard zijn bij koninklijk besluit;
3° sociale bijdragen :
a) de bijdragen van de werkgevers voor het geheel van de stelsels van de sociale zekerheid zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en in voorkomend geval, de werkgeversbijdragen verschuldigd uit hoofde van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden of van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij;
b) de premies van de verzekeringsbijdragen voor de arbeidsongevallen zoals bedoeld in de wet van 10 april 1971 op de arbeidsongevallen;
c) de solidariteitsbijdrage voor het Fonds voor de beroepsziekten zoals bedoeld in de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1980;
4° (opgeheven) <KB 1986-10-29/33, art. 2, 003>
Art.3. <Zie nota onder TITEL> <KB 1986-10-29/33, art. 3, 003> <Dit artikel heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1986 enkel wat de werkgevers betreft wier projecten, verlengingen en wijzigingen van projecten na 30 juni 1986 het voorwerp hebben uitgemaakt van een goedkeuring door de Ministers>
§ 1. Tijdens een eerste periode van maximum twaalf maanden is de tegemoetkoming van de Staat gelijk aan het loon waarvan sprake in artikel 86 van de wet en de desbetreffende sociale bijdragen met aftrek van de volgende dagbedragen vastgesteld op datum van 1 juli 1986 :
1° niveau 1 : 371 fr.;
2° niveau 2 : 291 fr.;
3° niveau 3 : 249 fr.;
4° niveau 4 : 247 fr.
Boven deze periode kan de tegemoetkoming van de Staat behouden blijven tijdens één nieuwe periode van minimum één maand en maximum twaalf maanden. In dit geval, worden de volgende dagbedragen, vastgesteld op datum van 1 juli 1986, afgetrokken van de Staatstegemoetkoming :
1° niveau 1 : 927 fr.;
2° niveau 2 : 727 fr.;
3° niveau 3 : 622 fr.;
4° niveau 4 : 617 fr.
De in het eerste en tweede lid voorziene bedragen zijn vastgesteld op basis van een arbeidsstelsel van 5 dagen per week. Indien het arbeidsstelsel 6 dagen per week bedraagt, worden ze gedeeld door 1,2.Zij evolueren op dezelfde wijze en in dezelfde mate als het loon.
In geval van deeltijdse tewerkstelling worden zij tot het verschuldigd bedrag verminderd.
§ 2. Nochtans kan tijdens de eerste periode van twaalf maanden een gedeeltelijke of volledige vrijstelling van betaling van de in § 1, voorziene bedragen door de Ministers en op voorstel van de commissie, worden toegekend aan de werkgevers die het bewijs leveren van hun onmogelijkheid om deze bedragen te betalen en waarvan de activiteiten een sociaal nut hebben of zich richten tot een bijzonder achtergesteld publiek.
De Ministers bepalen wat er moet verstaan worden onder activiteiten van sociaal nut en onder activiteiten die zich richten tot een bijzonder achtergesteld publiek.
§ 3. De Rijksdienst voor arbeidsvoorziening betaalt het geheel van het loon en de desbetreffende sociale bijdragen.
§ 4. Elk kwartaal vordert de Rijksdienst van de werkgever de bedragen terug die voorzien zijn in § 1 of krachtens § 2 en die betrekking hebben op het vorige kwartaal. De werkgever betaalt deze bedragen aan de Rijksdienst in de loop van de maand die volgt op de datum van de verzending van de vraag tot terugbetaling.
Art.4. <Zie nota onder TITEL> De werknemers van meer dan vijfentwintig jaar die zich gedurende de laatste zeven jaar kunnen beroepen op ten minste vijf jaren arbeid in een geschoold handarbeidersberoep uitgeoefend zelfs in de private sector, krijgen een als loon geldende loonbijslag ten belope van 6 476 F per jaar toegekend wanneer zij worden aangeworven om dat beroep uit te oefenen. Wanneer zij ouder zijn dan dertig jaar en zij zich gedurende de laatste twaalf jaren op ten minse tien jaren arbeid kunnen beroepen krijgen zij onder dezelfde voorwaarden een als loon geldende loonbijslag van 10 310 F per jaar toegekend.
De vorige activiteit wordt bewezen door de plaatsingsdiensten van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.
Art.5. <Zie nota onder TITEL> <KB 1986-10-29/33, art. 4, 003> De in toepassing van afdeling 3 van hoofdstuk III van de wet ingediende aanvragen kunnen slechts goedgekeurd worden indien de volgende voorwaarden vervuld zijn :
1° het project moet ten minste gedurende twee maanden lopen zonder evenwel vierentwintig maanden te overschrijden;
2° de laatste dag van het kalenderkwartaal dat de datum van het indienen van zijn aanvraag voorafgaat, moet de werkgever een aantal werknemers tewerkgesteld hebben dat ten minste gelijk is aan het aantal werknemers tewerkgesteld op datum van 30 juni 1986 of het bewijs leveren dat de personeelsvermindering niet aan zijn eigen initiatief te wijten is;
3° de werkgever moet er zich toe verbinden :
a) gedurende de ganse duur van het project een aantal werknemers te werk te stellen dat ten minste gelijk is aan het aantal werknemers tewerkgesteld op 30 juni 1986, behalve indien de personeelsvermindering niet aan zijn eigen initiatief te wijten is;
b) een overeenkomst te sluiten overeenkomstig het model gevoegd bij dit besluit;
c) in overeenstemming met de werknemer en onder het toezicht van de Administrateur-generaal van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening of zijn afgevaardigde een einde te stellen aan deze overeenkomst wanneer een andere passende dienstbetrekking wordt aangeboden aan de werknemer, tenzij de werkgever er zich schriftelijk toe verbindt de werknemer in dienst te houden na afloop van de periode van tewerkstelling in het Bijzonder tijdelijk kader;
d) tijdig aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening de prestatiestaten en alle andere documenten of inlichtingen te verstrekken waardoor deze laatste in de mogelijkheid wordt gesteld de overeenkomstig artikel 87 van de wet gegeven opdracht uit te voeren;
e) de ambtenaren en de beambten bedoeld in artikel 9 toelating te geven, op elk ogenblik van de dag of van de nacht, zonder voorafgaande verwittiging, vrij binnen te gaan in alle lokalen of andere werkplaatsen waarvan zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat ze aan hun toezicht zijn onderworpen en hen de mogelijkheid te geven om elk onderzoek, elke controle en enquête in te stellen, alsook alle inlichtingen in te winnen die zij nodig achten om zich ervan te vergewissen dat de voorwaarden en de taken die in de goedgekeurde aanvraag vastgesteld zijn voor de tewerkstelling van de werknemers door de werkgevers nageleefd worden;
f) de voorschriften van de vigerende wetten en besluiten inzake sociaal recht na te leven;
g) in de maand die volgt op het einde van het project een verslag over de uitvoering van het project evenals een exemplaar van de verwezenlijkte publikaties over te zenden naar het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid;
4° de werkgever moet het bewijs leveren dat hij over de financiële middelen, de vergunningen, het materieel en de lokalen beschikt die nodig zijn voor het goede verloop van het project;
5° wat de andere projecten betreft die hem werden toegekend, moet de werkgever zich gekweten hebben van de terugbetaling :
a) van het geheel of van een deel van de lonen en de desbetreffende sociale bijdragen waarvan de terugvordering beslist werd door de Minister krachtens artikel 89, tweede lid, van de wet;
b) van het deel van de lonen en de desbetreffende sociale bijdragen dat hij ten laste moet nemen krachtens artikel 3 van het koninklijk besluit van 29 maart 1982 tot uitvoering van afdeling 3, Bijzonder tijdelijk kader, van hoofdstuk III van de wet van 22 december 1977 betreffende de budgettaire voorstellen 1977-1978, voor het werd gewijzigd;
c) van de bedragen voorzien in artikel 3, § 1, en van deze voorzien krachtens artikel 3, § 2.
Voor de toepassing van het eerste lid, 2° en 3°, a, wordt met werknemers bedoeld het geheel van personeelsleden die in gelijk welke hoedanigheid tewerkgesteld zijn, met uitzondering van de werknemers die tewerkgesteld zijn overeenkomstig afdeling 3 van hoofdstuk III van de wet en van diegenen die tewerkgesteld zijn overeenkomstig hoofdstuk III van het koninklijk besluit nr. 25 van 24 maart 1982 tot opzetting van een programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector.
Art.6. <Zie nota onder TITEL> <KB 1986-10-29/33, art. 5, 003> <Dit artikel treedt in werking op 1 januari 1987 behalve wat de werkgevers betreft wier projecten, verlengingen en wijzigingen van projecten vóór 1 januari 1987 het voorwerp hebben uitgemaakt van een goedkeuring door de Ministers>
§ 1. Kunnen geen werknemers in dienst nemen in toepassing van dit besluit :
1° de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de verenigingen van gemeenten en de gemeenten;
2° de daaronder ressorterende overheidsinstellingen;
3° de instellingen van openbaar nut;
4° de rechtsverenigingen van personen zonder winstoogmerk, waarbij de plaatselijke overheid een overwegende rol speelt in de oprichting of de leiding ervan.
§ 2. In afwijking van § 1, kunnen evenwel, in toepassing van dit besluit, werknemers in dienst nemen :
1° het Ministerie van Onderwijs en het "Ministère de l'Education nationale" in projecten betreffende de sectoren onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, alsmede de Diensten voor programmatie van het wetenschapsbeleid in projecten betreffende de sector wetenschappelijk onderzoek;
2° de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening in projecten betreffende de beroepsopleiding;
3° de kerkfabrieken;
4° de polders en wateringen.
§ 3. Met uitzondering van diegenen die kunnen in dienst genomen worden door de werkgevers bedoeld in § 2, 1° en 2°, mogen de werkzoekenden bedoeld in artikel 81, § 1, eerste lid, van de wet vanaf 1 januari 1987 gedurende niet meer dan twee jaar tewerkgesteld geweest zijn in het Bijzonder tijdelijk kader.
Art.7. <Zie nota onder TITEL> § 1. De projectpromotor richt zijn aanvraag tot het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid en maakt hiervoor gebruik van formulieren die verstrekt worden door de subregionale tewerkstellingsdiensten.
Een afschrift van deze aanvraag wordt onmiddellijk en rechtstreeks overgezonden aan de Minister van Begroting.
§ 2. Het onderzoek van de aanvragen gebeurt door de dienst.
§ 3. (opgeheven) <KB 1986-10-29/33, art. 6, 1°, 003>
§ 4. (Van zodra de dienst het onderzoek van een aanvraag beëindigd heeft, verzendt hij een volledig dossier naar de Ministers.) <KB 1986-10-29/33, art. 6, 2°, 003>
De gewestelijke Executieven zijn bij de besluitvorming betrokken.
§ 5. De Minister betekent aan de promotor en aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening de beslissing die in gemeenschappelijk akkoord wordt genomen met de Minister van Begroting (op voorstel van de commissie). <KB 1986-10-29/33, art. 6, 3°, 003>
(De aanwervingen van de werknemers moeten geschieden binnen drie maanden die een aanvang nemen op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van goedkeuring van de aanvraag. Na deze termijn, onverminderd de bepalingen van § 7, kan elke nog niet uitgevoerde aanwerving geen aanleiding geven tot Staatstegemoetkoming). <KB 1986-10-29/33, art. 6, 4°, 003> <
Die wijziging treedt in werking op 1 januari 1987 behalve wat de wergevers betreft wier projecten, verlengingen en wijzigingen van projecten vóór 1 januari 1987 het voorwerp hebben uitgemaakt van een goedkeuring door de Ministers>
§ 6. Elke wijziging van het project moet door de Ministers worden goedgekeurd en dit vooraleer er enig begin van uitvoering wordt aan gegeven.
In dringende gevallen kan de wijziging door de afgevaardigde van de Minister voorlopig goedgekeurd worden. In dit geval moet zij onderworpen worden aan de beslissing van de Ministers en dit binnen de maand volgend op de voorlopige goedkeuring.
§ 7. Indien de goedkeurings- of de tenuitvoerleggingsvoorwaarden van de goedgekeurde aanvraag niet nageleefd worden, kunnen de Ministers, onverminderd de bepalingen van artikel 89, tweede lid van de wet, het project schorsen of vernietigen.
In dringende gevallen kan de schorsing door de afgevaardigde van de Minister uitgesproken worden. In dit geval moet zij onderworpen worden aan de beslissing van de Ministers en dit binnen de maand volgend op de voorlopige uitspraak.
Art.8. <Zie nota onder TITEL> De werknemer mag afwezig zijn met behoud van zijn loon, om in te gaan op een werkaanbieding; hij moet in dit geval een attest van de werkgever voorleggen waarop het uur van het bezoek wordt vermeld.
Art.9. <Zie nota onder TITEL> <KB 1986-10-29/33, art. 7, 003> De inspecteurs van de bevoegde dienst van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid zien erop toe dat de werkgevers de voorwaarden naleven die in de goedgekeurde aanvraag zijn bepaald voor de tewerkstelling van de werknemers.
De beambten van de bevoegde dienst van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening zijn belast met het nazien van de door de werkgever opgemaakte documenten die de Rijksdienst in de mogelijkheid stellen de rol van werkgever te vervullen die hem werd toevertrouwd door artikel 87 van de wet.
Art.10. <Zie nota onder TITEL> (De Administrateur-generaal van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening zendt de dossiers van de werkgevers die de bedragen voorzien in artikel 3, § 1, of krachtens artikel 3, § 2, niet hebben betaald binnen de termijn voorzien in artikel 3, § 4, aan de administratie van de BTW, registratie en domeinen.
De Minister kan nochtans beslissen dat de Administrateur-generaal van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening een bijkomende betalingstermijn toestaat aan de debiteuren die het bewijs leveren van hun goede trouw en van omstandigheden onafhankelijk van hun wil die hen beletten te betalen binnen de termijn voorzien in artikel 3, § 4.
De Administrateur-generaal van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening zendt de dossiers van de werkgevers die de bedragen voorzien in artikel 3, § 1, of krachtens artikel 3, § 2, niet hebben betaald binnen de bijkomende termijn die hun werd toegekend, aan de administratie van de B.T.W., registratie en domeinen.) <KB 1986-10-29/33, art. 8, 003>
Zo ook, in geval van niet-terugbetaling van het geheel of een gedeelte van de lonen en van de desbetreffende sociale bijdragen, waarvan de terugvordering door de Minister werd geëist krachtens artikel 89, tweede lid van de wet, zendt de administrateur-generaal van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening de dossiers van de weerspannige debiteuren over aan het bestuur van de BTW en van de registratie en domeinen.
De door voornoemd bestuur in te stellen vervolgingen geschieden overeenkomstig artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949; de aldus ingevorderde bedragen worden, na aftrek van eventuele kosten, aan het hoofdbestuur van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening terugbetaald.
Art.11. <Zie nota onder TITEL> (Lid 1 opgeheven) <KB 1986-10-29/33, art. 9, 003>
De tegemoetkoming van de Staat voor de projecten goedgekeurd tussen 19 augustus 1981 en de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijft behouden overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 12 augustus 1981 tot uitvoering van afdeling 3, Bijzonder tijdelijk kader, van hoofdstuk III van de wet van 22 december 1977 betreffende de budgettaire voorstellen 1977-1978, behalve artikel 3.(Lid 3 opgeheven) <KB 1986-10-29/33, art. 9, 003>
Art.12. <Zie nota onder TITEL> Onverminderd de bepalingen van artikel 11, wordt het koninklijk besluit van 12 augustus 1981 tot uitvoering van afdeling 3, bijzonder tijdelijk kader, van hoofdstuk III van de wet van 22 december 1977 betreffende de budgettaire voorstellen 1977-1978, opgeheven.
Art.13. <Zie nota onder TITEL> De bepalingen van afdeling 3, hoofdstuk III van de wet zijn van toepassing tot en met (30 juni 1990) inbegrepen. <KB 1986-10-29/33, art. 10, 003>
Art.14. <Zie nota onder TITEL> Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art.15. <Zie nota onder TITEL> Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Begroting zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. N. <Zie nota onder TITEL> Bijlage: Bijzonder tijdelijk kader. <Om praktische redenen werd die bijlage niet opgenomen in het systeem; zie B.St. 09-04-1986, p. 4269-4271> <Gewijzigd bij KB 1986-10-29/33, art. 11, 003; zie B.St. 20-11-1986, p. 15748>