12 AUGUSTUS 1981. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 81, § 3, van afdeling 3, Bijzonder tijdelijk kader, van hoofdstuk III van de wet van 22 december 1977 betreffende de budgettaire voorstellen 1977-1978.
HOOFDSTUK I. Onderwerp en begripsbepalingen.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. Voorwaarden tot goedkeuring van de aanvragen om Staatstussenkomst.
Art. 4-6
HOOFDSTUK III. Statuut van de werknemers.
Art. 7
HOOFDSTUK IV. Duur, bedrag en modaliteiten van de Staatstussenkomst
Art. 8-9
HOOFDSTUK V. Onderzoek van de aanvragen om Staatstussenkomst.
Art. 10
HOOFDSTUK VI. Toezicht, schorsing en vernietiging van de projecten.
Art. 11-12
HOOFDSTUK VII. Invordering.
Art. 13
HOOFDSTUK VIII. Slotbepalingen.
Art. 14-15
HOOFDSTUK I. _ Onderwerp en begripsbepalingen.
Artikel 1. Onder de voorwaarden bepaald door dit besluit neemt de Staat de lonen en de desbetreffende sociale bijdragen op zich van de werknemers die worden tewerkgesteld door projectpromotoren, fysieke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen, voor de uitvoering van taken van collectief belang en die worden aangeworven ten belope van ten minste zestig procent onder de sinds ten minste twee jaar uitkeringsgerechtigde volledig werklozen en voor het overige onder de sinds minder dan twee jaar uitkeringsgerechtigde volledig werklozen of onder de studenten, bedoeld in artikel 124 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende de arbeidsvoorziening en de werkloosheid die gedurende ten minste 75 werkdagen of gedurende ten minste 150 werkdagen, naargelang ze jonger of ouder dan 18 jaar zijn, ingeschreven zijn als werkzoekende en waarvan de studies door het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening niet erkend worden als normaal voorbereidend op de uitoefening van arbeid in loondienst.
Evenwel kunnen de rechts- of feitelijke verenigingen van personen zonder winstoogmerk en die genieten van de bepalingen van het koninklijk besluit van 12 augustus 1981 tot uitvoering van afdeling 3, Bijzonder tijdelijk kader, van hoofdstuk III van de wet van 22 december 1977 betreffende de budgettaire voorstellen 1977-1978, niet terzelfdertijd in aanmerking komen voor de bepalingen van dit besluit.
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° de wet : de wet van 22 december 1977 betreffende de budgettaire voorstellen 1977-1978;
2° de Minister : de Minister van Tewerkstelling en Arbeid;
3° de dienst : de dienst opgericht bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid in toepassing van artikel 212 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980.
Art.3. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° taken van collectief belang : taken die tegelijk :
a) van sociaal nut of van cultureel belang zijn;
b) aangepast zijn aan de bekwaamheden van de werklozen van de streek, inzonderheid van de langdurige werklozen, de vrouwen en de ongeschoolde werklozen;
c) bijkomende arbeidsplaatsen scheppen in de onderneming en die noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks de werkgelegenheid in andere ondernemingen aantasten;
d) collectieve behoeften bevredigen die anders niet zouden voldaan worden;
e) de humanisering van de arbeidsvoorwaarden in de ondernemingen of de verbetering van de kwaliteit van het leven beogen;
2° loon :
a) het loon in geld waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft, met uitzondering van de verbrekingsvergoeding van de overeenkomst;
b) het vakantiegeld dat toegekend wordt door of in uitvoering van de op 28 juni 1971 gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers of door de collectieve arbeidsovereenkomsten die gesloten worden in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard zijn bij koninklijk besluit;
3° sociale bijdragen :
a) de bijdragen van de werkgevers voor het geheel van de stelsels van de sociale zekerheid zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en, in voorkomend geval, de werkgeversbijdragen verschuldigd in hoofde van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden of van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij;
b) de premies van de verzekeringsbijdragen voor de arbeidsongevallen zoals bedoeld in de wet van 10 april 1971 op de arbeidsongevallen;
c) de solidariteitsbijdrage voor het Fonds voor de beroepsziekten zoals bedoeld in de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970.
HOOFDSTUK II. _ Voorwaarden tot goedkeuring van de aanvragen om Staatstussenkomst.
Art.4. De aanvragen om Staatstussenkomst, ingediend in toepassing van dit besluit kunnen slechts goedgekeurd worden indien de volgende voorwaarden vervuld zijn :
1° de projecten moeten gedurende ten minste vijf jaar werk verschaffen;
2° de werkgever moet vooraf het vereiste aantal stagiairs tewerkstellen, overeenkomstig de bepalingen van afdeling 1 van hoofdstuk III van de wet;
3° de werkgever moet vooraf het vereiste aantal jonge werknemers ter vervanging van bruggepensioneerde werknemers tewerkstellen, overeenkomstig de bepalingen van afdeling 2 van hoofdstuk III van de wet;
4° de werkgever moet er zich toe verbinden de ambtenaren en de beambten, bedoeld in artikel 11, toelating te geven, op elk ogenblik van de dag of van de nacht, zonder voorafgaande verwittiging, vrij binnen te gaan in alle lokalen of andere werkplaatsen waarvan zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat ze aan hun toezicht zijn onderworpen en hun de mogelijkheid geven om elk onderzoek, elke controle en enquête in te stellen, alsook alle inlichtingen in te winnen die zij nodig achten om zich ervan te vergewissen dat de voorwaarden en de taken die in de goedgekeurde aanvraag vastgesteld zijn voor de tewerkstelling van de werknemers door de werkgevers nageleefd worden;
5° wanneer de aard van het project het vereist moet de werkgever aantonen over de noodzakelijke financiële middelen te beschikken.
Art.5. Opdat de Staat zou kunnen tussenkomen in de lonen en de desbetreffende sociale bijdragen van de werknemers die tewerkgesteld zijn in de projecten bedoeld in artikel 4, moeten de partijen besloten hebben voor deze tewerkstelling een arbeidsovereenkomst voor arbeiders of bedienden van onbepaalde tijd af te sluiten. Die overeenkomst moet voor iedere werknemer afzonderlijk schriftelijk worden vastgesteld, uiterlijk op het tijdstip waarop de werknemer in dienst treedt.
De taakbeschrijving in de in het eerste lid bedoelde arbeidsovereenkomst mag niet strijdig zijn met de bepalingen van artikel 3, 1°, c en d van dit besluit.
Art.6. Ten minste zestig percent van de door de ministeriële beslissing toegekende betrekkingen moeten worden bezet door sinds ten minste twee jaar uitkeringsgerechtigde volledig werklozen.
Voor de toepassing van het eerste lid worden de door de overheid tewerkgestelde werklozen en de in het Bijzonder tijdelijk kader tewerkgestelde werknemers beschouwd als uitkeringsgerechtigde volledig werklozen.
HOOFDSTUK III. _ Statuut van de werknemers.
Art.7. Onverminderd de bepalingen van artikel 5 van dit besluit zijn de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing, inzonderheid wat betreft het einde van de overeenkomsten en de in acht te nemen wettelijke opzeggingstermijnen.
HOOFDSTUK IV. _ Duur, bedrag en modaliteiten van de Staatstussenkomst
Art.8. De Staatstussenkomst in de lonen bedoeld in artikel 3, 2° en de desbetreffende sociale bijdragen is vastgesteld op 95 pct. gedurende het eerste jaar, op 80 pct. gedurende het tweede jaar, op 70 pct. gedurende het derde jaar, op 60 pct. gedurende het vierde jaar en op 50 pct. gedurende het vijfde jaar.
Art.9. Op basis van de prestatiestaten die door de werkgever worden voorgelegd, betaalt de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening aan de werkgever elk trimester het bedrag van de Staatstussenkomst terug.
HOOFDSTUK V. _ Onderzoek van de aanvragen om Staatstussenkomst.
Art.10. § 1. De werkgever richt zijn aanvraag om Staatstussenkomst aan het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid en maakt hiervoor gebruik van de formulieren die verstrekt worden door de subregionale tewerkstellingsdiensten van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening. Hij deelt, terzelfdertijd, het advies mee van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis ervan, het advies van de vakbondsafvaardiging indien er een in de onderneming bestaat.
§ 2. Het onderzoek van de aanvragen gebeurt door de dienst.
§ 3. Van zodra de dienst het onderzoek van een aanvraag beëindigd heeft verzendt hij een volledig dossier aan de Minister.
§ 4. Indien een project binnen de territoriale bevoegdheid van een subregionaal tewerkstellingscomité valt, verzoekt de Minister dit laatste zijn advies binnen eenentwintig dagen uit te brengen. Zodra deze termijn verstreken is, wordt het advies van het subregionaal tewerkstellingscomité en, in voorkomend geval, het advies van de ondernemingsraad of van de vakbondsafvaardiging geacht te zijn uitgebracht.
Het advies van het subregionaal tewerkstellingscomité moet met redenen omkleed zijn en inzonderheid betrekking hebben op het belang van het project in het kader van het gewestelijk tewerkstellingsbeleid.
§ 5. De Minister betekent zijn beslissing aan de werkgever en aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.
De indiensttredingen van de werknemers moeten geschieden binnen zes maanden na kennisgeving van de beslissing van de Minister. Na deze termijn, onverminderd de bepalingen van artikel 12, kan geen enkele nog niet uitgevoerde indienstneming aanleiding geven tot Staatstussenkomst, behalve mits toestemming van de Minister.
§ 6. Elke wijziging van het project dient door de Minister goedgekeurd te worden en dit vooraleer er enig begin van uitvoering is aan gegeven.
In dringende gevallen kan deze wijziging door de gevolmachtigde van de Minister voorlopig goedgekeurd worden. In dit geval moet zij onderworpen worden aan de beslissing van de Minister en dit binnen de maand volgend op de voorlopige goedkeuring.
HOOFDSTUK VI. _ Toezicht, schorsing en vernietiging van de projecten.
Art.11. De beambten van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening aangewezen overeenkomstig artikel 22 van de wet van 14 februari 1961, voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, de ambtenaren en beambten van de dienst, alsmede de inspecteurs en de adjunct-inspecteurs van de Administratie van de arbeidsbetrekkingen en -reglementering, zien erop toe dat de werkgevers de voorwaarden en de taken naleven die in de goedgekeurde aanvraag zijn bepaald voor de tewerkstelling van de werknemers.
Art.12. Indien de goedkeuringsvoorwaarden of de tenuitvoerleggingsvoorwaarden van de goedgekeurde aanvraag niet nageleefd worden, kan de Minister, onverminderd de bepalingen van artikel 89, tweede lid van de wet, het project schorsen of vernietigen.
In dringende gevallen kan de schorsing door de gevolmachtigde van de Minister uitgesproken worden. In dit geval moet de schorsing onderworpen worden aan de beslissing van de Minister en dit binnen de maand volgend op de voorlopige uitspraak.
HOOFDSTUK VII. _ Invordering.
Art.13. In geval van niet-terugbetaling van het geheel of een gedeelte van de lonen en van de desbetreffende sociale bijdragen, waarvan de terugvordering door de Minister werd geëist krachtens artikel 89, tweede lid van de wet, zendt de administrateur-generaal van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening de dossiers van de weerspannige debiteuren over aan het bestuur van de B.T.W. en van de registratie en domeinen.
De door voornoemd bestuur in te stellen vervolgingen geschieden overeenkomstig artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949; de aldus ingevorderde bedragen worden, na aftrek van de eventuele kosten, aan het hoofdbestuur van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening overgedragen.
HOOFDSTUK VIII. _ Slotbepalingen.
Art.14. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 15. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.