29 APRIL 1981. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 10 en 25 van het koninklijk besluit nr. 56 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf (datum van publicatie van het KB van 11-02-1982) en tekstbijwerking tot 04-09-1997)
Art. 1-9
Artikel 1. <wijzigingsbepaling>
Art.2. <wijzigingsbepaling>
Art.3. <wijzigingsbepaling>
Art.4. <wijzigingsbepaling>
Art.5. <wijzigingsbepaling>
Art.6. Voor toepassing van de artikelen 10 en 25 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers (en van artikel 3 van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn) (of van artikel 5 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels), worden toegelaten zonder verklaring : <KB 1992-11-18/32, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1991> <KB 1997-08-08/53, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
1) de uitoefening tot het verstrijkt van een politiek mandaat of van een mandaat van voorzitter of van lid van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, voor zover het vóór de ingangsdatum van het pensioen en uiterlijk de laatste dag van de maand van de 65e verjaardag van de mandataris is ingegaan of voor zover dat liep op 1 april 1979;
2) de uitoefening tot het verstrijkt, van een mandaat bij een openbare instelling, een instelling van openbaar nut of een vereniging van gemeenten, voor zover het vóór de ingangsdatum van het pensioen en uiterlijk de laatste dag van de maand van de 65e verjaardag van de mandataris is ingegaan of voor zover dat liep op 1 april 1979. Deze afwijking vervalt uiterlijk de laatste dag van de maand tijdens welke de titularis de leeftijd van 67 jaar bereikt of, indien de belanghebbende op dat ogenblik nog een in 1) bedoeld mandaat uitoefent, uiterlijk bij het verstrijken van dit laatste mandaat.
Art.7. § 1. De bepalingen van artikel 64, § 1, van het voornoemd koninklijk besluit van 21 december 1967, zoals ze vóór hun wijziging door dit besluit waren gesteld, blijven van toepassing tot 31 december 1981 voor de rechthebbenden op een vóór 1 juli 1981 ingegaan pensioen, indien ze voor hen voordeliger zijn.
§ 2. De bepalingen van artikel 3 van het koninklijk besluit van 15 december 1978 tot vaststelling van de in hoofde van de rechthebbenden op een werknemerspensioen toegelaten beroepsbezigheid blijven van toepassing tot 31 december 1981.
§ 3. (De bepalingen van artikel 64, § 1, littera F, van voornoemd koninklijk besluit van 21 december 1967 zijn van toepassing voor de personen die een pensioen genieten dat ingegaan is vóór 1 juli 1981, op voorwaarde dat zij op de ingangsdatum van het pensioen een kind ten laste hadden en dat zij op 30 juni 1981 een beroepsbezigheid uitoefenden die op grond van de op deze datum van kracht zijnde bepalingen, toegelaten was.) <KB 11-2-1982, art. 2>
Art.8. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 1981.
Art. 9. Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.