18 JUNI 1979. - Dijkenwet.(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1989 en tekstbijwerking tot 01-06-1996)
Art. 1-17
Artikel 1. (Zie NOTA onder TITEL) Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
a) bandijk: iedere verhoging die langs een aan het getij onderhevige open waterloop of landinwaarts is aangebracht om de laatstgekende hoogste waterstand in die waterloop te keren;
b) binnendijk: iedere andere verhoging die niet rechtstreeks aan het water ligt en aangebracht is om de overstroming te beperken wanneer de bandijk het begeeft;
c) gecontroleerde overstromingsbekkens: die door bandijken en binnendijken begrensde gebieden die bij een vooraf aanvaarde stormvloedstand worden overstroomd;
d) de Minister: de Minister onder wie de bevaarbare waterlopen ressorteren.
Art.2. (Zie NOTA onder TITEL) De bepalingen van deze wet zijn van toepassing, ongeacht tot wiens eigendom zij behoren, op de bandijken, de binnendijken en de gecontroleerde overstromingsbekkens, gelegen in de zones die door de Koning met toepassing van de wet van 3 juni 1957 betreffende de polders zijn bepaald.
Art.3. (Zie NOTA onder TITEL) De Minister is ertoe gemachtigd, ten bezware van de begroting van zijn Departement, alle werken uit te voeren tot verhoging, versterking en onderhoud van de in artikel 2 bedoelde dijken, evenals tot de bouw van nieuwe ban- en binnendijken en tot de aanleg of aanpassing van gecontroleerde overstromingsbekkens.
Art.4. (Zie NOTA onder TITEL) Met de uitvoering van de werken mag pas een aanvang worden gemaakt dertig dagen nadat de eigenaars, de vruchtgebruikers en, voor zover dezen bekend zijn, de huurders van de gronden waarop de werken worden uitgevoerd door de Minister bij een ter post aangetekende brief hiervan in kennis zijn gesteld.
In dringende gevallen kan de Minister toestaan dat met de uitvoering van de werken wordt begonnen onmiddellijk nadat aan de burgemeesters van de betrokken gemeenten daarvan kennis is gegeven.
Art.5. (Zie NOTA onder TITEL) Behoudens het bepaalde in artikel 6 brengen de uitvoering van de werken en de daarmee gepaard gaande voorbereidingen en bijbehorende activiteiten generlei bezitsverlies mee, maar vormen een erfdienstbaarheid van openbaar nut.
Indien voor het realiseren van een nieuw dijkprofiel bijkomende grondinnemingen noodzakelijk zijn, mag de eigenaar van het private erf dat met deze erfdienstbaarheid is bezwaard, de aankoop door de Staat van het benodigde bijkomende terrein schriftelijk aanvragen.
Het indienen van de aanvraag heeft geen schorsende werking wat de uitvoering van de werken betreft.
Wanneer geen overeenkomst wordt bereikt voor een aankoop in der minne wordt de betwisting geregeld volgens de procedure bepaald in artikel 6.
Art.6. (Zie NOTA onder TITEL) Het Rijk kan steeds onteigeningen verrichten, zowel voor de uitvoering van dijkwerken als voor de instandhouding van bestaande waterkeringswerken, evenals voor recreatieve doeleinden.
De onteigeningen geschieden overeenkomstig de spoedprocedure bepaald in artikel 5 van de wet van 26 juli 1962 betreffende de onteigeningen ten algemenen nutte en de concessies voor de bouw van de autosnelwegen.
Art.7. (Zie NOTA onder TITEL) Vergoeding is verschuldigd door het Rijk wanneer de realisatie van de in artikel 3 bedoelde werken een waardevermindering van een onroerend goed tot gevolg heeft. Deze waardevermindering wordt vastgesteld op grond van de bestemming en het geoorloofd gebruik van het betrokken onroerend goed op het ogenblik dat tot de uitvoering van de werken beslist wordt. Zij moet evenwel zonder vergoeding gedoogd worden ten belope van twintig ten honderd van de waarde van het goed voor de uitvoering van de werken.
Art.8. (Zie NOTA onder TITEL) De eigenaar van een gebouwd privaat erf dat een waardevermindering ondergaat kan de Minister vragen het erf geheel of gedeeltelijk aan te kopen.
Indien geen overeenkomst wordt bereikt voor een verkoop in der minne, wordt het bedoelde erf onteigend overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.
Art.9. (Zie NOTA onder TITEL) Schade die door of naar aanleiding van de werken wordt toegebracht, geeft recht op schadeloosstelling zowel van de eigenaar, van degenen die het genot of het gebruik hebben van het lijdend goed, als van andere benadeelden.
Art.10. (Zie NOTA onder TITEL) Het is verboden zonder de toestemming van de Minister of van een door hem gemachtigde ambtenaar, enigerlei wijziging aan te brengen in de in artikel 2 bedoelde dijken en overstromingsbekkens.
Art.11. (Zie NOTA onder TITEL) Het Rijk voert regelmatig dijkschouwingen uit. De Minister wijst de daartoe bevoegde ambtenaren aan en stelt de frekwentie der schouwingen vast.
Deze ambtenaren moeten te allen tijde toegang krijgen tot de dijken, ook wanneer ze geen eigendom zijn van het Rijk.
Art.12. (Zie NOTA onder TITEL) De dijken die tot een poldergebied behoren, vallen onder de toepassing van de wetgeving betreffende de polders. Het Rijk staat evenwel in voor het aanleggen en verbeteren van de verdedigingswerken in de erkende poldergebieden.
Art.13. (Zie NOTA onder TITEL) De Koning kan, op gezamenlijk voorstel van de Ministers tot wier bevoegdheid respectievelijk de bevaarbare waterlopen en de ruimtelijke ordening en de stedebouw behoren, het algemeen verbod opleggen om te bouwen, om een grond te gebruiken voor het plaatsen van één of meer vaste inrichtingen, om een bestaande woning te herbouwen of te verbouwen en om het reliëf te wijzigen in een door hem aangeduid overstroombaar gebied dat nog niet als dusdanig afgebeeld is in een streek- of gewestplan.
Dit koninklijk besluit schorst de uitwerking van de andersluidende voorschriften van de vastgestelde of goedgekeurde plannen van aanleg.
Art.14. (Zie NOTA onder TITEL) Onverminderd de plichten van de officieren van gerechtelijke politie, zijn de in artikel 11 bedoelde ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan en met de opsporing en de vaststelling van overtreding van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan.
De processen-verbaal die zij opstellen hebben bewijskracht tot het tegendeel is bewezen.
Art.15. (Zie NOTA onder TITEL) Overtreding van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot één maand en met een geldboete van honderd frank tot vijfduizend frank, of met één van die straffen alleen.
Bij herhaling binnen een jaar na een vorige veroordeling, kan de straf op het dubbel van het maximum worden gebracht.
Art.16. (Zie NOTA onder TITEL) Onverminderd de toepassing van de straffen bepaald bij de artikelen 271 tot 274 van het Strafwetboek wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot één maand en met geldboete van honderd frank tot vijfduizend frank, of met één van die straffen alleen, hij die de in de artikelen 11 en 14 genoemde officieren of ambtenaren opzettelijk belemmert of hindert in de uitvoering van hun opdrachten.
Bij herhaling binnen een jaar na een vorige veroordeling kan de straf op het dubbel van het maximum worden gebracht.
Art. 17. (Zie NOTA onder TITEL) Artikel 85 van het Strafwetboek is mede van toepassing op de misdrijven in deze wet omschreven.