10 JANUARI 1979. - [Koninklijk besluit betreffende het voorkomingsbeleid en de organen voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen in de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven.] <KB 1984-10-26/30,art. 1, 002> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1984 en tekstbijwerking tot 29-01-2000)
HOOFDSTUK I. Algemene bepalingen
Art. 1
HOOFDSTUK II. <KB 1984-10-26/30, art. 2, 002> Voorkomingsbeleid en oprichting van de organen voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen
Afdeling I. <KB 1984-10-26/30, art. 2, 002> Voorkomingsbeleid
Art. 2
Afdeling II. <KB 1984-10-26/30, art. 2, 002> Oprichting van de organen voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen
A. <KB 1984-10-26/30, art. 2, 002> Diensten voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen.
§ 1. <KB 1984-10-26/30, art. 2, 002> Samenstelling.
Art. 3
§ 2. <KB 1984-10-26/30, art. 2, 002> Opdracht.
Art. 4
§ 3. <KB 1984-10-26/30, art. 2, 002> Opstellen van de documenten.
1. <KB 1984-10-26/30, art. 2, 002> Steekkaart van ongeval
Art. 5-7
B. Comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen
§ 1. - Samenstelling.
Art. 8-22
§ 2. Opdracht.
Art. 23
§3. <KB 1984-10-26/30, art. 5, 002> Verplichtingen van de werkgever.
Art. 24-25
(§ 4.) - <KB 1984-10-26/30, art. 6, 002> Werking.
Art. 26, 26bis, 27-31
C. Gewestelijke comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen
§ 1. - Samenstelling.
Art. 32-37
§ 2. - Opdracht.
Art. 38
§ 3. - Werking.
Art. 39-40
D. Hoge Raad voor veiligheid in de mijnen
§ 1. - Opdracht.
Art. 41
§ 2. - Samenstelling.
Art. 42-45
§ 3. - Werking.
Art. 46-47
E. Hoge Raad voor hygiëne in de mijnen
§ 1. - Opdracht.
Art. 48
§ 2. - Samenstelling.
Art. 49-52
§ 3. - Werking.
Art. 53-54
F. Contactcommissie voor veiligheid en hygiëne
Art. 55-58
HOOFDSTUK III. WERKWIJZE BETREFFENDE DE INRICHTING VAN DE VERKIEZINGEN VAN DE WERKNEMERSAFGEVAARDIGDEN IN DE COMITES VOOR VEILIGHEID, GEZONDHEID EN VERFRAAIING DER WERKPLAATSEN
A. Handelingen voorafgaand aan de verkiezingsprocedure
Art. 59, 59bis, 60-61
B. Voorwaarden van kiesrecht en verkiesbaarheid
Art. 62-64
C. Opmaken van de kiezerslijsten
Art. 65-75, 75bis
D. Voordracht van de kandidaten en opmaken van de stembrieven
Art. 76-83
E. Samenstelling van de stembureaus
Art. 84-87, 87bis
F. Stemverrichtingen
Art. 88-97
G. Stemopneming
Art. 98-101
H. Verdeling der mandaten en aanwijzing der gekozenen
Art. 102-107
I. Vervanging van werkende leden
Art. 108
J. Bijzondere bepaling in verband met de vernieuwing van het comité
Art. 109
K. Mededelingen aan het personeel betreffende de verkiezing
Art. 110
L. Organisatie van nieuwe verkiezingen
Art. 111-112
M. Vrijstelling van het organiseren van verkiezingen
Art. 113
HOOFDSTUK IV. Bepalingen betreffende de vereiste voorwaarden om lid te zijn van de gewestelijke comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen.
Art. 114
HOOFDSTUK V. Beroep inzake veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen.
A. Beroepen tegen de verkiezingen.
Art. 115-116, 116bis
B. Vaststelling door de arbeidsgerechten van het al of niet bestaan van economische of technische redenen die een ontslag rechtvaardigen
Art. 117-118
C. <KB 21-12-1982, art. 29> Gerechtelijke procedure
Art. 118bis, 118ter
HOOFDSTUK VI. Toezicht
Art. 119-127, N1, N1bis, N2-N3
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen
Artikel 1. <KB 1984-10-26/30, art. 2, 002> In elke mijn-, graverij- of ondergrondse groefonderneming wordt een voorkomingsbeleid gevoerd overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Onder onderneming verstaat men het geheel van de bedrijfszetels van een mijn, een graverij of een ondergrondse groef.
In elke onderneming wordt ten minste één dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen ingesteld.
Deze dienst wordt aangevuld met een comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen in elke bedrijfszetel die gewoonlijk een gemiddelde van ten minste twintig werknemers tewerkstelt.
De gewestelijke comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen worden van rechtswege ingesteld, eensdeels voor de mijnen, anderdeels voor de graverijen en de ondergrondse groeven.
De Hoge Raad voor veiligheid in de mijnen en de Hoge Raad voor hygiëne in de mijnen coördineren op het nationaal vlak de werkzaamheden van voornoemde organen.
HOOFDSTUK II. _
Afdeling I. _
Art.2. <KB 1984-10-26/30, art. 2, 002>
2.1. (Toepassingsgebied.
Onverminderd de voorschriften van de reglementen die op de mijnen, de graverijen en de ondergrondse groeven (verder "mijncode" genoemd) van toepassing zijn, zijn de werkgevers en de werknemers ertoe gehouden de bepalingen van deze afdeling na te leven.
Voor de toepassing van deze afdeling worden gelijkgesteld :
1° met werknemers :
a) de personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon;
b) de leerlingen en de stagiairs;
2° met werkgevers :
de personen die de onder 1° genoemde personen tewerkstellen.) <KB 1996-04-11/33, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-06-1996>
2.2. (Uitschakeling van de gevaarlijke arbeidsvoorwaarden.
2.2.1 Algemene bepaling.
Behalve technische noodzaak waarvan onmogelijk kan afgeweken worden, zijn de werkgevers verplicht de onontbeerlijke materiële veiligheidsmaatregelen te nemen voor de beveiliging van de werknemers tegen de aantoonbare, aan hun arbeid inherente risico's.
2.2.2. Algemene verplichtingen van de werkgevers.
2.2.2.1. De werkgever is ertoe gehouden de nodige maatregelen te nemen voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, met inbegrip van maatregelen ter preventie van beroepsrisico's, voor informatie en opleiding alsmede voor de organisatie en de benodigde middelen.
Voor de toepassing van dit besluit wordt onder preventie verstaan, het geheel van bepalingen of maatregelen die zijn genomen of vastgesteld in alle stadia van de activiteit van de onderneming ten einde beroepsrisico's te voorkomen of te verminderen.
De werkgever moet ervoor zorgen dat deze maatregelen worden aangepast, ten einde rekening te houden met gewijzigde omstandigheden en te streven naar verbetering van bestaande situaties.
2.2.2.2. De werkgever legt de in 2.2.2.1 bedoelde maatregelen ten uitvoer op basis van de volgende algemene preventieprincipes :
a) risico's voorkomen;
b) evalueren van risico's die niet kunnen worden voorkomen;
c) bestrijding van de risico's bij de bron;
d) aanpassing van het werk aan de mens, in het bijzonder wat betreft de inrichting van de werkposten en de keuze van werkuitrusting en werk- en produktiemethoden, met name om monotone arbeid en tempogebonden arbeid draaglijker te maken en de gevolgen daarvan voor de gezondheid te beperken;
e) rekening houden met de ontwikkeling van de techniek;
f) vervanging van wat gevaarlijk is door dat wat niet gevaarlijk of minder gevaarlijk is;
g) planning van de preventie met het oog op een samenhangend geheel dat de volgende aspecten in de preventie integreert : techniek, organisatie van het werk, arbeidsomstandigheden, sociale betrekkingen en invloed van de omgevingsfactoren op het werk;
h) voorrang voor maatregelen inzake collectieve bescherming boven maatregelen inzake individuele bescherming;
i) verstrekken van passende instructies aan de werknemers.
2.2.2.3. Onverminderd de andere bepalingen van de mijncode moet de werkgever, rekening houdend met de aard van de activiteiten van de onderneming of de inrichting :
a) de risico's voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers evalueren, met inbegrip van de keuze van de arbeidsmiddelen, de chemische stoffen of preparaten en de inrichting van de arbeidsplaatsen.
Op grond van deze evaluatie en voor zover nodig moeten de preventieactiviteiten en de door de werkgever gebruikte werk- en produktiemethoden :
- een betere bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers verzekeren,
- geïntegreerd worden in het geheel van de activiteiten van de onderneming of de inrichting en betrekking hebben op alle niveaus;
b) wanneer hij een werknemer met de uitvoering van een taak belast, de bekwaamheid van de betrokken werknemer op het gebied van veiligheid en gezondheid in aanmerking nemen;
c) de nodige maatregelen nemen opdat alleen werknemers die passende instructies hebben gekregen, tot de zones met ernstige en specifieke gevaren toegang hebben.
2.2.2.4. Wanneer er werknemers van verschillende ondernemingen op eenzelfde werkplaats aanwezig zijn, moeten de werkgevers, onverminderd de andere bepalingen van de mijncode, samenwerken bij de uitvoering van de maatregelen inzake veiligheid, hygiëne en gezondheid en, rekening houdend met de aard van de activiteiten, hun optreden coördineren met het oog op de bescherming tegen en de preventie van beroepsrisico's en elkaar wederzijds alsmede hun werknemers en/of hun vertegenwoordigers van deze risico's op de hoogte stellen.
2.2.2.5. De maatregelen inzake de veiligheid, de hygiëne en de gezondheid op het werk mogen in geen geval financiële lasten voor de werknemers met zich brengen.
2.2.2.6. Bovendien moet de werkgever :
a) beschikken over een evaluatie van de risico's voor de veiligheid en de gezondheid op het werk, met inbegrip van de risico's voor de groepen werknemers met bijzondere risico's;
b) de te nemen beschermende maatregelen en, indien nodig, de te gebruiken beschermingsmiddelen vastleggen.
In de inrichtingen van de groepen A en B, bedoeld in artikel 3.3.2., worden de evaluatie van de risico's en de vastlegging van de te nemen beschermende maatregelen, bedoeld in het eerste lid, genotuleerd en bijgehouden.
2.2.3. Algemene maatregelen in geval van ernstig en onmiddellijk gevaar.
2.2.3.1. De werkgever :
a) stelt alle werknemers die blootgesteld zijn of kunnen worden aan een ernstig en onmiddellijk gevaar zo spoedig mogelijk in kennis van dat gevaar en van de getroffen of te treffen beschermingsmaatregelen;
b) neemt maatregelen en geeft instructies aan de werknemers ten einde hen toe te staan, in geval van een niet te vermijden, ernstig en onmiddellijk gevaar, hun activiteit stop te zetten of zich in veiligheid te stellen door de arbeidsplaats onmiddellijk te verlaten;
c) onthoudt zich ervan behalve in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen, de werknemers te verzoeken hun werk te hervatten in een werksituatie waarin nog een ernstig en onmiddellijk gevaar bestaat.
2.2.3.2. Een werknemer die, in geval van een niet te vermijden, ernstig en onmiddellijk gevaar, zijn werkpost of een gevaarlijke zone verlaat, mag daar geen nadeel van ondervinden en moet worden beschermd tegen alle ongerechtvaardigde nadelige gevolgen daarvan.
Hij stelt onmiddellijk de hiërarchische overste en de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen hiervan in kennis.
2.2.3.3. De werkgever zorgt ervoor dat elke werknemer, wanneer een ernstig en onmiddellijk gevaar voor zijn eigen veiligheid of die van anderen dreigt en het onmogelijk is contact op te nemen met de bevoegde hiërarchische chef of de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en rekening houdend met zijn technische kennis en middelen, de nodige passende maatregelen kan nemen om de gevolgen van een dergelijk gevaar te voorkomen.
Zijn optreden mag dan voor hem geen enkel nadeel met zich brengen, tenzij hij ondoordacht heeft gehandeld of een zware fout heeft begaan.
2.2.4. Verplichtingen van de werknemers.
2.2.4.1. Iedere werknemer moet in zijn doen en laten tijdens de arbeid, overeenkomstig zijn opleiding en de door de werkgever gegeven instructies, naar vermogen zorg dragen voor zijn eigen veiligheid en gezondheid en die van de andere betrokken personen.
2.2.4.2. Daartoe moeten de werknemers vooral, overeenkomstig hun opleiding en de door de werkgever gegeven instructies :
a) op de juiste wijze gebruik maken van machines, toestellen, gereedschappen, gevaarlijke stoffen, vervoermiddelen en andere middelen;
b) op de juiste wijze gebruik maken van de persoonlijke beschermingsmiddelen welke hun ter beschikking zijn gesteld en die na gebruik weer opbergen;
c) de specifieke veiligheidsvoorzieningen van met name machines, toestellen, gereedschappen, installaties en gebouwen niet willekeurig uitschakelen, veranderen of verplaatsen en deze voorzieningen op de juiste manier gebruiken;
d) de werkgever en de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of de arbeidsgeneesheer onmiddellijk op de hoogte stellen van iedere werksituatie waarvan zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat deze een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid en de gezondheid met zich meebrengt alsmede van elk vastgesteld gebrek in de beschermingssystemen;
e) bijstand verlenen aan de werkgever, de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en de arbeidsgeneesheer zolang dat nodig is, om hen in staat te stellen alle taken uit te voeren of aan alle verplichtingen te voldoen die met het oog op de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk zijn opgelegd;
f) bijstand verlenen aan de werkgever, de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en de arbeidsgeneesheer zolang dat nodig is, om de werkgever in staat te stellen ervoor te zorgen dat het arbeidsmilieu en de arbeidsomstandigheden veilig zijn en geen risico's opleveren voor de veiligheid en de gezondheid binnen hun werkterrein.) <KB 1996-04-11/33, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-06-1996>
2.3. Specifieke maatregelen.
2.3.1. Iedere bestelling van installaties, machines en gemekaniseerde werktuigen, omvat in de bestelbon of in het lastencohier de eis van de naleving van :
1° de vigerende wetten en reglementen inzake veiligheid en hygiëne;
2° de voorwaarden inzake veiligheid en hygiëne, niet noodzakelijk bij de vigerende wetten en reglementen inzake veiligheid en hygiëne opgelegd, maar onontbeerlijk om het objectief te bereiken vooropgesteld in artikel 2.2.
Die bepalingen zijn eveneens van toepassing op de bestellingen van individuele of collectieve beschermingsuitrustingen.
Het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of één van zijn adjuncten en de arbeidsgeneesheer nemen deel aan de voorbereidende werkzaamheden voor het opstellen van de bestelling. Gebeurlijk stellen zij aanvullende vereisten voor op het gebied van de veiligheid en de gezondheid na raadpleging, indien nodig, van andere bevoegde personen.
De bestelbon wordt geviseerd door het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen.
2.3.2. Bij de levering geeft de leverancier aan de klant een document, waarin de naleving van de bij de bestelling geformuleerde vereisten inzake veiligheid en hygiëne verantwoord wordt.
2.3.3. Vóór elke indienststelling van installaties, machines, gemekaniseerde werktuigen en individuele of collectieve beschermingsuitrustingen en vóór elke indienststelling van ondergrondse werkpunten of werkplaatsen is de werkgever in het bezit van een verslag dat de naleving vaststelt van :
1° de wetten en reglementen inzake veiligheid en hygiëne;
2° de voorwaarden inzake veiligheid en hygiëne, niet noodzakelijk bij de wetten en reglementen inzake veiligheid en hygiëne opgelegd, maar onontbeerlijk om het objectief te bereiken vooropgesteld in artikel 2.2.
Het verslag wordt opgesteld door het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of één van zijn adjuncten, na raadpleging, indien nodig, van andere bevoegde personen. Het advies van de arbeidsgeneesheer wordt erbij gevoegd bij zijn eerstkomend bezoek in de onderneming.
Onder bevoegde personen dient, volgens het desbetreffende domein, te worden verstaan, personen met een vorming van universitair of gelijkgesteld niveau of van hoger technisch niveau, aangevuld door een ondervinding in het domein waarvoor zij geraadpleegd worden of, bij ontstentenis hiervan, de personen die door de werkgever en de vertegenwoordigers van de werknemers aangezien worden als hebbende een vergelijkbare professionele waarde om met volkomen kennis van zaken een mening uit te drukken.
De werkgever waakt over de raadpleging, door het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, van de bevoegde personen.
Het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen of één van zijn adjuncten en de arbeidsgeneesheer worden betrokken bij het opmaken van ieder ontwerp tot oprichting van een ondergrondse werkplaats of ondergronds werkpunt.
2.3.4. Wat betreft de installaties, de machines, de gemekaniseerde werktuigen en de individuele of collectieve beschermingsuitrustingen, reeds in exploitatie op de datum van de inwerkingtreding van deze afdeling, wordt bij ontstentenis van een reeds bestaand gelijkaardig verslag opgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 2.3.3.
2.3.5. De bepalingen van de artikelen 2.3.1., 2.3.3. en 2.3.4. zijn niet van toepassing :
1° voor de machines, gemekaniseerde werktuigen, onderdelen van machines of van installaties die voorzien zijn van een merk van keuring, goedkeuring of overeenkomst aangebracht bij toepassing hetzij van een uitvoeringsbesluit van de wet van 11 juli 1961 betreffende de onontbeerlijke veiligheidswaarborgen welke de machines, de onderdelen van machines, het materieel, de werktuigen, de toestellen en de recipiënten moeten bieden, hetzij van een reglement dat op de mijnen, de graverijen of de ondergrondse groeven van toepassing is;
2° voor de machines, toestellen of onderdelen van machines, toestellen of installaties gecontroleerd door een bij toepassing van een reglement op de mijnen, de graverijen of de ondergrondse groeven erkend organisme of erkende schouwer;
3° voor de individuele beschermingsuitrustingen waarvan de aanneming is opgelegd door een reglement dat op de mijnen, de graverijen of de ondergrondse groeven van toepassing is;
4° voor de voorwerpen bedoeld in artikel 2.3.1. inzake veiligheid en hygiëne gelijkvormig aan een exemplaar waarvoor aan de vereisten van de artikelen 2.3.1., 2.3.2., 2.3.3. en 2.3.4. reeds voldaan werd;
5° voor de ondergrondse werkpunten en werkplaatsen die inzake veiligheid en hygiëne gelijkvormig zijn aan een type waarvoor aan de vereisten van artikel 2.3.3. reeds voldaan werd.
2.4. Instructies.
Voor elke installatie, machine, gemekaniseerd werktuig of individuele of collectieve beschermingsuitrusting moeten de nodige instructies bestaan voor hun werking, hun gebruikswijze, hun inspectie en hun onderhoud. De inlichtingen betreffende de veiligheidstoestellen worden gevoegd bij die instructies.
Deze instructies worden aangevuld, als het past, en geviseerd door de overeenkomstig de reglementaire bepalingen aangestelde verantwoordelijke agent, het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en de arbeidsgeneesheer samen, rekening houdend met de eisen betreffende de veiligheid en de hygiëne.
2.5. Vorming.
2.5.1. (Opleiding van de werknemers.
2.5.1.1. De werkgever zorgt ervoor dat iedere werknemer bij
- zijn indienstneming,
- een overplaatsing of verandering van functie,
- de invoering of verandering van een arbeidsmiddel,
- de invoering van een nieuwe technologie,
een voldoende en aangepaste veiligheids- en gezondheidsopleiding krijgt, met name in de vorm van voorlichting en instructies, welke opleiding speciaal gericht is op zijn werkpost of zijn functie.
2.5.1.2. Deze opleiding moet :
- worden aangepast aan de ontwikkeling van de risico's en aan het ontstaan van nieuwe risico's, en
- rekening houden met de instructies bedoeld in artikel 2.4, en
- indien nodig, op gezette tijden worden herhaald.
2.5.1.3. De opleiding mag niet ten laste van de werknemers komen.
Zij wordt gegeven tijdens de werktijd.
2.5.1.4. De werkgever vergewist zich ervan dat de werknemers van bedrijven en/of inrichtingen van buitenaf die in zijn bedrijf of inrichting komen werken, inderdaad passende instructies hebben ontvangen in verband met de risico's voor de veiligheid en de gezondheid waaraan zij tijdens hun werkzaamheden in zijn bedrijf of zijn inrichting blootstaan.
2.5.2. Voorlichting van de werknemers.
2.5.2.1. De werkgever neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de werknemers alle nodige informatie krijgen betreffende :
a) de risico's voor de veiligheid en de gezondheid alsmede de beschermings- en preventiemaatregelen en -activiteiten zowel voor de onderneming of de inrichting in het algemeen als voor elk type werkpost of elke soort functie;
b) de maatregelen genomen met betrekking tot de eerste hulp, de brandbestrijding en de evacuatie van de werknemers.
2.5.2.2. De werkgever neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de werkgevers van de werknemers van ondernemingen of inrichtingen van buitenaf die in zijn onderneming of inrichting komen werken, voor de betrokken werknemers bestemde informatie krijgen betreffende de aangelegenheden bedoeld in 2.5.2.1.) <KB 1996-04-11/33, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-06-1996>
2.5.3. Onverminderd de bepalingen van artikel 24 betreffende de verplichtingen van de werkgever inzake de voorlichting te verstrekken aan de leden van de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, stelt de werkgever een documentatie samen betreffende de problemen inzake veiligheid en hygiëne.
Deze documentatie omvat :
_ de wetten, reglementen, afwijkingen en overeenkomsten betreffende de veiligheid en de hygiëne van toepassing in de onderneming;
_ de akten en documenten bij diezelfde wetten, reglementen, afwijkingen en overeenkomsten opgelegd;
_ elk ander document in de onderneming opgesteld om de veiligheid en de hygiëne te verzekeren;
_ de inventaris van de toestellen en machines door de erkende organismen te doen controleren krachtens de reglementaire bepalingen;
_ de lijst en de localisatie van de in de ondernemingen gebruikte gevaarlijke stoffen en preparaten;
_ de inventaris van het reddingsmateriaal en alle nuttige inlichtingen over de redders, hun training en hun mogelijkheden om snel in te grijpen.
De leden van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of, bij ontstentenis ervan, de leden van de syndikale afvaardiging hebben het recht die documenten te raadplegen.
De werkgever neemt de nodige maatregelen om de raadpleging ervan te vergemakkelijken.
2.6. (Verplichtingen van de leden van de hiërarchische lijn.
2.6.1. Onverminderd de andere bepalingen van de mijncode zijn de leden van de hiërarchische lijn ertoe gehouden de maatregelen uit te voeren die door de werkgever genomen zijn voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, met inbegrip van maatregelen ter preventie van beroepsrisico's, maatregelen voor informatie en opleiding alsmede de maatregelen die genomen zijn met het oog op de verwerving van de benodigde middelen om de risico's uit te schakelen.
2.6.2. De opdracht van de leden van de hiërarchische lijn, bedoeld in 2.6.1., omvat inzonderheid de volgende taken :
1. onderzoeken van de incidenten en schierincidenten die de normale werking van de machines of uitrustingen verstoren en het nemen of voorstellen van maatregelen om ieder risico voor de werknemer te voorkomen;
2. tijdig het advies inwinnen van het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en van de arbeidsgeneesheer;
3. controleren of de verdeling van de taken op een zodanige wijze geschiedt dat de verschillende taken worden uitgevoerd door de werknemers die de daartoe vereiste opleiding en instructies hebben ontvangen;
4. waken over de naleving van de instructies die in toepassing van de reglementering inzake arbeidsveiligheid, -gezondheid en hygiëne moeten worden verstrekt;
5. zich ervan vergewissen dat de werknemers de inlichtingen die zij gekregen hebben in toepassing van de reglementering inzake arbeidsveiligheid, -gezondheid en -hygiëne goed begrepen hebben en in praktijk brengen;
6. een effectieve controle uitoefenen op de uitrusting, een lijst opstellen van alle vastgestelde onregelmatigheden en het treffen van maatregelen om een einde te maken aan de vastgestelde onregelmatigheden.) <KB 1996-04-11/33, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-06-1996>
2.7. Overgangsbepalingen.
2.7.1. Ingeval het onmogelijk is de verplichtingen bedoeld in de artikelen 2.3.4. en 2.4. onmiddellijk na te leven, stelt de werkgever, binnen het jaar volgend op de inwerkingtreding van deze afdeling, een programma op tot regularisatie van de toestand op de meest nabije datum.
De regularisatietermijn mag in geen geval een periode van twee jaar overschrijden.
De termijn is niet van toepassing voor inbreuken op de wettelijke of reglementaire bepalingen en op de afwijkingen.
2.7.2. De programma's en de uitvoeringstermijnen bedoeld in artikel 2.7.1. worden, in de ondernemingen waar dergelijk comité bestaat, voor advies voorgelegd aan het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of, bij ontstentenis ervan, voor advies aan de syndicale afvaardiging.
2.7.3. In de ondernemingen waar er noch comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, noch syndicale afvaardiging bestaat, kan de regularisatietermijn bedoeld in artikel 2.7.1. gewijzigd worden door de mijningenieur.
2.8. Gemeenschappelijke bepaling.
De documenten en attesten bedoeld in de artikelen van deze afdeling worden ter beschikking gehouden van de inzake veiligheid en hygiëne bevoegde ambtenaren en beambten van de Administratie van het Mijnwezen en van de Administratie van de Arbeidshygiëne en -geneeskunde en van de afgevaardigden-werklieden bij het toezicht in de steenkolenmijnen of bij het toezicht op de groeven en de graverijen.
De documenten bedoeld in de artikelen 2.3.1., 2.3.3. en 2.3.4. worden medegedeeld aan het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of, bij ontstentenis ervan, aan de syndicale afvaardiging.
Afdeling II. _
A.
§ 1.
Art.3. <KB 1984-10-26/30, art. 2, 002>
3.1. Algemene bepalingen.
3.1.1. De dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, bepaald in artikel 1, wordt geleid door een diensthoofd, eventueel bijgestaan door één of meerdere adjuncten, zodanig dat de aan die dienst toevertrouwde opdrachten te allen tijde geheel en doeltreffend vervuld kunnen worden.
De adjunct van het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen hangt rechtstreeks van deze laatste af. Hij wordt aangesteld volgens de hierna in artikel 3.2.1. bepaalde procedure. Hij vervult de opdrachten die hem door dat diensthoofd geheel of gedeeltelijk zijn overgedragen.
3.1.2. Het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen hangt rechtstreeks af van de persoon belast met het dagelijks beheer van de onderneming of van de exploitatiezetel. Hij is de raadgever van de verantwoordelijke agent.
3.1.3. Het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen en zijn adjuncten vervullen hun opdracht in volledige onafhankelijkheid ten overstaan van de werkgevers en de werknemers.
3.1.4. Meningsverschillen tussen de werkgever en het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen over de realiteit van deze onafhankelijkheid worden op verzoek van de partijen of van één hunner aan het advies of eventueel aan de bemiddeling van de mijningenieur onderworpen.
De naam, voornamen en het adres van het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en van zijn adjuncten worden ter kennis gebracht van de mijningenieur alsook van de inspecteur-arbeidsgeneesheer.
(3.1.5. Het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen en zijn adjuncten mogen geen nadeel ondervinden van hun activiteiten als leden van die dienst.) <KB 1996-04-11/33, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-06-1996>
3.2. Aanwijzing, vervanging of verwijdering van het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen.
3.2.1. Het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en zijn adjunct of adjuncten worden door de werkgever aangewezen onder het door hem tewerkgestelde personeel.
De aanwijzing of de vervanging van het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en van zijn adjunct of adjuncten wordt uitgevoerd door de werkgever na voorafgaand gunstig advies van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of, bij ontstentenis ervan, van de syndicale afvaardiging. De verwijdering uit hun functie mag pas uitgevoerd worden na voorafgaand akkoord van hetzelfde comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of van de syndicale afvaardiging.
In geval van blijvende onenigheid in de schoot van het comité of met de syndicale afvaardiging, wordt het advies of eventueel de bemiddeling van de mijningenieur gevraagd.
3.2.2. In de ondernemingen met minder dan 20 werknemers mag de werkgever de functie van het hoofd van de dienst voor veiligheid waarnemen.
3.3. Vorming van het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en van zijn adjunct of adjuncten.
3.3.1. Het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en zijn adjunct of adjuncten bezitten een voldoende kennis van de wetgeving inzake de veiligheid, de gezondheid, de hygiëne en de verfraaiing van de werkplaatsen van toepassing in de onderneming waarin zij tewerkgesteld zijn, alsmede de nodige technische kennis om de problemen te bestuderen die zullen oprijzen inzake de veiligheid, de hygiëne en de verfraaiing van de werkplaatsen.
3.3.2. De bepalingen van het koninklijk besluit van 10 augustus 1978 tot vaststelling van de aanvullende vorming opgelegd aan de diensthoofden voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en aan hun adjuncten, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 5 december 1980, 10 augustus 1981, (15 december 1983 en 30 augustus 1985), worden van toepassing gemaakt op de mijnen, de graverijen en de ondergrondse groeven, met inachtname van de volgende specifieke modaliteiten : <KB 1986-10-15/30, art. 1, 003>
1° De mijnen, de graverijen en de ondergrondse groeven worden in groep A, in groep B of in groep C van de ondernemingen ingedeeld naargelang ze, bovengrondse aanhorigheden inbegrepen, meer dan 200 werknemers, van 50 tot 200 werknemers of minder dan 50 werknemers tewerkstellen;
2° In de mijnen van groep A moet het diensthoofd voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, boven de bij artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 augustus 1978 opgelegde verplichting tot aanvullende vorming, houder zijn van het diploma van burgerlijk mijningenieur of van het diploma van burgerlijk ingenieur; in dit laatste geval moet hij aan de mijningenieur een dossier overleggen dat het bewijs levert dat hij een voldoende kennis bezit over de veiligheid en de gezondheid in de mijnen;
3° In artikel 2 van voormeld koninklijk besluit van 10 augustus 1978 :
_ wordt de datum van 1 juli 1983 vervangen door die van 1 januari 1988, en
_ worden de datums van 1 oktober 1985 en 1 oktober 1986 onderscheidenlijk vervangen door die van 1 oktober 1990 en 1 oktober 1991;
4° Voor de toepassing van de in artikel 8 van voormeld koninklijk besluit van 10 augustus 1978 bepaalde overgangsmaatregelen, wordt de datum van inwerkingtreding van dat koninklijk besluit vervangen door de datum (van 22 december 1984). <AR 1986-10-15/30, art. 1, 003>
Bovendien,
_ in artikel 8.2., worden de datums van 1 oktober 1985 en 1 oktober 1986 onderscheidenlijk vervangen door die van 1 oktober 1988 en 1 oktober 1989, en
_ in artikel 8.4bis, wordt de datum van 13 oktober 1978 vervangen door de dat um van inwerkingtreding van onderhavig artikel en wordt de datum van 1 oktober 1984 vervangen door die van 1 oktober 1985;
5° De in paragrafen 8.3 en 8.4. van hetzelfde artikel 8 van het koninklijk besluit van 10 augustus 1978 bedoelde aanvraag tot verwijdering moet uitsluitend gesteund zijn op elementen die het voorwerp van dit artikel 8 uitmaken.
3.4. Voorlichting van het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen.
Het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen moet voor de uitoefening van zijn opdrachten beroep kunnen doen op de bevoegde personen van de onderneming of die er buiten staan en onder meer op de personen aan de gespecialiseerde organismen verbonden en op de betreffende domeinen bevoegd.
3.5. Prestaties van het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen.
De minimumduur van de prestaties van het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en van zijn adjuncten wordt vastgesteld, op voorstel van de werkgever, in akkoord met de vertegenwoordigers van de werknemers in het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of, bij ontstentenis ervan, met de syndicale afvaardiging.
De voorstellen tot wijziging van de duur van de prestaties, voorgesteld door elke belanghebbende partij, worden volgens dezelfde procedure onderzocht.
Onder duur van de prestaties moet worden verstaan de minimumduur door het diensthoofd voor veiligheid aan zijn functie te wijden.
3.6. Verplichtingen van de werkgever.
3.6.1. De werkgever waakt over de goede uitvoering van de opdrachten toegewezen aan het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en aan zijn adjuncten. Hij stelt ter beschikking van het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen de nodige lokalen, de nodige middelen en het nodige personeel.
3.6.2. De werkgever geeft aan het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en aan zijn adjuncten de mogelijkheid om zich te vervolmaken. Daarom geeft hij hun de toelating de nodige contracten op te nemen met elke dienst, elk organisme of elke gespecialiseerde wetenschappelijke instelling in staat om hun de gewenste middelen tot vervolmaking, het gewenste onderwijs en de gewenste medewerking te bezorgen. De aan de vorming, vermeld in artikel 3.3., bestede tijd wordt beschouwd als normale werktijd en de daarbij horende kosten worden vergoed.
3.6.3. Ten einde het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en zijn adjuncten toe te laten hun opdracht doelmatig te vervullen, geeft de werkgever hun kennis van de fabricatieprocédés, de werktechnieken, alsook van de stoffen en produkten in de onderneming aangewend of die men zich voorneemt in de onderneming aan te wenden.
De werkgever licht het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen in en raadpleegt hem over de wijzigingen aangebracht aan de fabricatieprocédés, de werktechnieken of de installaties, als zij de bestaande risico's zouden verergeren of er nieuwe zouden vormen, evenals bij het aanwenden of fabriceren van nieuwe produkten.
De werkgever, zijn aangestelden of mandatarissen, alsook de werknemers, zijn ertoe gehouden hem de gevraagde inlichtingen te geven om hem in de mogelijkheid te stellen zijn opdracht te vervullen.
3.7. Samenwerking en overleg.
3.7.1. De arbeidsgeneesheer, de verpleger(ster) en de sociale assistent(e) die aan de onderneming zijn verbonden, werken samen met het diensthoofd en zijn adjuncten met het oog op de uitvoering van hun opdracht.
3.7.2. Het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en de arbeidsgeneesheer plegen onderling overleg in de kwesties die tot hun gemeenschappelijke bevoegdheid behoren.
§ 2.
Art.4. <KB 1984-10-26/30, art. 2, 002> Het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing vande werkplaatsen heeft als opdracht :
1° veelvuldige en systematische onderzoekingen in de werkplaatsen te verrichten teneinde zich te vergewissen van de toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de veiligheid, de gezondheid, de hygiëne en de verfraaiing van de werkplaatsen.
Hij gaat in de kortst mogelijke tijd over tot het onderzoek van de werkplaatsen, op aanvraag, hetzij van de afvaardiging van de werknemers in het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, hetzij, bij ontstentenis van een comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, van de syndicale afvaardiging.
Hij verricht ten minste eenmaal per jaar een grondig onderzoek in al de afdelingen van de onderneming, teneinde het risico van elke aard dat de veiligheid, de hygiëne of de gezondheid van de werknemers kan schaden en de gevallen waar de arbeid niet aan de mens is aangepast op te sporen, de oorzaken ervan te onderzoeken en de middelen voor te stellen om ze te verhelpen.
Bij elk ongeval dat ten minste één dag werkonbekwaamheid veroorzaakt heeft, met uitzondering van dat overkomen op de weg van en naar het werk, zoekt het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen de oorzaken op die het ongeval veroorzaakt hebben en het aan het bedoelde geval inherente risico.
De omvang van dat onderzoek is in verhouding met de aard, de frekwentie en de ernst van het ongeval.
Bij die gelegenheid gaat hij na of er geen gelijkaardige toestanden bestaan in de onderneming en hij zoekt de aan die toestanden inherente risico's op. Hij duidt de te nemen maatregelen aan om de werknemer te behoeden tegen ontdekte risicotoestanden. Hij tekent zijn vaststellingen en de voorgestelde maatregelen aan op de ongevallensteekkaart waarvan sprake is in artikel 5.
2° aan de verantwoordelijke agent de maatregelen voor te stellen die hij aanprijst om de oorzaken van gevaar of hinder die hij vastgesteld heeft of die onder zijn aandacht gebracht zijn te verhelpen, terstond de nodige maatregelen te treffen om een dringend gevaar af te wenden, de opportuniteit van deze maatregelen te onderzoeken en de doeltreffendheid ervan te controleren.
Hij herinnert zowel de diensthoofden en het toezichtspersoneel _ ploegbazen, brigadiers en opzichters _ als de andere werknemers aan de bevelen en de voorschriften voor het naleven van deze maatregelen en geeft hiervoor de nodige raadgevingen;
3° onverminderd de bepalingen van artikel 2.3.1., na raadpleging van de betrokken diensten en van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, zo het bestaat, de werkgever te adviseren betreffende de keuze, de aankoop, het toezicht, het onderhoud en het gebruik van individuele en collectieve beschermingsmiddelen;
4° de gevraagde adviezen te geven aan de leden van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of, bij ontstentenis van een comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, aan de leden van de syndicale afvaardiging;
5° samen met de arbeidsgeneesheer, de propagandamiddelen en de maatregelen uit te werken betreffende het onthaal van de werknemers, de voorlichting en de vorming van de werknemers inzake de voorkoming van de arbeidsongevallen en de beroepsziekten, vastgesteld door het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen in toepassing van artikel 23, C;
6° bij de indienstneming van installaties, machines, gemekaniseerde toestellen en individuele of collectieve beschermingsuitrustingen, het verslag op te stellen overeenkomstig artikel 2.3.3.;
7° wat betreft de installaties, de machines, de gemekaniseerde werktuigen en de individuele of collectieve beschermingsuitrustingen, reeds in exploitatie op de datum van de inwerkingtreding van dit reglement, het verslag op te stellen, opgelegd bij artikel 2.3.4.;
8° de instructies bedoeld in artikel 2.4. te viseren en aan te vullen, als het past;
9° de documentatie bedoeld in artikel 2.5.3. bij te houden;
10° maandelijks een verplicht verslag op te stellen betreffende de toestanden inzake veiligheid en hygiëne in de onderneming, dat verslag mondeling te commentariëren en de gevraagde inlichtingen te geven tijdens de vergaderingen van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen.
Dat verslag omvat de volgende rubrieken :
_ Dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen. Overzicht van de werkzaamheden.
_ Arbeidsgeneeskundige dienst. Voorstellen, vragen en opmerkingen inzake veiligheid en hygiëne, uitgewisseld tussen die dienst en de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen.
_ Opzoekingen in verband met de veiligheid.
_ Opgespoorde risico's.
_ Gevallen van arbeidsongevallen. Synthesis. Die synthesis omvat de ontleding van de steekkaarten en de verslagen, de localisatie van de gevallen, de ware of vermoedelijke oorzaken, de evolutie van de frekwentie en van de ernst van die ongevallen.
_ Getroffen veiligheidsmaatregelen.
_ Actieplan om de veiligheid en de hygiëne in de onderneming te bevorderen. Opties.
Opsomming van de opties te nemen met het oog op de verwezenlijking van dat plan. Vergelijking tussen de huidige toestand en de doeleinden van het plan.
_ Documenten. Commentaar.
Die commentaar gaat over de wijzigingen aan de volgende documenten aangebracht :
a) het veiligheidsorganigram;
b) de vergunningsbesluiten voor inrichtingen, installaties of aanhorigheden en de opgelegde exploitatievoorwaarden;
c) de verslagen van de afvaardigingen van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, belast met het opzoeken van de oorzaken van een ongeval, een incident of een ernstige vergiftiging;
d) de attesten, processen-verbaal en verslagen afgeleverd door de erkende organismen;
e) de suggesties gedaan door de bevoegde brandweerdienst.
Het verslag is evenwel driemaandelijks in de ondernemingen die minder dan twintig werknemers tewerkstellen.
Het verslag wordt gedateerd, genummerd en getekend en te allen tijde ter beschikking gehouden van de personen die met het toezicht op de uitvoering van dit besluit belast zijn;
11° na alle daarvoor nuttige inlichtingen te hebben ingewonnen, de in artikel 5 vermelde ongevallensteekkaart op te stellen, die ten minste de in bijlage I of Ibis van dit besluit vermelde inlichtingen bevat;
12° het in artikel 6 vermelde jaarverslag op te stellen, dat ten minste de in bijlage II van dit besluit opgesomde inlichtingen bevat;
13° afschriften van de vermelde jaar- en maandverslagen te sturen aan de werkende en plaatsvervangende leden van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en aan de werkende leden van de ondernemingsraad en van de syndikale afvaardiging van het personeel van de onderneming, indien die organismen bestaan;
14° de opdrachten bedoeld in artikel 26 te verrichten.
Het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen mag geheel of een gedeelte van zijn opdracht aan één of verscheidene van zijn adjuncten overdragen en zich door medewerkers laten bijstaan.
§ 3.
Art.5. <KB 1984-10-26/30, art. 2, 002>
5.1. Voor ieder slachtoffer van een ongeval dat moet aangegeven worden wordt een "ongevallensteekkaart" opgesteld.
Iedere steekkaart bevat het nummer van de overeenstemmende aangifte van het ongeval. De steekkaarten van de arbeidsongevallen overkomen buiten de onderneming zijn van een duidelijk te onderscheiden kleur.
Iedere steekkaart van een in de onderneming overkomen ongeval bevat ten minste de in bijlage I opgesomde inlichtingen of voor een ongeval in een steenkolenmijn de in bijlage Ibis opgesomde inlichtingen.
De Minister tot wiens bevoegdheid de mijnen behoren kan deze bijlagen wijzigen, na raadpleging van de betrokken representatieve organisaties van werkgevers en werknemers.
5.2. De steekkaarten van ongevallen worden gedagtekend en genummerd en van een index voorzien; zij worden ondertekend door het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen.
Ze mogen met mecanografische of informaticamiddelen opgesteld worden. De directeur-generaal der mijnen stelt de codificatiegegevens vast die voor het verwerken van de inlichtingen met mecanografische middelen nodig zijn.
Ze worden door het ondernemingshoofd bewaard tot een termijn van drie jaar verstreken is te rekenen vanaf de dag waarop het slachtoffer opgehouden heeft in de onderneming te werken; ze worden ter beschikking gehouden van de ambtenaren en beambten belast met het toezicht op dit besluit en van de leden van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen of bij ontstentenis daarvan, van de syndikale afvaardiging.
2. <KB 1984-10-26/30, art. 2, 002> Jaarverslag.
Art.6. <KB 1984-10-26/30, art. 2, 002> De werkgever of zijn afgevaardigde stuurt aan de mijningenieur en aan de Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde van het gebied een volledig jaarverslag over de activiteit van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, in twee exemplaren en uiterlijk binnen drie maanden na het afgelopen dienstjaar waarop het betrekking heeft.
Het jaarverslag bevat ten minste de inlichtingen opgesomd in bijlage II van dit besluit.
Het verslag betreft het kalenderjaar.
3. <KB 1984-10-26/30, art. 2, 002> Bevelen, raadgevingen, opvoedende aanbevelingen.
Art.7. <KB 1984-10-26/30, art. 2, 002> Alle in dit besluit bedoelde bevelen, alle raadgevingen of alle opvoedende aanbevelingen vanwege de organen voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, die schriftelijk door middel van aanplakbrieven of individuele nota's aan de werknemers gegeven worden, worden derwijze opgesteld dat zij door al de werknemers van de onderneming begrepen worden.
B. Comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen
§ 1. - Samenstelling.
Art.8. Het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen van elke bedrijfszetel is samengesteld uit:
1° leden die de directie van de onderneming vertegenwoordigen:
a) de werkgever of bij verhindering zijn afgevaardigde, die hem eveneens als voorzitter vervangt;
(..) <KB 1984-10-26/30, art. 3, 002>
(b) de afgevaardigden door de werkgever gekozen om de afvaardiging volledig te maken. Deze laatsten worden gekozen onder de technici van de onderneming, die met een leidende post belast zijn, of onder het meesterpersoneel; <KB 1984-10-26/30, art. 3, 002>
2° leden die de werknemers vertegenwoordigen en werkende en plaatsvervangende personeelsafgevaardigden omvatten, wier aantal in artikel 11 van dit besluit is bepaald.
Er zijn evenveel plaatsvervangende als werkende personeelsafgevaardigden. Zij worden bij geheime stemming verkozen op door de representatieve werknemersorganisaties voorgedragen kandidatenlijsten.
Art.9. De afgevaardigden-werklieden bij het Mijntoezicht, wat de mijnen betreft, en de afgevaardigden-werklieden bij het toezicht op de groeven en de graverijen, wat de ondergrondse groeven en graverijen betreft, wonen de vergaderingen van het comité met adviserende stem bij.
Art.10. <KB 1984-10-26/30, art. 8, 002> De met de toepassing van artikel 76bis, § 1, van de wet op de mijnen, graverijen en groeven belaste geneesheren, de aan de onderneming verbonden arbeidsgeneesheer, verpleger (verpleegster) en sociale assistent(e) mogen de vergaderingen van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen eveneens bijwonen met raadgevende stem.
Art.11. De personeelsafvaardiging in het Comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen is samengesteld uit:
_ 2 werkende leden voor een bedrijfszetel van 20 tot 50 werknemers;
_ 4 werkende leden voor een bedrijfszetel van 51 tot 100 werknemers;
_ 6 werkende leden voor een bedrijfszetel van 101 tot 500 werknemers;
_ 8 werkende leden voor een bedrijfszetel van 501 tot 1 000 werknemers;
_ 10 werkende leden voor een bedrijfszetel van 1 001 tot 2 000 werknemers;
_ 12 werkende leden voor een bedrijfszetel van 2 001 tot 3 000 werknemers;
_ 14 werkende leden voor een bedrijfszetel van 3 001 tot 4 000 werknemers;
_ 16 werkende leden voor een bedrijfszetel van 4 001 tot 5 000 werknemers;
_ 18 werkende leden voor een bedrijfszetel van 5 001 tot 6 000 werknemers;
_ 20 werkende leden voor een bedrijfszetel van 6 001 tot 8 000 werknemers;
_ 22 werkende leden voor een bedrijfszetel van meer dan 8 000 werknemers,
op de datum van aanplakking van het bericht tot vaststelling van de datum der verkiezingen.
(De leden van het leidinggevend personeel moeten bij het aantal werknemers worden gevoegd om het aantal gewone leden van de personeelsafvaardiging vast te stellen) <KB 1986-10-15/30, art. 1, 003>
De afvaardiging bestaat bovendien uit plaatsvervangende leden wier aantal gelijk is aan dat van de gewone leden.
(Het hierboven bepaalde aantal leden van de personeelsafvaardiging, in de leden 1 en 3 voorzien, mag worden verhoogd, indien daaromtrent een eenparig akkoord is gesloten tussen de werkgever en de representatieve werknemersorganisaties, zonder nochtans het aantal van 25 leden te overschrijden). <KB 1986-10-15/30, art. 2, 003>
Het akkoord moet worden bereikt uiterlijk de dag van de aanplakking van het bericht tot vaststelling van de datum der verkiezingen. Dit akkoord moet de aanvullende mandaten onder de verschillende categorieën van werknemers verdelen.
De mijningenieur van het gebied ontvangt een afschrift van dit akkoord.
Art.12. In de personeelsafvaardiging wordt ten minste één mandaat van afgevaardigde toegekend aan de bedienden, voor zover de zetel ten minste 25 bedienden telt.
(De werknemer wordt beschouwd als arbeider of als bediende naargelang de hoedanigheid die hem is toegekend voor de aangifte aan het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers of aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.) <KB 1990-12-12/31, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 22-12-1990>
Art.13. <KB 1986-10-15/30, art. 3, 003> § 1. Voor de onderneminen wordt het gemiddelde van de in de onderneming tewerkgestelde werknemers, in de zin van artikel 76ter, § 1, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de mijnen, graverijen en groeven berekend door het aantal kalenderdagen waarop elke werknemer, gedurende een periode van vier trimesters die het trimester voorafgaan waarin de aanplakking geschiedt van het bericht dat de datum van de verkiezingen aankondigt, werd ingeschreven in het personeelsregister, waarvan het bijhouden wordt opgelegd door het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, of in elk ander document dat daartoe bijgehouden wordt indien de onderneming aan deze laatste bepalingen niet onderworpen is, te delen door driehonderd vijfenzestig.
§ 2. Wanneer het werkelijke uurrooster van een werknemer niet de drie vierden bereikt van het uurrooster dat het zijne zou zijn geweest indien hij voltijds tewerkgesteld was, wordt het aantal kalenderdagen, waarop hij in het personeelsregister of in elk document dat hiertoe bijgehouden wordt, werd ingeschreven tijdens de in § 1 bedoelde periode gedeeld door twee.
(§ 3. Worden niet als werknemers beschouwd van de onderneming waar ze worden tewerkgesteld :
- de werknemer die verbonden is door een vervangingsovereenkomst gesloten overeenkomstig de bepalingen van artikel 11ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;
- de werknemer die een werknemer met loopbaanonderbreking vervangt in de zin van artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
§ 4. Worden gelijkgesteld met werknemers van de onderneming waar ze worden tewerkgesteld :
- de stagiair in de zin van het koninklijk besluit nr 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces;
- de werknemer die voor een beroepsopleiding in de onderneming geplaatst is door de gemeenschapsinstellingen belast met de beroepsopleiding;
- de vorsers van het nationaal fonds voor wetenschappelijk onderzoek.) <KB 1994-12-12/36, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 09-12-1994>
Art.14. (Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder jonge werknemer, een werknemer die de leeftijd van vijfentwintig jaar niet bereikt heeft op de dag van de verkiezing.) <KB 1991-03-12/30, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-03-1991>
Indien de bedrijfszetel minder dan 25 jonge werknemers (...) telt, wordt het aantal mandaten die aan de personeelsafvaardiging worden toegekend, verdeeld in verhouding tot de bezetting van de categorie van arbeiders en van de categorie van bedienden. <KB 1990-12-12/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 22-12-1990>
Het wordt als volgt berekend:
Het resultaat van de vermenigvuldiging van het aantal werknemers van elk van deze categorieën met het totaal aantal leden van de personeelsafvaardiging wordt gedeeld door het totaal aantal werknemers die in de onderneming zijn tewerkgesteld.
Zo het totaal der aldus bekomen twee quotiënten, zonder rekening te houden met de breuken, een eenheid minder bedraagt dan het totaal aantal leden van de personeelsafvaardiging, wordt het overblijvende mandaat toegekend aan die van beide categorieën welke het kleinste aantal werknemers telt, zo deze nog niet vertegenwoordigd is.
In de andere gevallen wordt het overblijvende mandaat toegekend aan de categorie die de hoogste decimaal heeft verkregen of aan die welke het hoogste aantal werknemers telt, zo beide quotiënten dezelfde decimaal hebben.
Art.15. (Indien de bedrijfszetel ten minste 25 jonge werknemers tewerkstelt, worden die jonge werknemers vertegenwoordigd :
a) Wanneer de bedrijfszetel minder dan 101 werknemers tewerkstelt, worden deze vertegenwoordigd door :
- één vertegenwoordiger, indien de bedrijfszetel 25 tot 50 jonge werknemers tewerkstelt;
- twee vertegenwoordigers indien de bedrijfszetel meer dan 50 jonge werknemers tewerkstelt;
b) Wanneer de bedrijfszetel 101 tot 500 werknemers tewerkstelt, worden deze vertegenwoordigd door :
- één vertegenwoordiger indien de bedrijfszetel 25 tot 100 jonge werknemers tewerkstelt;
- twee vertegenwoordigers indien de bedrijfszetel meer dan 100 jonge werknemers tewerkstelt;
c) Wanneer de bedrijfszetel meer dan 500 werknemers tewerkstelt, worden deze vertegenwoordigd door :
- één vertegenwoordiger indien de bedrijfszetel 25 tot 150 jonge werknemers tewerkstelt;
- twee vertegenwoordigers indien de bedrijfszetel 151 tot 300 jonge werknemers tewerkstelt;
- drie vertegenwoordigers indien de bedrijfszetel meer dan 300 jonge werknemers tewerkstelt.) <KB 1990-12-12/31, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 22-12-1990>
(De bepalingen van artikel 17 zijn niet van toepassing op de vertegenwoordigers van de jonge werknemers). <KB 1986-10-15/30, art. 4, 003>
Art.16. Het aantal mandaten toegekend aan de personeelsafgevaardigden van (25 jaar) en ouder, wordt verdeeld in verhouding tot de bezetting van de categorie van arbeiders van 21 jaar en ouder en van de categorie van bedienden van (25 jaar) en ouder. <KB 1991-03-12/30, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 1991-03-01>
Het wordt als volgt berekend:
Het resultaat van de vermenigvuldiging van het aantal werknemers van elk van deze categorieën met het totaal aantal leden van de personeelsafvaardiging, verminderd met de zetel(s) die aan de vertegenwoordigers van voornoemde jonge werknemers wordt (worden) toegewezen, wordt gedeeld door het totaal aantal werknemers van (25 jaar) en ouder die in de onderneming zij tewerkgesteld. <KB 1991-03-12/30, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 1991-03-01>
Indien het totaal der aldus bekomen twee quotiënten (zonder rekening te houden met de breuken), een eenheid minder bedraagt dan het totaal aantal leden van de personeelsafvaardiging, verminderd met de zetel(s) die aan de jonge werknemers wordt (worden) toegewezen, wordt het overblijvende mandaat toegekend aan die van beide categorieën welke het kleinste aantal werknemers telt, zo deze nog niet vertegenwoordigd is.
In de andere gevallen wordt het overblijvende mandaat toegekend aan de categorie die de hoogste decimaal heeft verkregen of aan die welke het hoogste aantal werknemers telt, zo beide quotiënten dezelfde decimaal hebben.
Art.17. De verdeling van de werkende en van de plaatsvervangende mandaten der arbeiders-afgevaardigden onder de ondergrondse en de bovengrondse arbeiders geschiedt in verhouding met de getalsterkte van deze twee groepen berekend op de dag van de aanplakking van het bericht waarbij de datum der verkiezingen wordt aangekondigd. De verdeling wordt als volgt berekend:
Het resultaat van de vermenigvuldiging van het aantal arbeiders dat elk van deze twee groepen telt met het aantal leden-arbeiders van de personeelsafvaardiging, wordt gedeeld door het totaal aantal arbeiders die in de bedrijfszetel tewerkgesteld zijn.
Indien het totaal van de twee aldus bekomen quotiënten (zonder rekening te houden met de breuken) een eenheid minder bedraagt dan het aantal leden-werklieden van de afvaardiging, wordt het overblijvende mandaat toegekend aan die van twee groepen welke het kleinste aantal werklieden telt, zo deze nog niet vertegenwoordigd is.
In de andere gevallen wordt het overblijvende mandaat toegekend aan de groep die het grootste decimaal verkregen heeft of aan die welke het hoogste aantal werklieden telt, zo beide quotiënten dezelfde decimaal hebben.
(lid opgeheven) <KB 1986-10-15/30, art. 32, 003>
(Een arbeider wordt als ondergrondse of als bovengrondse arbeider beschouwd naargelang hij in de ene of in de andere hoedanigheid ingeschreven is op de individuele rekening gehouden bij toepassing van het koninklijk besluit van 8 augustus 1980 betreffende het bijhouden van sociale documenten.) <KB 21-12-1982, art. 2>
Art.18. De mandaten van plaatsvervangende afgevaardigden worden overeenkomstig de artikelen 14 tot 17 verdeeld.
Art.19. De afgevaardigden van het personeel worden verkozen voor een termijn van vier jaar. Zij zijn herkiesbaar en blijven in functie tot bij de ambtsaanvaarding van hun opvolgers.
De verkiezingen voor de hernieuwing van de mandaten van afgevaardigde van de werknemers in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen in de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven hebben plaats tijdens de periode door ons vastgesteld voor de verkiezingen van de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden van al de ondernemingen van het Rijk.
Het mandaat van het lid dat het personeel vertegenwoordigd neemt een einde:
1° ingeval van niet-herkiezing als gewoon of plaatsvervangend lid, zodra het comité is aangesteld;
2° indien de betrokkene geen deel meer uitmaakt van het personeel;
3° ingeval van ontslagneming;
4° indien de betrokkene geen lid meer is van de werknemersorganisatie die de kandidatuur heeft voorgedragen;
5° ingeval van intrekking van het mandaat wegens ernstige tekortkoming, uitgesproken door het bij artikel 76ter, § 6 van de gecoördineerde wetten op de mijnen, groeven en graverijen bedoelde rechtscollege, op verzoek van de werknemersorganisatie die de kandidatuur heeft voorgedragen;
6° indien de betrokkene niet meer behoort tot de categorie van werknemers waartoe hij behoorde op het ogenblik van de verkiezingen, tenzij de organisatie de kandidatuur heeft voorgedragen, het behoud van het mandaat vraagt bij aangetekend schrijven, gericht aan de werkgever;
7° zodra betrokkene deel uitmaakt van het leidinggevend personeel;
8° ingeval van overlijden.
De bepaling van het derde lid, 6°, is evenwel niet van toepassing op het lid dat de jonge werknemers vertegenwoordigt.
Het plaatsvervangend lid zal ter vervanging van een gewoon lid zetelen:
1° ingeval het gewoon lid verhinderd is;
2° indien het mandaat van het gewoon lid een einde neemt om één van de bij het derde lid, 2° tot 8°, opgesomde redenen. In deze gevallen voltooit het plaatsvervangend lid dit mandaat.
Art.20. De leden die de directie van de onderneming vertegenwoordigen mogen niet in groter aantal zijn dan de leden die de werknemers vertegenwoordigen en bedoeld worden in 2° van artikel 8, van dit besluit.
Art.21. De mandaten van de afgevaardigden van de werkgever gelden voor vier jaar, op voorwaarde dat zij de vermelde leidinggevende functies niet verliezen gedurende die periode; zij blijven in functie tot de datum van installatie van de kandidaten die bij de volgende verkiezingen door de werknemers worden verkozen.
(Wanneer een lid van de afvaardiging van de werkgever zijn leidinggevende functie in de onderneming verliest, kan de werkgever de persoon aanduiden die dezelfde functie bekleedt.
Wanneer de functie van een lid van de afvaardiging van de werkgever wordt afgeschaft, kan de werkgever een persoon aanduiden die één van de functies uitoefent, die bepaald zijn in het bericht (bedoeld in artikel 76)). <KB 1986-10-15/30, art.5, 003>
(De aanwijzing van een vervanger kan het voorwerp uitmaken van een beroep bij de arbeidsgerechten gedurende de maand die volgt op het ogenblik waarop de personeelsafgevaardigden kennis hebben genomen van deze vervanging. Dit beroep is onderworpen aan de regels bepaald in de artikelen 115 en 116.
De lijst van de leidinggevende functies bepaald overeenkomstig artikel 60 en eventueel gewijzigd door de arbeidsrechtbank in toepassing van artikel 61, evenals bij wijze van aanduiding, de lijst met de leden van het leidinggevend personeel, vastgesteld op de dag van de aanplakking van het bericht dat de datum van de verkiezingen aankondigt, worden bewaard tot de volgende verkiezingen, op de plaats waar het arbeidsreglement van de onderneming wordt bewaard.) <KB 1994-12-12/36, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 09-12-1994>
Art.22. Wanneer het arbeidspersoneel van de bedrijfszetel ten minste 200 arbeiders telt kan het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen in afdelingen worden gesplitst. Deze afdelingen zijn aan dezelfde regelen onderworpen inzake werkwijze als het comité.
Voor de steenkolenmijnen zullen één of verscheidene bijzondere afdelingen voor het ondergronds werk opgericht worden.
Het comité wijst in de beide gevallen de leden van de personeelsafvaardiging aan, die van de aldus opgerichte afdelingen deel moeten uitmaken. De betrokken afgevaardigde werkman bij het mijntoezicht, woont de vergaderingen van de afdeling bij.
§ 2. _ Opdracht.
Art.23. Het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen heeft hoofdzakelijk tot taak, alle middelen na te sporen en voor te stellen, actief bij te dragen tot alles wat wordt ondernomen opdat de arbeid inzake veiligheid, hygiëne en gezondheid onder de beste omstandigheden zou gebeuren.
A. Om deze taak te volbrengen moet het inzonderheid adviezen uitbrengen en voorstellen formuleren omtrent het beleid ter voorkoming van de ongevallen en van de beroepsziekten en omtrent het jaarlijkse actieplan van het ondernemingshoofd, de wijzigingen, de uitvoering en de resultaten ervan.
B. Het comité is er tevens mede belast een voorafgaand advies uit te brengen:
1. omtrent alle voorstellen, maatregelen en toe te passen middelen die rechtstreeks of onrechtstreeks, meteen of na verloop van tijd, gevolgen kunnen met zich brengen voor de veiligheid, de hygiëne of de gezondheid, met inbegrip van de keuze of de vervanging van erkende organismen, agentenbezoekers, laboratoria, instellingen, deskundigen, arbeidsgeneeskundige diensten;
(2. omtrent de planning en invoering van nieuwe technologieën wat betreft de gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, verbonden aan de keuzen inzake uitrusting, de arbeidsomstandigheden en de invloed van de omgevingsfactoren op het werk;) <KB 1996-04-11/33, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 01-06-1996>
3. omtrent de keuze, de aankoop, het onderhoud en het gebruik van de individuele of collectieve beschermingsmiddelen;
4. omtrent elke overwogen maatregel om de technieken en de arbeidsvoorwaarden aan de mens aan te passen en om de beroepsvermoeidheid te voorkomen;
5. omtrent de oprichting in de onderneming, in toepassing van de wet op de arbeidsongevallen, van een geneeskundige, farmaceutische en verplegingsdienst of omtrent de aansluiting, de verandering van aansluiting of de intrekking van de aansluiting bij dergelijk door de verzekeraar ingerichte dienst.
6. omtrent de aanwijzing en de vervanging van het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen en van zijn adjunct of adjuncten.
Het comité wordt ermee belast zijn voorafgaand akkoord te geven omtrent de verwijdering van het diensthoofd en van zijn adjunct of adjuncten uit hun functie.) <KB 1996-04-11/33, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 01-06-1996>
C. Het comité heeft eveneens tot taak:
1. bij te dragen tot de opsporing van elk risico dat de veiligheid, de hygiëne of de gezondheid kan schaden en tot het opsporen van de gevallen waar de arbeid niet aan de mens is aangepast, de oorzaken ervan te onderzoeken en middelen voor te stellen om ze te verhelpen.
Daartoe vaardigt het inzonderheid sommige van zijn leden werkgevers en werknemers af, om periodiek en ten minste éénmaal per jaar, in alle afdelingen van de onderneming, een grondig onderzoek in te stellen, samen met het hoofd van de dienst voor veiligheid, de verantwoordelijke leider van iedere afdeling en de arbeidsgeneesheer;
2. een afvaardiging samen te stellen, die zich onmiddellijk ter plaatse begeeft in geval van dringende noodzakelijkheid en voor ieder ongeval, technisch incident of ernstige vergiftiging, die zich hebben voorgedaan, of dreigen zich voor te doen, of wanneer ten minste een derde van de afvaardiging der werknemers van het comité dit vraagt;
3. een lid vertegenwoordiger van de directie en een lid vertegenwoordiger van de werknemers aan te wijzen, om de mijningenieur of de geneesheer-arbeidsinspecteur te woord te staan bij zijn toezichtsbezoeken in de onderneming;
4. de bevoegde ambtenaren, in voorkomend geval, medewerking te verlenen;
5. in de hem eigen domeinen de propagandamiddelen en de maatregelen in verband met de ontvangst van de werknemers, de informatie en de opleiding op het stuk van de voorkoming van de ongevallen en van de beroepsziekten uit te werken en in toepassing te brengen;
6. de middelen op te zoeken om de werkplaatsen en de omgeving ervan te verfraaien;
7. de activiteiten van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen te stimuleren en er toezicht op uit te oefenen;
8. de door het personeel geuite klachten met betrekking tot de veiligheid, de hygiëne of de gezondheid alsmede tot de manier waarop de in toepassing van de wet op de arbeidsongevallen ingerichte geneeskundige, farmaceutische en verplegingsdienst zich van zijn taak kwijt te onderzoeken en er advies over uit te brengen.
D. Het comité vervult de opdrachten die het toegewezen gekregen heeft door de koninklijke besluiten in uitvoering van de artikelen 76, 76bis en 76ter, van de gecoordineerde wetten op de mijnen, de groeven en de graverijen, genomen en inzonderheid die met betrekking tot de waterkranen van de wastafels, tot de toegelaten afwijkingen wat de uitrusting van de refters, de kleedkamers, de wasplaatsen en de gemakken betreft, tot het medisch toezicht op de werknemers en tot het toezicht op de hygiëne in de werkplaatsen, zoals bepaald is in de artikelen 9, 29, 36, 38, 40, 44bis, 44ter, 49, 52, 58, 63bis, 63ter, 64octies, 64nonies, 65, 65bis, 65sexies, van het besluit van de Regent van 25 september 1947 aangaande de maatregelen op het gebied van de hygiëne en de gezondheid van de arbeiders in de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven.
E. Het comité laat aan het gewestelijk comité een algemeen verslag over zijn activiteit en het resultaat van zijn werkzaamheden geworden. Dit verslag is driemaandelijks of zesmaandelijks naargelang het over steenkolenmijnen of over graverijen en ondergrondse groeven gaat.
§3.
Art.24. Het ondernemingshoofd stelt een actief preventiebeleid in, brengt het in toepassing, licht het comité voor, raadpleegt het en werkt er volledig mee samen.
Met dat doel, moet hij inzonderheid:
1. de leden van het comité:
a) vóór 1 november een jaarlijks actieplan ter bevordering van de veiligheid en de hygiëne in de onderneming tijdens het volgende burgerlijk jaar mededelen.
Het plan bepaalt de beoogde doeleinden alsmede de maatregelen en middelen om ze te verwezenlijken en is inzonderheid gebaseerd op de door het comité of door de afvaardiging ervan door de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen en door de arbeidsgeneeskundige dienst verrichte nasporingen en onderzoekingen. Het mag niet in uitvoering worden gebracht, voordat het comité zijn advies heeft verstrekt of, zo niet, vóór 1 januari van het jaar waarop het slaat;
b) al de nodige informatie verstrekken om met volkomen kennis van zaken de adviezen te kunnen uitbrengen.
Te dien einde moeten de leden van het comité op de hoogte gebracht worden en kennis kunnen nemen van alle al dan niet door de reglementering opgelegde verslagen, adviezen en documenten die verband houden met de veiligheid en de hygiëne;
(c) alle nodige informatie verstrekken betreffende de risico's voor de veiligheid en de gezondheid alsmede de beschermings- en preventiemaatregelen en -activiteiten, zowel voor de onderneming of de inrichting in het algemeen als voor elk type werkpost of elke soort functie, evenals alle nodige informatie betreffende de maatregelen genomen met betrekking tot de eerste hulp, de brandbestrijding en de evacuatie van werknemers;
d) alle nodige informatie verstrekken betreffende de evaluatie van de risico's en de beschermende maatregelen als bedoeld in artikel 2.2.2.6.) <KB 1996-04-11/33, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 01-06-1996>
2. het comité zijn standpunt of dat van de eventueel betrokken erkende organismen en andere diensten of personen laten kennen omtrent de adviezen van het comité inzake de door het personeel geuite klachten met betrekking tot de veiligheid, de hygiëne of de gezondheid alsmede tot de manier waarop de in toepassing van de wet op de arbeidsongevallen ingerichte medische, farmaceutische en verplegingsdienst zich van zijn taak kwijt;
3. zo vlug mogelijk een conform gevolg geven aan de met algemeenheid van stemmen uitgebrachte adviezen van het comité met betrekking tot de dreigende of ernstige gevaarsituaties voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers en een passend gevolg geven ingeval van uiteenlopende adviezen.
Het geeft gevolg aan al de andere adviezen binnen de door het comité gestelde termijn, of indien geen tijdslimiet werd bepaald, uiterlijk binnen zes maanden.
Het ondernemingshoofd dat niet overeenkomstig de adviezen heeft gehandeld, er geen gevolg heeft aan gegeven of gekozen heeft onder de uiteenlopende adviezen, deelt de beweeggronden hiervan mede aan het comité. Hij verklaart tevens de maatregelen die bij gewettigde hoogdringendheid werden genomen, zonder dat het comité vooraf geraadpleegd of geinformeerd werd;
4. de daartoe afgevaardigde leden van het comité, vertegenwoordigers der werknemers, alle mogelijkheid verschaffen om met het ondernemingshoofd of met diens afgevaardigden, alsmede met het kaderpersoneel, de techniciens en de betrokken werknemers de contacten te hebben die nodig zijn voor de uitvoering van hun taak;
5. een notitieboekje met copiestrookjes waarin de vastgestelde gevaren kunnen worden gesignaleerd aan de rechtstreeks verantwoordelijke ter beschikking stellen van de leden van het comité.
In het raam van de informatie stelt hij een uithangbord ter beschikking van de comitéleden.
Art.25. De bepalingen van artikel 7 zijn van toepassing op de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen.
(§ 4.) -
Art.26. Het ondernemingshoofd of zijn afgevaardigde, aan wie hij volmacht verleent, neemt het voorzitterschap van het comité op zich.
Ten minste éénmaal per maand roept hij het comité op de bedrijfszetel bijeen.
Bovendien moet het ondernemingshoofd het comité bijeenroepen, wanneer ten minste één derde van de gewone leden van de personeelsafvaardiging hem hierom verzoekt. De verzoekers doen mededeling van de punten die zij op de agenda geplaatst wensen te zien.
Hij stelt de agenda vast en vermeldt er elk punt op dat ten minste tien dagen vóór de vergadering door een comitélid werd voorgesteld. (...) <KB 1994-12-12/36, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-12-1994>
Het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen of één van zijn adjuncten verricht het secretariaatswerk.
Hij is ermee belast:
1. elk werkend lid van het comité ten minste acht dagen vóór de vergadering schriftelijk te convoceren.
De convocatie vermeldt de plaats, de datum, het uur en de agenda. Zij is vergezeld van het maandverslag van het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen en van alle nodige inlichtingen met betrekking tot de agenda;
2. elk werkend lid ten minste vijftien dagen vóór de vergadering van de maand februari het jaarlijks activiteitsverslag van het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen te doen geworden;
3. de arbeidsgeneeskundige dienst, de datum en de agenda van de vergadering mede te delen, zoals bepaald is in artikel 36, van het besluit van de Regent van 25 september 1947, aangaande de maatregelen op het gebied van de hygiëne en de gezondheid van de arbeiders in de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven:
4. op verschillende in het oog vallende en toegankelijke plaatsen, acht dagen vóór de vergadering van het comité een bericht aan te plakken dat de datum en de agenda ervan mededeelt;
5. de adviezen van het comité op te stellen;
6. ten minste acht dagen vóór de volgende vergadering aan de werkende en de plaatsvervangende leden alsmede aan de arbeidsgeneesheer de notulen van de vergadering te bezorgen die door een lid van de personeelsafvaardiging werden opgesteld;
7. binnen acht dagen na de vergadering de conclusies en de genomen beslissingen op dezelfde plaatsen aan te plakken;
8. de inhoud van het jaarlijks actieplan, het jaarverslag van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, de aan de adviezen van het comité gegeven gevolgen en elke informatie waaraan het comité een bijzondere ruchtbaarheid wenst te geven op dezelfde plaatsen aan te plakken.
Het comité verstrekt binnen de kortst mogelijke tijd zijn advies omtrent elke aangelegenheid in verband waarmee het verplicht wordt geraadpleegd door het ondernemingshoofd alsmede, in voorkomend geval, omtrent de informaties die het ontvangt.
De adviezen die niet met algemeenheid van stemmen worden uitgebracht vermelden de andersluidende standpunten.
Het advies omtrent het jaarlijks actieplan wordt in elk geval verstrekt vóór 31 december.
De bevoegde mijningenieur of inspecteur-arbeidsgeneesheer mag van ambtswege het comité convoceren en het voorzitterschap van de vergadering op zich nemen.
De leden vertegenwoordigers der werknemers in het comité mogen zich, met de instemming van het ondernemingshoofd, door een deskundige van hun keuze laten bijstaan.
Met het oog op de voorbereiding van de vergaderingen kunnen zij zich, met het stilzwijgend akkoord van het ondernemingshoofd, laten bijstaan door een bestendig afgevaardigde van hun vakvereniging.
Zij mogen steeds een beroep doen op de bevoegde mijningenieur of inspecteur-arbeidsgeneesheer.
Het is de leden van de comités en alwie eraan deelneemt verboden gezamenlijke of individuele inlichtingen waarvan zij ingevolge de functies of mandaten die zij vervullen in toepassing van onderhavige bepalingen, kennis hebben, bekend te maken of er ruchtbaarheid aan te geven, indien deze bekendmaking of ruchtbaarheid de belangen van de onderneming of van de werknemers schaadt.
De bepaling hierboven heeft niet tot doel de normale betrekkingen tussen de vakverenigingen en hun afgevaardigden op het vlak van de veiligheid en de hygiëne te belemmeren en evenmin iets af te doen van hun recht om zich tot de werkgever te wenden ingeval een geschil rijst in het comité.
(De secretaris van het comité maakt de notulen van iedere vergadering op.
In de notulen worden opgetekend : de voorstellen, de akkoorden, de adviezen uitgebracht door het comité alsmede een korte inhoud van de beraadslagingen.
De notulen der vergadering worden bij de opening van de volgende vergadering onderzocht en goedgekeurd.) <KB 1994-12-12/36, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-12-1994>
(De leden, vertegenwoordigers van de werknemers in het comité, hebben recht op een passende opleiding. Zij mag niet te hunnen laste komen en zij wordt gegeven tijdens de werktijd of overeenkomstig de desbetreffende collectieve arbeidsovereenkomsten.
De leden, vertegenwoordigers van de werknemers in het comité, mogen geen nadeel ondervinden van hun activiteiten bij het uitvoeren van hun opdracht.) <KB 1996-04-11/33, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 01-06-1996>
Art. 26bis. <ingevoegd bij KB 1994-12-12/36, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 09-12-1994> Is geen beroep tot nietigverklaring van de verkiezingen of tot nietigverklaring van de aanwijzing van een werkgeversafgevaardigde ingesteld, dan wordt de eerste vergadering van het comité gehouden uiterlijk binnen dertig dagen na het verstrijken van de door de Koning vastgestelde beroepstermijn of binnen dertig dagen na de definitieve gerechtelijke beslissing tot geldigverklaring van de verkiezingen.
De in het voorafgaande lid bepaalde algemene regel is evenwel alleen dan van toepassing wanneer geen bijzondere bepalingen in de huishoudelijke reglementen voorkomen waarbij een kortere termijn wordt gesteld.
Wanneer een beroep wordt ingesteld tot nietigverklaring van de verkiezingen of tot nietigverklaring van de aanwijzing van een werkgeversafgevaardigde, blijft het oude comité zijn taken uitvoeren tot de samenstelling van het nieuwe comité definitief is geworden.
Art.27. De plaatsvervangende leden hebben slechts zitting in de gevallen bepaald in artikel 19.
Art.28. Wanneer een bijzonder geval zich voordoet mag elk van de partijen om de aanwezigheid op de vergaderingen verzoeken van de mijningenieur of van de bevoegde inspecteur-arbeidsgeneesheer.
Tevens zullen deze ambtenaren de vergaderingen van het comité van ambtswege kunnen bijeenroepen en het voorzitterschap ervan waarnemen.
Op verzoek van een lid wordt er bij geheime stemming gestemd door middel van een streep over een "ja" of over een "neen". De stemmen worden door de voorzitter en de secretaris opgenomen.
Art.29. De beslissingen van het comité worden genomen met eenparigheid van stemmen der aanwezige leden. In geval van onenigheid kan ieder der partijen beroep doen op de mijningenieur van het gebied, die een nieuwe vergadering zal voorzitten en de partijen zal trachten te verzoenen.
Ingeval de bemiddeling mislukt, zal ieder van de partijen zich steeds kunnen wenden tot de divisie-directeur van de mijnen of tot de directeur-generaal van de Administratie van arbeidshygiëne en -geneeskunde van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, wanneer de onenigheid een kwestie van gezondheid of van arbeidsgeneeskunde betreft.
Art.30. De voorwaarden onder dewelke de leden van het comité de bijstand van deskundigen mogen vorderen, de modaliteiten van erkenning van deze alsmede het tarief hunner vergoedingen zullen worden bepaald in een later koninklijk besluit.
Art.31. De aanvullende vervoerkosten van de personeelsafgevaardigden zijn ten laste van de werkgever in de volgende gevallen:
a) wanneer zij vergaderingen tussen verschillende zetels bijwonen;
b) wanneer zij, buiten hun gewone werkuren, met hun eigen vervoermiddelen vergaderingen moeten bijwonen;
c) wanneer zij zich in de onmogelijkheid bevinden om van hun normale vervoerbewijzen gebruik te maken.
C. Gewestelijke comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen
§ 1. - Samenstelling.
Art.32. Twee gewestelijke comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen in de mijnen worden opgericht, het ene in het Nederlands taalgebied en het andere in het Franse taalgebied.
Art.33. <KB 1986-10-15/30, art. 6, 003> Drie gewestelijke comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen in de graverijen en ondergrondse groeven worden opgericht in de volgende groepen van provinciën :
a) de groep van de provinciën Henegouwen, Luik, Namen, Luxemburg en Brabant, met uitzondering van de gemeenten van deze laatste provincie waar het Nederlands de bestuurstaal is;
b) de groep van de provinciën Antwerpen en Limburg, samen met de gemeenten van de provincie Brabant waar Nederlands de bestuurstaal is;
c) de groep van de provinciën Oost- en West-Vlaanderen.
Art.34. Voor de mijnen bestaat ieder gewestelijk comité uit:
1° een voorzitter;
2° (vier) werkende leden die de werknemers vertegenwoordigen en zes werkende leden die de werkgevers vertegenwoordigen; <KB 1991-03-12/30, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 1991-03-01>
3° een secretaris-verslaggever.
Er zijn evenveel plaatsvervangende als werkende leden.
Voor de graverijen en de ondergrondse groeven bestaat ieder gewestelijk comité van een groep provinciën uit:
1° een voorzitter;
2° zes werkende leden die de werknemers vertegenwoordigen, onder wie één afgevaardigde van de bedienden, en zes werkende leden die de werkgevers vertegenwoordigen;
3° een verslaggever-secretaris.
Er zijn evenveel plaatsvervangende als werkende leden.
Art.35. (De voorzitter van een gewestelijk comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen in de mijnen is de divisiedirecteur der mijnen van de betrokken mijnafdeling. De secretaris-verslaggever is een ingenieur door de voorzitter aangewezen.
De voorzitter van een gewestelijk comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen in de graverijen en ondergrondse groeven is een hoofdingenieur-directeur van de betrokken mijnafdeling. De secretaris-verslaggever is een ingenieur door de voorzitter aangewezen.) <KB 1990-12-12/31, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 22-12-1990>
(lid opgeheven) <KB 1986-10-15/30, art. 32, 003>
De werkgeversafgevaardigden worden door de Koning benoemd en gekozen op dubbele lijsten, voorgedragen door de representatieve werkgeversorganisaties.
De werknemersafgevaardigden worden door de Koning benoemd en gekozen op dubbele lijsten, voorgedragen door de representatieve werknemersorganisaties. Zo het aantal der voor elke dezer organisaties afzonderlijk voorgestelde afgevaardigden in totaal hoger is dan het aantal toe te kennen mandaten, dan geschiedt de verdeling naar verhouding van het door elk van haar bekomen zetelaantal in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen die zijn opgericht in het mijnbekken of in de overeenstemmende streek.
De werkgevers- en de werknemersafgevaardigden mogen lid zijn van een comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen.
(Bij het onderzoek van bijzondere vraagstukken kan de voorzitter van een comité een beroep doen op één of meer bijzonder onderlegde personen.) <KB 1990-12-12/31, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 22-12-1990>
Art.36. (Het mandaat van de werknemers afgevaardigden duurt vier jaar.) <KB 1990-12-12/31, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 22-12-1990>
(lid opgeheven) <KB 1986-10-15/30, art. 32, 003> (Opheffing bevestigd.) <KB 1990-12-12/31, art.5, 004; Inwerkingtreding : 22-12-1990>
Het mandaat van de werkgevers- en van de werknemersafgevaardigden kan hernieuwd worden. De afgevaardigden blijven in functie tot de ambtsaanvaarding van hun opvolgers.
(De plaatsvervangende afgevaardigde zetelt ter vervanging van een werkend lid dat verhinderd is of wiens zetel vacant wordt. In dit laatste geval voltooit hij het mandaat van zijn voorganger.) <KB 1990-12-12/31, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 22-12-1990>
Art.37. Het mandaat van de werknemersafgevaardigden eindigt:
1° door het overlijden of het vrijwillig ontslag van de afgevaardigde;
2° wanneer deze ophoudt te behoren tot de organisatie die hem heeft voorgedragen.
§ 2. - Opdracht.
Art.38. De gewestelijke comités zullen tot taak hebben:
1° de activiteiten van de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen van de ondernemingen van een zelfde streek te coordineren met het oog op de overeenstemming en de bevordering door middel van raadgevingen of aanbevelingen, van die initiatieven van genoemde comités, op gebied van veiligheid, prophylaxe of verfraaiing, waarvan de doelmatigheid erkend werd met het oog op een veralgemeende toepassing;
2° de werking van alle diensten en comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der ondernemingen van hun gebied na te gaan;
3° de wedijver tussen de ondernemingen te doen ontstaan bij hun actie met het oog op de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders, alsook op de verfraaiing der werkplaatsen;
4° de toepassing bevorderen van de middelen waardoor werkplaatsen meer kunnen verfraaid worden.
(5° alle noodzakelijke onderzoekingen in te stellen naar de problemen en de oplossingen die in de bedrijven bestaan betreffende de veiligheid, de gezondheid en de verfraaiing der werkplaatsen;
6° bedoelde oplossingen te coördineren, desgevallend te verbeteren en te veralgemenen;
7° de doeltreffendheid van de werking der veiligheidsorganen in de bedrijven te onderzoeken en te beoordelen en daaromtrent te streven naar verbetering van die werking;
8° zo nodig, aan de Hoge Raad voor veiligheid in de mijnen voor te stellen om de reglementering ter zake te wijzigen of aan te vullen.) <KB 1990-12-12/31, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 22-12-1990>
In het raam van zijn zending kunnen het gewestelijk comité of die van zijn leden welke het met dit doel afvaardigt om het verslag uit te brengen, in overleg met de directie der ondernemingen, zowel de ondergrondse als bovengrondse installaties bezoeken welke van een bijzonder belang zouden kunnen zijn inzake de voorkoming van arbeidsongevallen of beroepsziekten of inzake de verfraaiing der werkplaatsen.
(De diensten en comités overhandigen een verslag over hun werkzaamheden en over het resultaat van hun werk om de drie of om de zes maand, naargelang van het geval, aan het gewestelijk comité). <KB 1986-10-15/30, art. 8, 003>
§ 3. - Werking.
Art.39. De gewestelijke comités maken een huishoudelijk reglement op en vergaderen ten minste eenmaal per kwartaal.
De voorzitter stelt de plaats van de vergadering vast. In het geval voorzien bij artikel 38, lid twee, brengen de leden der gewestelijke comités verslag uit bij het comité over de opdracht welke hun werd toevertrouwd.
Art.40. Ieder jaar laten de gewestelijke comités een verslag over hun activiteit en hun besluiten geworden aan de Hoge Raad voor veiligheid in de mijnen en aan de Hoge Raad voor hygiëne in de mijnen.
Dit verslag zal een analyse van de kenmerken van de werking der diensten en comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van alle ondernemingen van hun gebied bevatten, alsmede een beoordeling van de activiteit van deze diensten en comités.
D. Hoge Raad voor veiligheid in de mijnen
§ 1. - Opdracht.
Art.41. De Hoge Raad voor veiligheid in de mijnen, opgericht bij het Ministerie dat het Mijnwezen onder zijn bevoegdheid heeft, is gelast:
1° op verzoek van de Minister die het Mijnwezen onder zijn bevoegdheid heeft, advies uit te brengen over de gepastheid van alle werken, analyses, navorsingen of studies die nuttig zijn voor de verbetering van de arbeidsveiligheid, enerzijds, te ondernemen, te doen ondernemen of aan te moedigen;
2° aan voormelde Minister elk voorstel of suggestie op gebied van techniek voor te leggen, om de beste en de meest doeltreffende werkmethodes te ontdekken en te bevorderen, ten einde de gezondheid van de arbeiders te vrijwaren;
3° de voor dit doel noodzakelijke nieuwe reglementen uit te werken en de bestaande reglementen te herzien in het licht der uit de studie van de ongevallen en van de technische vooruitgang geputte gegevens;
4° de verslagen van de gewestelijke comités, alsook alle overige verslagen die er aan kunnen medegedeeld worden te onderzoeken.
§ 2. - Samenstelling.
Art.42. De Hoge Raad voor veiligheid in de mijnen bestaat uit:
1° de directeur-generaal van het Mijnwezen, die er van rechtswege het voorzitterschap van waarneemt;
2° de volgende personen die er van rechtswege lid van zijn:
a)(de inspecteur-generaal der mijnen;) <KB 1990-12-12/31, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 22-12-1990>
b) de divisiedirecteurs der mijnen;
c) de hoofdingenieur-directeur der mijnen bij de Algemene Directie van het Mijnwezen met de sector mijnen, graverijen en groeven is belast;
(d)Opgeheven.) <KB 1990-12-12/31, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 22-12-1990>
3° (zes) werkende leden voorgedragen door de representatieve organisaties van werknemers en waarvan er minstens één wordt voorgedragen door de representatieve organisaties van de werknemers de graverijen en ondergrondse groeven; <KB 1990-12-12/31, art.7, 004; Inwerkingtreding : 22-12-1990>
4° (zes) werkende leden voorgedragen door de representatieve organisaties van werkgevers en waarvan er minstens één wordt voorgedragen door de representatieve organisaties van de werkgevers der graverijen en ondergrondse groeven; <KB 1990-12-12/31, art.7, 004; Inwerkingtreding : 22-12-1990>
5° één verslaggever;
6° één of meer secretarissen.
Er zijn evenveel plaatsvervangers als werkende leden.
Bij het onderzoek van bijzondere vraagstukken kan de Raad beroep doen op één of meer bijzondere onderlegde personen.
Art.43. De Hoge Raad voor veiligheid in de mijnen omvat de volgende secties:
A. Voor de mijnen:
1° een wetgevende en administratieve sectie die de problemen in verband met de coordinatie van de activiteit van de gewestelijke comités bestudeert en zich met het opmaken en het herzien van de wetten en reglementen bezighoudt;
2° een sectie techniek en reddingswezen, die, eensdeels, advies uitbrengt over de gepastheid proeven, ontledingen, studies of navorsingen die voor de verhoging van de arbeidsveiligheid nuttig zijn, te doen, te laten doen, te beschermen of aan te moedigen en zich, anderdeels, bezighoudt met kwesties betreffende de organisatie van de reddingsdiensten en de verbetering van het materieel en de methodes.
B. Voor de graverijen en ondergrondse groeven:
Een bijzondere sectie, die voor de graverijen en ondergrondse groeven dezelfde bevoegdheden heeft als die welke hierboven onder A. 1° en 2° voor de mijnen zijn aangeduid.
Art.44. De secties bestaan uit een voorzitter en een secretaris, die door de directeur-generaal der mijnen worden aangewezen, en een zeker aantal leden van de Hoge Raad, of hun plaatsvervangers die bijzonder onderlegd zijn in de aangelegenheden die er bestudeerd worden.
De Hoge Raad stelt het aantal leden vast en wijst ze aan.
Bij het onderzoek van bijzondere vraagstukken kan de sectie beroep doen op een of meer bijzonder onderlegde personen.
Art.45. De verslaggever en de secretarissen worden door de Koning aangewezen.
De leden-afgevaardigden van de representatieve werknemers en werkgeversorganisaties worden benoemd door de Koning, die ze kiest op dubbele lijsten voorgedragen door hun onderscheiden organisaties.
Het mandaat van bovenbedoelde personen duurt zes jaar.
Het is hernieuwbaar.
§ 3. - Werking.
Art.46. De Raad maakt zijn huishoudelijk reglement op en vergadert ten minste eenmaal per kwartaal.
De afdelingen kunnen uit hun midden werkgroepen oprichten, ermede belast de studie voor te bereiden van elke kwestie die binnen het raam hunner opdracht past.
Art.47. De Raad laat een jaarverslag van zijn activiteit en zijn besluiten geworden aan de Minister die de mijnen onder zijn bevoegdheid heeft, alsmede aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
E. Hoge Raad voor hygiëne in de mijnen
§ 1. - Opdracht.
Art.48. De Hoge Raad voor hygiëne in de mijnen, die bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid is opgericht, wordt gelast:
1° op verzoek van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid advies uit te brengen over de geschiktheid om elk werk, analyse, opzoeking of studie te doen, te laten doen of in de hand te werken tot verbetering van de hygiënische arbeidsvoorwaarden, van de prophylaxe tegen beroepsziekten en van de middelen voor eerste hulp bij ongevallen of ongesteldheid van de arbeiders in de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven;
2° aan de Minister, voornoemd, alle voorstellen of suggesties van hygiënische of medische aard te doen tot opzoeking en bevordering van de beste en doeltreffende werkmethoden voor de vrijwaring van de gezondheid der arbeiders en tot een snellere vooruitgang van de industriële hygiëne;
3° de te dien einde nodige nieuwe reglementeringen uit te werken en de bestaande reglementeringen te herzien in het licht van de lessen, die uit de studie van de gevallen van beroepsziekte, van sanitaire problemen en van de gemaakte vooruitgang op het stuk van arbeidshygiëne en -geneeskunde getrokken worden;
4° de verslagen van de gewestelijke comités alsook alle andere verslagen die hem kunnen voorgelegd worden, te onderzoeken.
§ 2. - Samenstelling.
Art.49. (De Hoge Raad voor hygiëne in de mijnen is samengesteld uit :
1. de directeur-generaal van de Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde, die van rechtswege voorzitter is;
2. de inspecteur-generaal van de Dienst der Medische Arbeidsinspectie;
3. (zes) werkende leden, voorgedragen door de representatieve organisaties van werknemers, waarvan er minstens één wordt voorgedragen door de representatieve organisaties van werknemers der ondergrondse groeven en graverijen; <KB 1990-12-12/31, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 22-12-1990>
4. (zes) werkende leden, voorgedragen door de representatieve organisaties van werkgevers, waarvan er minstens één wordt voorgedragen door de representatieve organisaties van werknemers der ondergrondse groeven en graverijen; <KB 1990-12-12/31, art, 8, 004; Inwerkingtreding : 22-12-1990>
5. ten hoogste zes deskundigen, onder wie twee diensthoofden voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, die worden gekozen omwille van hun bevoegdheid inzake hygiëne in de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven;
6. een verslaggever;
7. één of meer secretarissen, onder wie een geneesheer verbonden aan de Dienst der Medische Arbeidsinspectie.) <KB 1984-10-26/30, art. 7, 002>
Er zijn evenveel plaatsvervangende als vaste leden.
Bij het onderzoek van bijzondere problemen, zal de Raad kunnen beroep doen op één of meer personen, die vooral bevoegd zijn op het stuk van mijnhygiëne.
Art.50. De Hoge Raad voor hygiëne in de mijnen omvat de volgende afdelingen:
1° een administratieve en wetgevende afdeling die inzonderheid de problemen betreffende de coordinatie van de activiteit der gewestelijke organismen bestudeert, alsook de problemen betreffende de uitwerking of de herziening van de mijnreglementering inzake hygiëne;
2° een medische afdeling, die advies moet uitbrengen over de geschiktheid om elke proefneming, analyse, studie of opzoeking te doen, te laten doen, te steunen of in de hand te werken, tot verbetering van hygiënische arbeidsvoorwaarden, van de prophylaxe tegen beroepsziekten en van de middelen voor eerste hulp bij ongevallen of ongesteldheid in de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven.
Art.51. Deze afdelingen zijn samengesteld uit een voorzitter, een secretaris en een aantal leden van de Hoge Raad of hun plaatsvervangers, die bijzonder bevoegd zijn in de aangelegenheden die er bestudeerd worden.
De Hoge Raad bepaalt hun aantal en stelt daarna de leden aan; het spreekt vanzelf dat de inspecteur-generaal, hoofd van de dienst der medische arbeidsinspectie, van rechtswege de afdelingen voorzit.
Art.52. De verslaggever en de secretarissen worden door de Koning aangewezen.
De leden, afgevaardigden van de representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties worden door de Koning benoemd, die hen kiest uit de door de representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties ingediende dubbele lijsten.
Het mandaat van de bovengenoemde personen duurt zes jaar.
Het kan hernieuwd worden.
§ 3. - Werking.
Art.53. De Hoge Raad stelt zijn huishoudelijk reglement vast en vergadert minstens eenmaal per kwartaal.
De afdelingen kunnen uit hun midden werkgroepen oprichten, ermede belast de studie voor te bereiden van elke kwestie welke in het raam hunner opdracht past.
Art.54. De Raad dient een jaarverslag betreffende zijn activiteit en zijn besluiten in, bij de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en bij de Minister onder wie de mijnen ressorteren.
F. Contactcommissie voor veiligheid en hygiëne
Art.55. <KB 1986-10-15/30, art. 9, 003> Er wordt een contactcommissie voor veiligheid en hygiëne ingesteld, die op nationaal vlak al de kwesties, enerzijds van de veiligheid en, anderzijds, van de hygiëne en verfraaiing der mijnen, graverijen en ondergrondse groeven, tegelijk zal bestuderen.
Art.56. De contactcommissie is als volgt samengesteld:
1° de voorzitter en een secretaris van de Hoge Raad voor veiligheid in de mijnen;
2° de voorzitter en een secretaris van de Hoge Raad voor hygiëne in de mijnen;
3° vier leden die de (representatieve werkgeversorganisaties) vertegenwoordigen, onder wie twee deel uitmaken van de Hoge Raad voor veiligheid in de mijnen en twee van de Hoge Raad voor hygiëne in de mijnen; <KB 1984-10-26/30, art. 11, 002>
4° vier leden die de (representatieve werknemersorganisaties) vertegenwoordigen, onder wie twee deel uitmaken van de Hoge Raad voor veiligheid in de mijnen en twee van de Hoge Raad voor hygiëne in de mijnen. <KB 1984-10-26/30, art. 11, 002>
Art.57. De contactcommissie vergadert eenmaal per jaar, beurtelings onder het voorzitterschap van de voorzitter van de Hoge Raad voor de veiligheid in de mijnen en van de voorzitter van de Hoge Raad voor hygiëne in de mijnen. Het secretariaat wordt door de Raad, die de vergadering leidt, waargenomen.
Art.58. De commissie onderzoekt in de jaarverslagen van beide Raden de kwesties die tegelijk veiligheid en hygiëne of verfraaiing der mijnen, ondergrondse groeven en graverijen betreffen. Zij bepaalt de houding die elke Raad tegenover deze kwestie moet aannemen.
Zij schrijft wedstrijden uit om de opzoekingen en het vernuft inzake veiligheid en hygiëne in de mijnen, ondergrondse groeven en graverijen te bevorderen en kan te dien einde een vaste afdeling oprichten.
HOOFDSTUK III. _ WERKWIJZE BETREFFENDE DE INRICHTING VAN DE VERKIEZINGEN VAN DE WERKNEMERSAFGEVAARDIGDEN IN DE COMITES VOOR VEILIGHEID, GEZONDHEID EN VERFRAAIING DER WERKPLAATSEN
A. Handelingen voorafgaand aan de verkiezingsprocedure
Art.59. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art. 59bis. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.60. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.61. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
B. Voorwaarden van kiesrecht en verkiesbaarheid
Art.62. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.63. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.64. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
C. Opmaken van de kiezerslijsten
Art.65. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.66. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.67. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.68. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.69. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.70. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.71. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.72. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.73. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.74. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.75. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art. 75bis. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
D. Voordracht van de kandidaten en opmaken van de stembrieven
Art.76. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.77. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.78. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.79. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.80. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.81. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.82. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.83. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
E. Samenstelling van de stembureaus
Art.84. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.85. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.86. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.87. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art. 87bis. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
F. Stemverrichtingen
Art.88. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.89. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.90. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.91. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.92. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.93. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.94. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.95. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.96. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.97. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
G. Stemopneming
Art.98. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.99. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.100. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.101. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
H. Verdeling der mandaten en aanwijzing der gekozenen
Art.102. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.103. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.104. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.105. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.106. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.107. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
I. Vervanging van werkende leden
Art.108. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
J. Bijzondere bepaling in verband met de vernieuwing van het comité
Art.109. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
K. Mededelingen aan het personeel betreffende de verkiezing
Art.110. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
L. Organisatie van nieuwe verkiezingen
Art.111. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
Art.112. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
M. Vrijstelling van het organiseren van verkiezingen
Art.113. (Opgeheven) <KB 1999-11-25/70, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 2000-01-29>
HOOFDSTUK IV. _ Bepalingen betreffende de vereiste voorwaarden om lid te zijn van de gewestelijke comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen.
Art.114. Om lid te zijn van een gewestelijk comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen moet men volle 25 jaar oud zijn.
Belanghebbende moet bovendien tewerkgesteld zijn of geweest zijn in België in de steenkolennijverheid of in de industrie der ondergrondse groeven en graverijen, naargelang het een gewestelijk comité van een mijnbekken of het gewestelijk comité van een groep van provinciën voor de ondergrondse groeven en graverijen betreft.
Hij mag lid zijn van een comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen in de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven.
HOOFDSTUK V. _ Beroep inzake veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen.
A. Beroepen tegen de verkiezingen.
Art.115. <KB 21-12-1982, art. 24> De arbeidsrechtbank doet uitspraak over de beroepen die binnen de dertien dagen na de aanplakking van de uitslag van de stemming zijn ingesteld door de werkgever, de werknemers of de betrokken representatieve werknemersorganisaties en die betrekking hebben op een verzoek tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van de verkiezingen (of van de beslissing tot stopzetting van de procedure) of tot verbetering van de verkiezingsuitslagen. <KB 1994-12-12/36, art. 31, 006; Inwerkingtreding : 09-12-1994>
(Een beroep dient eveneens binnen dezelfde termijn ingesteld te worden in het geval dat de leden van de werkgeversafvaardiging niet één van de leidinggevende functies, omschreven overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, zouden bekleden.) <KB 1990-12-12/31, art. 41, 004; Inwerkingtreding : 22-12-1990>
De arbeidsrechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, doet uitspraak uiterlijk binnen zevenzestig dagen na aanplakking van de uitslag der stemming. Zij kan inzage eisen van de processen-verbaal en van de stembiljetten.
Het vonnis wordt onmiddellijk ter kennis gebracht aan de werkgever, aan ieder der gewone en plaatsvervangende verkozenen, aan de betrokken representatieve werknemersorganisaties, aan de mijningenieur van het gebied.
Art.116. <KB 21-12-1982, art. 25> Het Arbeidshof neemt kennis van het hoger beroep tegen beslissingen in eerste aanleg van de arbeidsrechtbanken betreffende (een verzoek tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van de verkiezingen of van de beslissing tot stopzetting van de procedure) of tot verbetering van de verkiezingsuitslagen (of tegen de aanduiding van de werkgeversafvaardiging.) <KB 1990-12-12/31, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 22-12-1990> <KB 1994-12-12/36, art. 32, 006; Inwerkingtreding : 09-12-1994>
De termijn van hoger beroep is vijftien dagen, te rekenen van de kennisgeving van het vonnis.
Het Arbeidshof doet uitspraak binnen vijfenzeventig dagen die volgen op het uitspreken van het vonnis door de arbeidsrechtbank.
(De arresten worden ter kennis gebracht aan de bij artikel 115, laatste lid, bedoelde personen en organisaties). <KB 1986-10-15/30, art. 29, 003>
Art. 116bis. <KB 21-12-1982, art. 26> De nieuwe verkiezingsprocedure vangt aan binnen de drie maanden die volgen op de definitieve nietigverklaring. De uitslagen van de nieuwe verkiezing worden evenwel niet in aanmerking genomen voor de verdeling van de mandaten van de werknemersafgevaardigden in de gewestelijke comités.
B. Vaststelling door de arbeidsgerechten van het al of niet bestaan van economische of technische redenen die een ontslag rechtvaardigen
Art.117. <KB 21-12-1982, art. 27> De arbeidsrechtbank doet uitspraak over het verzoek van de werkgever, de betrokken werknemers of de betrokken representatieve werknemersorganisaties tot vaststelling van het al of niet bestaan van economische of technische redenen zoals bedoeld bij artikel 76ter, § 6, tweede lid, 2°, van de gecoordineerde wetten op de mijnen, graverijen en groeven, indien het bevoegde paritair comité zich niet heeft uitgesproken binnen de termijn voorzien bij artikel 76ter, § 6, tweede lid, 2°, van dezelfde wetten.
Het vonnis wordt ter kennis gebracht van de werkgever, van de werkende verkozenen en de plaatsvervangers, van de betrokken representatieve werknemersorganisaties en van de betrokken werknemer.
Art.118. <KB 21-12-1982, art. 28> Het Arbeidshof neemt kennis van hoger beroep tegen beslissingen in eerste aanleg van de arbeidsrechtbanken in de bij artikel 117 bedoelde geschillen.
De termijn van hoger beroep is vijftien dagen, te rekenen van de kennisgeving van het vonnis.
De arresten worden ter kennis gebracht van de bij artikel 117, laatste lid, bedoelde personen.
C.
Art. 118bis. <KB 1986-10-15/30, art. 30, 003> In het kader van de bij artikel 76ter, § 6, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de mijnen, graverijen en groeven voorziene beroepen zijn de volgende procedureregels van toepassing :
1° de beroepen worden ingeleid bij verzoekschrift, verzonden bij aangetekende brief aan of neergelegd bij de griffie van de bevoegde rechtsmacht;
2° de termijnen om de bij de artikelen 61, 72, 82, 115 en 116 bedoelde beroepen in te stellen zijn onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 52 en 53 van het Gerechtelijk Wetboek; de dag van verzending van een bij een ter post aangetekende brief of van de neerlegging van het verzoekschrift ter griffie moet uiterlijk met de laatste dag van deze termijnen samenvallen;
3° de eisende partij is ertoe gehouden, in limine litis, bij de griffie van de arbeidsrechtbank waarbij de zaak aanhangig is, de identiteit en het volledig adres van de betrokken partijen neer te leggen;
4° de rechtsmacht waarbij de zaak aanhangig is doet uitspraak, zonder voorafgaande verzoening, na de betrokken partijen te hebben gehoord of behoorlijk te hebben opgeroepen;
5° de vonnissen en arresten worden, bij gerechtsbrief ter kennis gebracht aan de werkgever, aan de betrokken werknemers en aan de betrokken representatieve werknemersorganisaties, alsmede aan de personen uitdrukkelijk bepaald door dit besluit;
6° alleen de vonnissen in het kader van de geschillen bedoeld bij de artikelen 61, 72 en 82 zijn niet vatbaar voor hoger beroep, noch voor verzet;
7° de representatieve organisaties van de werknemers mogen zich voor de arbeidsgerechten laten vertegenwoordigen door een afgevaardigde voorzien van een geschreven volmacht. Deze mag namens de organisatie waartoe hij behoort alle handelingen verrichten die bij deze vertegenwoordiging behoren, pleiten en alle mededelingen ontvangen betreffende de rechtsingang, de behandeling en de berechting van het geschil.
Art. 118ter. <KB 21-12-1982, art. 29> Er moet worden verstaan onder:
1° betrokken partij: elke persoon of representatieve werknemersorganisatie die in het kader van de procedure in het geding wordt betrokken;
2° volledig adres: de woonplaats, voornaamste verblijfplaats of de gewone plaats van tewerkstelling.
HOOFDSTUK VI. _ Toezicht
Art.119. Onverminderd de plichten van de officieren van gerechtelijke politie worden de mijningenieurs, de geneesheren-arbeidsinspecteurs en de geneesheren belast met de toepassing van artikel 76bis, § 1, van de wetten op de mijnen, groeven en graverijen, gelast toezicht te houden op de toepassing van de bepalingen van dit besluit en de eventuele overtredingen op te sporen.
(Zij mogen van de werkgevers), van hun aangestelden of mandatarissen, van de werknemers of van de hoofden van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, van hun adjuncten en plaatsvervangers, van de leden van comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen en van de leden van de gewestelijke comités, mededeling vragen van al de inlichtingen die nodig zijn voor het uitvoeren van hun opdracht. <KB 1986-10-15/30, art. 31, 003>
Zij mogen eveneens van de werkgever mededeling vragen van de kiezerslijsten, evenals van alle bewijsstukken betreffende de voorwaarden van kiesrecht en van verkiesbaarheid.
Art.120. Zij hebben vrije toegang tot om het even welke werkplaats van de ondernemingen en bedrijfszetels waarop de beschikkingen van dit besluit van toepassing zijn.
Art.121. Tijdens hun bezoek in een onderneming of een bedrijfszetel, teneinde toezicht te houden op de uitvoering van de bepalingen betreffende de diensten en comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen waarin dit besluit voorziet, zijn de in artikel 119 bedoelde ambtenaren vergezeld van een lid van de personeelsafvaardiging in het comité.
Deze zal door deze afvaardiging aangewezen worden zonder dat zijn afwezigheid aanleiding mag geven tot onregelmatigheid van het bezoek en van de verrichtingen ten gevolge hiervan.
Art.122. De inbreuken worden vastgesteld door processen-verbaal die bewijskracht hebben tot bewijs van het tegendeel.
Een afschrift van het proces-verbaal moet aan de overtreder afgegeven worden.
Art.123. De werkgevers, hun aangestelden en mandatarissen, de werknemers, de hoofden van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, hun adjuncten en plaatsvervangers, de leden van de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen zijn er toe gehouden de gewestelijke comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing, de inlichtingen te verstrekken welke zij vragen om zich er van te vergewissen dat de bepalingen die voor de uitvoering van hun taak voorzien zijn, nageleefd worden.
Art.124. Een koninklijk besluit bepaalt het bedrag en de modaliteiten van toekenning van het presentiegeld:
1° voor de leden van de gewestelijke comités van de hoge raden bedoeld sub artikelen 41 en 48, van de afdelingen en werkgroepen dezer raden en van de contactcommissie;
2° voor alle personen die geroepen zijn er aan mede te werken.
Art.125. Wordt opgeheven:
- het koninklijk besluit van 29 april 1958, betreffende de organen voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen in de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven.
Art.126. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 17 november 1978.
Art.127. Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. N1. Bijlage I ((art. 4 en art. 5)): Inlichtingen welke de steekkaart van het slachtoffer noodzakelijk moet bevatten. <KB 1984-10-26/30,art. 14, 002>
I. Inlichtingen betreffende de onderneming
1. Benaming van de onderneming;
2. Afdeling, exploitatiezetel;
3. Naam en voornamen van het verantwoordelijk personeelslid (koninklijke besluiten van 15 juli 1919: mijnen; van 2 april 1935: ondergrondse groeven, en van 3 augustus 1960: graverijen).
II. Inlichtingen betreffende het slachtoffer
1. Naam en voornamen;
2. Stamnummer;
3. Geslacht;
4. Nationaliteit;
5. Geboortedatum;
6. Burgerlijke stand;
7. Domicile;
8. Normaal beroep......................sedert..........(datum);
9. Bezigheid op het ogenblik van het ongeval;
10. Anciënniteit in het uitgeoefende beroep toen het ongeval zich voordeed;
11. Datum van indiensttreding in de fabriek;
12. Aanduiding van de vroegere ongevallen waarvan de arbeider het slachtoffer geweest is in de onderneming (aantal steekkaarten die erop betrekking hebben, datum, duur van de tijdelijke totale ongeschiktheid, percentage van de blijvende gedeeltelijke ongeschiktheid).
III. Inlichtingen betreffende het ongeval
1. Nummer van aangifte;
2. Datum, dag van de week, post en uur;
3. Plaats van het ongeval: ondergrond (verdieping, werkplaats), of bovengrond (bijgebouw of daarmee verbonden inrichting);
4. Naam, voornamen, stamnummers der bijzonderste getuigen;
5. Naam van de verantwoordelijke bewaker (artikel 72, K.B. 28.4.1884);
6. Beknopt relaas;
7. Naam en domicilie van de geneesheer die de eerste zorgen heeft toegediend, datum en uur van deze zorgen;
8. Naam en domicilie van de geneesheer die belast is met de verdere behandeling; datum en uur van de bezoeken;
9. Letsels welke door het ongeval veroorzaakt werden, volgens de vaststellingen van de geneesheer:
a) plaats, volgens de hierbijgevoegde tabel A;
b) aard, volgens de hierbijgevoegde tabel B.
IV. Gevolgen van het ongeval
1. Duur van de totale tijdelijke ongeschiktheid (voorzien/werkelijk); (aantal kalenderdagen);
2. Percentage van blijvende ongeschiktheid (voorzien/werkelijk);
3. Eventueel datum en uur van het overlijden.
V. Oorzaken van het ongeval
1. Objectief element (rubriek van de nieuwe tabel 1958 van de statistieken van het Mijnwezen met het nummer ervan).
2. Subjectieve elementen:
A. fysische (vermoeidheid, ouderdom, organische stoornissen, staat van dronkenschap van het slachtoffer);
B. psychische (nalatigheid, onoplettendheid, onvoldoende reactie, onvoorzichtigheid, gebrek aan koelbloedigheid, uitvoering van het werk tegen een gevaarlijk ritme, onhandigheid, niet-naleving der onderrichtingen).
3. Andere elementen:
C. andere arbeiders (onvoorzichtigheid, nalatigheid, onervarenheid, niet-naleving der onderrichtingen);
D. gebrekkig of ontoereikend materieel;
E. gebrekkige, ontoereikende verlichting;
F. gebrekkige, ontoereikende verluchting;
G. ongepaste of gebrekkige onderrichtingen of veiligheidstoestellen;
H. gebrekkig of ontoereikend toezicht, bevelen die tegen de veiligheidsregelen indruisen;
I. ongepaste of ontoereikende arbeidsorganisatie;
J. aan toeval te wijten ongevallen.
VI. Opmerkingen van het diensthoofd voor veiligheid en hygiëne betreffende het ongeval
1. Voorgestelde voorbehoedsmaatregelen;
2. Aangenomen voorbehoudsmaatregelen.
VII. Rangschikkingsindex
De rangschikkingsindex bevindt zich in de rechterbovenhoek van de steekkaart. Hij zal omvatten:
1. Een Arabisch cijfer dat overeenstemt met het objectief element (nummer van de aangepaste rubriek van de nieuwe statistische tabel van het Mijnwezen).
2. Een kleine letter die overeenstemt met de plaats van het hoofdletsel volgens hiernavermelde tabel.
3. Een hoofdletter die overeenstemt met het subjectief of een ander oorzaakelement (cf. V, 2 en 3 hierboven).
4. Een Arabisch cijfer dat overeenstemt met de werkelijke duur van de totale tijdelijke ongeschiktheid (cf. IV, 1 hierboven).
5. Een Romeins cijfer dat overeenstemt met de aard van het hoofdletsel volgens hiernavermelde tabel B.
TABEL A: Plaats der letsels
a) hoofd;
b) ogen;
c) hals;
d) schouder;
e) romp;
f) armen;
g) handen;
h) geslachtsorganen;
i) benen;
j) voeten;
k) gans het lichaam.
TABEL B: Aard der letsels
I. Kneuzingen, schaafwonden.
II. Brandwonden veroorzaakt door vlammen of heet voorwerp.
III. Schok.
IV. Snede, scheuring.
V. Steekwonde.
VI. Verlies van een lidmaat.
VII. Ontwrichting.
VIII. Beenderbreuk.
IX. Verstuiking.
X. Verstikking, vergiftiging.
XI. Verdrinking.
XII. Brandwonden veroorzaakt door chemische stoffen.
XIII. Electrocutie.
XIV. Breuk.
XV. Vergiftiging.
XVI. Andere.
Art. N1bis. Bijlage Ibis ((art. 4 en art. 5)): Ongevallensteekkaart "Steenkolenmijnen" <KB 1984-10-26/30, art. 14, 002>
1. Inlichtingen welke de "ongevallensteekkaart" noodzakelijk moet bevatten
1.1. De ongevallensteekkaart moet op de voorzijde noodzakelijk de inlichtingen over de werkgever, de getroffene, het ongeval en de letsels bevatten die voorkomen in de overeenkomstige vakken van bijlage I van het koninklijk besluit van 28 december 1971 tot vaststelling van het model van aangifte van een arbeidsongeval.
1.2. De inlichtingen die op de keerzijde van genoemde steekkaart moeten voorkomen, hebben betrekking op:
1.2.1. de beroepscategorie van de getroffene ten tijde van het ongeval;
1.2.2. de plaats van het ongeval, hetzij ondergronds (pijler, ontsluiting en voorbereiding, schachten en tussenschachten, overige plaatsen), hetzij bovengronds (was- of zeefinstallaties, werkplaats, overige plaatsen), hetzij op de weg naar of van het werk (heenweg/terugweg _ gebruikt vervoermiddel);
1.2.3. de oorzaak van het ongeval: instortingen, vallen van stenen of blokken steenkool _ vervoermiddel _ vallen, struikelen, uitglijden van de getroffene _ machines, gebruik van gereedschap en ondersteuningsmiddelen _ vallen van voorwerpen _ ontplofbare stoffen _ ontbrandingen of ontploffingen van mijngas of kolenstof _ gasdoorbraken, anoxies, verstikking en vergiftiging door natuurlijke gassen (CO2, CH4, CO, H2S) _ open mijnbranden en smeulende branden _ waterdoorbraken _ elektrische stroom _ overige oorzaken;
1.2.4. De gevolgen van het ongeval: aard van de letsels _ plaats van de letsels;
1.2.5. de lichamelijke factoren: vermoeidheid _ leeftijd _ organische storingen;
1.2.6. de psychische factoren: slecht begrip van de verrichte daad _ gebrek aan zelfbeheersing _ coordinatie hersens _ beweging _ onwetendheid, gebrek aan opleiding of voorlichting _ onvoorzichtigheid of roekeloosheid _ lichtzinnigheid of speelsheid, vergetelheid _ onoplettendheid _ baatzucht _ hekelzucht;
1.2.7. de uitwendige elementen: andere arbeiders _ gebruikt materieel _ werkmilieu _ organisatie van het werk;
1.2.8. de individuele beschermingsmiddelen: helm _ handschoenen _ schoenen met versterkte punten _ bril _ beenkappen;
1.2.9. de voorkomingsmaatregelen.
2. Presentatie van de "ongevallensteekkaart"
Op de voorzijde en op de keerzijde van de ongevallensteekkaart is bovenaan een vak voorzien dat uitsluitend bestemd is voor de codificatiegegevens die voor de mechanografische verwerking van de informatie nodig zijn.
Art. N2. Bijlage II ((art. 4 en 6)): Inlichtingen welke het jaarverslag noodzakelijk moet omvatten. <niet opgenomen in het systeem; zie B.St. van 8-3-1979.> <KB 1984-10-26/30, art. 15, 002>
Art. N3. Bijlage III : STEMBRIEF <niet opgenomen in het systeem; zie B.St. 8-3-1979.> <Wordt vervangen door de bijlage van KB 1994-12-12/36, art. 33, 006; Inwerkingtreding : 09-12-1994; zie B.St. 30-12-1994, blz. 32598-32604>