Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

6 JULI 1976. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden en de regelen betreffende de toekenning van Staatswaarborg in toepassing van artikel 4, §§ 1 en 2, van de wet van 2 april 1976 tot verruiming van de kredietmogelijkheden ten gunste van de kleinhandelaars die een veel kleinere omzet hebben gehad ten gevolge van de uitvoering van werken van openbaar nut.



Inhoudstafel:


Art. 1-11



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. De staatswaarborg waarvan sprake in artikel 4, § 1, van de wet van 2 april 1976 tot verruiming van de kredietmogelijkheden ten gunste van de kleinhandelaars die een veel kleinere omzet hebben gehad ten gevolge van de uitvoering van werken van openbaar nut, kan door de Minister van Financiën en de Minister van Middenstand enkel gehecht worden aan de terugbetaling van de leningen die bestemd zijn voor de wedersamenstelling van het bedrijfskapitaal dat nodig is om de onderneming van de aanvrager te vrijwaren of om aan deze onderneming een nieuwe aanpak te verzekeren.

Art.2. De kredietinstelling die de staatswaarborg aanvraagt moet voorafgaand een onderzoek instellen nopens de goede faam van de kredietaanvrager. Zij moet bij het dossier een verklaring voegen waarin de modaliteiten en de uitslagen van dit onderzoek vermeld worden. De Minister van Financiën en de Minister van Middenstand mogen alle aanvullend onderzoek voorschrijven.

Art.3. Een volledig en omstandig ontwerp waarvoor het krediet wordt aangevraagd, moet aan de Minister van Financiën en de Minister van Middenstand worden voorgelegd ten einde te kunnen onderzoeken of het beantwoordt aan het doel gesteld in artikel 1 van dit besluit.
  Dit ontwerp moet eveneens het bedrag van het bedrijfskapitaal vermelden dat nodig is.

Art.4. De leefbaarheid van de onderneming wordt bewezen door het voorleggen van een activa- en passivatoestand, van de exploitatie of winst- en verliesrekeningen alsmede van de aanslagbiljetten betreffende de aan de bedrijfsbelasting onderworpen winsten voor de laatste drie jaren die de aanvang van de werken waarvan sprake in artikel 1 van bovenvermelde wet van 2 april 1976 voorafgaan.
  De waarborg zal alleen verleend worden indien de netto-winsten door de kredietaanvrager te verwezenlijken, zoals ze blijken uit voorafgaande elementen en na de aftrek van de huishoudkosten, de lasten van het krediet in kapitaal en intrest kunnen dekken.

Art.5. De staatswaarborg kan voor 100 pct. van het krediet verleend worden na verwezenlijking van de ten gunste van de lener vastgelegde waarborgen.

Art.6. Behoudens afwijking toe te staan door de Minister van Financiën en de Minister van Middenstand en op gemotiveerde aanvraag vanwege de kredietinstelling mag de duur van het krediet niet hoger zijn dan vijf jaar.

Art.7. De reële rentevoet mag niet hoger zijn dan deze toegepast door de Nationale Kas voor Beroepskrediet voor gelijkaardige gevallen.

Art.8. De kredietinstellingen bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet van 2 april 1976 waarvan sprake is in artikel 1, betalen een bijdrage op het bedrag van de door hen toegestane leningen die de staatswaarborg genieten.
  De bijdrage moet in éénmaal betaald worden bij de eerste opneming van het krediet en vervalt definitief aan de Staat.
  Deze bijdrage moet betaald worden volgens de voorwaarden die te bepalen zijn door de Minster van Financiën of door zijn afgevaardigde.
  Het bedrag van deze bijdrage beloopt 0,25 pct. van het bedrag van het krediet dat van de staatswaarborg geniet.
  Wanneer zij betrekking heeft op een looptijd van meer dan één jaar wordt het bedrag van F 0,25 pct. verhoogd met F 0,125 pct. per bijkomend jaar.

Art.9. Degenen, die het voordeel van een rijkstegemoetkoming genieten, zijn ertoe gehouden de afgevaardigden van de met de toepassing der wet belaste Ministers machtiging te verlenen tot het bezichtigen van hun ondernemingen en hun alle voor hun opdracht nuttige inlichtingen te verstrekken.

Art.10. Dit besluit treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de in artikel 1 bedoelde wet van 2 april 1976.

Art. 11. Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.