1 DECEMBER 1975. - Ministerieel besluit tot uitvoering van het koninklijk besluit van 28 november 1975 betreffende de exploitatie van de bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest door MB 1993-03-04/39, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 24-04-1993) (NOTA : opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij ORD 2003-06-26/44, art. 23, Inwerkingtreding : 01-07-2004) (NOTA : opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschp door DDG2006-12-18/43, art. 34; Inwerkingtreding : onbepaald ) (NOTA : opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschp door DDG2009-04-27/19, art. 31, 3°; Inwerkingtreding : 27-04-2009) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1984 en tekstbijwerking tot 15-06-2009)
Art. 1-12
Artikel 1. <Zie nota onder titel> De aanvraag tot het verkrijgen van de vergunning tot exploitatie van een bureau voor arbeidsbemiddeling tegen betaling moet in tweevoud en op speciale formulieren worden ingediend die, op eenvoudig verzoek, door het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid worden uitgereikt.
Op straffe van nietigheid, moet ze bij een post aangetekende brief worden ingediend.
<NOTA : Voor wat het Vlaamse Gewest betreft, worden in dit artikel 1 de woorden "het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid" vervangen door "de Administratie voor Economie en Werkgelegenheid van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap" (BREV 28-9-1983, art. 1)>
<NOTA : Dit art. 1 wordt voor het Waalse Gewest vervangen door de volgende bepalingen: Artikel 1. <Zie nota onder titel> De aanvraag tot het verkrijgen van de vergunning tot exploitatie van een bureau voor arbeidsbemiddeling tegen betaling dient te worden gericht aan de Minister van het Waalse Gewest tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, Algemene Directie voor Economie en Werkgelegenheid van het Ministerie van het Waalse Gewest.
Op straffe van nietigheid moet zij, in tweevoud, bij een ter post aangetekende brief worden ingediend, of formulieren die op eenvoudig verzoek door voormelde administratie worden uitgereikt. (BEWG 1983-12-22/41, art. 1, 002)>
Art.2. <Zie nota onder titel> De aanvrager moet de volgende documenten bij zijn aanvraag voegen:
1° eventueel, een eensluidend verklaard afschrift van de inschrijving in het handelsregister;
2° een getuigschrift voor goed zedelijk gedrag en van burgertrouw, uitgereikt door de bevoegde overheid, sedert ten hoogste één maand;
3° een attest van de ontvanger der belastingen waaruit blijkt dat de aanvrager, op het ogenblik van de indiening van zijn aanvraag, niet enige belasting, van welke aard ook, is verschuldigd;
4° een attest van de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid waaruit blijkt dat de aanvrager, op het ogenblik van de indiening van zijn aanvraag, geen enkele schuld heeft bij die instelling;
5° één van de volgende documenten:
a) een of meer gedateerde ondertekende getuigschriften,waaruit blijkt dat de aanvrager een praktische leertijd van ten minste vijf jaar heeft doorgemaakt bij een schouwspelondernemerinrichter,een schouwburgdirecteur of cabaretdirecteur,een regisseur of spelleider; dat (die) document(en) moet(en) vergezeld gaan van een attest van de ontvanger der belastingen, waarbij wordt bevestigd dat de inkomsten uit die prestaties belast zijn geweest;
b) een eensluidend verklaard afschrift van een diploma van een hogere technische school van de eerste of derde graad voor toneel- en cultuurspreiding;
c) een of meer gedateerde en ondertekende attesten, waaruit blijkt dat de aanvrager gedurende ten minste tien jaar een artistiek beroep heeft uitgeoefend: dat (die) document(en) moet(en) vergezeld gaan van een attest van de ontvanger der belastingen, waarbij wordt bevestigd dat de inkomsten uit die prestaties belast zijn geweest;
6° het bewijs van de storting, als borgtocht, van een der bij artikel 3 van dit besluit bepaalde sommen;
7° het bewijs van storting van een bedrag van 1.000 F voor onderzoekskosten;
8° de gedateerde en ondertekende lijst van de eventuele aangestelden en lasthebbers van de aanvrager.
Indien de aanvrager van vreemde nationaliteit is moet hij het bewijs leveren dat hij zijn activiteit uitoefent overeenkomstig de wettelijke bepalingen betreffende het uitoefenen van zelfstandige beroepsactiviteiten door vreemdelingen.
De lasthebber van vreemde nationaliteit, die de hoedanigheid van zelfstandige bezit, moet ook het bewijs, bedoeld in het vorige lid, bezitten.
Eveneens moet elke aangestelde of lasthebber van vreemde nationaliteit, die de hoedanigheid van bediende of arbeider bezit, voorafgaandelijk aan zijn aanwerving door het bureau van arbeidsbemiddeling tegen betaling het bewijs leveren dat hij in het bezit is van de toelatingen vereist door de reglementering betreffende de tewerkstelling van vreemde arbeiders in België;
9° een ondertekend en gedateerd attest met opgave van de vestingsplaats van het bureau voor arbeidsbemiddeling tegen betaling en van zijn eventuele filialen.
Indien de aanvrager een rechtspersoon is,moeten de onder 2° en 5° bedoelde documenten worden verstrekt door elke sociale bestuurder of elke vennoot,naargelang van het geval;
10° een ondertekend en gedateerd attest ter aanduiding van de plaats waarin in België documenten worden bewaard die ter uitvoering van artikel 9 van het koninklijk besluit van 28 november 1975 dienen te worden bijgehouden.
Art.3. <Zie nota onder titel> Het bedrag van de borgtocht bepaald bij artikel 8,6°,van het koninklijk besluit van 28 november 1975, is vastgesteld op 50.000 F.
Die som wordt evenwel op 100.000 F gebracht voor de houders van vergunningen tot exploitatie van bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling die aan de voorwaarden voldoen vereist bij artikel 21 van het koninklijk besluit van 28 november 1975.
Art.4. <Zie nota onder titel> Vóór de indiening van zijn aanvraag, moet de aanvrager een som van 1.000 F storten, als bedrag van de bij artikel 9 van het koninklijk besluit van 28 november 1975 bepaalde onderzoekingskosten.
Art.5. <Zie nota onder titel> De houder van een vergunning tot exploitatie van een bureau voor arbeidsbemiddeling tegen betaling mag commissielonen, bijdragen, toelatings- of inschrijvingsgelden of vergoedingen ontvangen binnen de hierna bepaalde grenzen:
1° de inschrijving voor plaatsaanvragen geschiedt kosteloos.
2° Het bureau voor arbeidsbemiddeling tegen betaling mag van de werkgever niet meer dan 250 frank inschrijvingsgeld eisen.
Deze som wordt afgetrokken van het commissieloon waarvan hierna spraak is, en dekt de opzoekingsverrichtingen ten bate van de werkgever voor een periode van drie maanden.
Voor de inning van dit inschrijvingsgeld zal een ontvangstbewijs worden uitgereikt, af te scheuren van het kwitantieboekje vermeld in artikel 6, 2°, i.
3° Het bureau voor arbeidsbemiddeling tegen betaling mag van de betrokkenen tegen afgifte van de bewijsstukken, de terugbetaling eisen van de bijzondere uitgaven die,op hun verzoek werden gemaakt met het oog op de totstandbrenging van de plaatsing.
4° De inning van een commissieloon, bijdrage, toelatings- of inschrijvingsgeld of van een vergoeding, hierna aangeduid onder de enige benaming van "commissieloon", is slechts geoorloofd ingeval de plaatsing werkelijk tot stand gebracht werd.
Het commissieloon wordt berekend op het bedrag van het loon in geld, slaande maximum één maand. Dat bedrag wordt eventueel vermeerderd met de waarde van de voordelen in natura.
Het commissieloon mag niet hoger zijn dat 15 pct. van het aldus bekomen bedrag. Het komt voor de helft ten laste van de werkgever en voor de helft ten laste van de werknemer.
Het is verschuldigd na de betaling van het eerste loon en uiterlijk op het einde van de eerste maand, indien de plaatsing loopt over de duur van één maand of meer.
De gebeurlijke verlenging van de overeenkomst na de eerste maand geeft enkel recht op het commissieloon voor het deel van de eerste maand dat door die verlenging gedekt is.
5° Wanneer de plaatsing in het buitenland geschiedt, overeenkomstig de bepalingen van artikel 21 van het koninklijk besluit van 28 november 1975, kan het bedrag van het commissieloon worden opgevoerd tot 25 pct. van het in het tweede lid, 4°, bedoelde bedrag.
Het komt voor de helft ten laste van de werkgever en voor de helft ten laste van de werknemer.
6° In geen geval, mag het door de werkgever verschuldigd commissieloon rechtstreeks of onrechtstreeks ten laste van de geplaatste persoon worden gelegd.
7° De betaling van de commissielonen wordt bewezen door de afgifte van een ontvangstbewijs af te scheuren van een kwitantieboekje.
Op het ontvangstbewijs en op de strook wordt het refertenummer van het register vermeld.
Indien de werkgever het door de werknemer verschuldigd commissieloon te zijnen laste neemt, worden twee ontvangstbewijzen op zijn naam opgemaakt,waarvan het tweede de vermelding draagt "voor rekening van de werknemer".
8° Telkens als het gaat om een plaatsing van een persoon van vreemde nationaliteit zal geen enkel commissieloon mogen geïnd worden voordat de vergunning tot tewerkstelling waarin voorzien wordt door de geldende reglementering betreffende de tewerkstelling van werknemers van vreemde nationaliteit in België,regelmatig is uitgereikt door de bevoegde dienst van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid. <NOTA : In dit artikel 5, 8° worden ,voor het Vlaamse Gewest, de woorden "Het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid" vervangen door de woorden "Het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap" (BREV 28-9-1983, art. 2)>
<NOTA : In dit artikel 5, 8°, worden voor het Waalse Gewest de woorden "het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid" vervangen door de woorden "het Ministerie van het Waalse Gewest." (BEWG 1983-12-22/41, art. 2, 002)>
9° Als de plaatsing enkel op proef is geschied en als die proef niet voldoend is,zijn de commissielonen slechts verschuldigd voor de proeftijd,wanneer deze minder dan een maand beloopt.
In geval van niet-afdoende proef van minder dan een maand, geldt het in
artikel 5, 2°, bepaalde inschrijvingsgeld en mag het vóór de normale vervaldag niet opnieuw gevorderd worden.
Art.6. <Zie nota onder titel> De houder van een vergunning tot exploitatie van een bureau voor arbeidsbemiddeling tegen betaling moet de volgende documenten bijhouden, op de hierna vermelde wijze:
1° individuele steekkaarten waarop elke tot stand gebrachte plaatsing wordt opgetekend.
Op de voorzijde van de steekkaart van de werknemer worden vermeld:
a) de naam en de voornaam;
b) de datum en plaats van geboorte;
c) het volledig adres;
d) de nationaliteit;
e) het nummer van de identiteitskaart of de aard van de verblijfsvergunning;
f) de volledige beroepskwalificatie en eventueel het bijberoep.
Op de voorzijde van de steekkaart van de werkgever worden vermeld:
a) de naam en de voornamen, of de benaming van de firma;
b) het volledig adres;
c) de aard van onderneming;
d) de aard van de aangeboden betrekking.
De behoorlijke opgemaakte steekkaarten worden voorlopig in alfabetische orde gerangschikt in een fichedoos "werknemer" of "werkgever", volgens het geval;
2° een register van bijgevoegd model, waarin de tot stand gebrachte plaatsingen worden ingeschreven,zonder blanco- of tussenruimten.
Dit register,waarvan de bladzijden doorlopen genummerd moeten zijn,wordt ter griffie van de rechtbank van koophandel van het rechtsgebied gecoteerd en geparafeerd.
Voor elke plaatsing bevat het register:
a) het volgnummer;
b) de datum van plaatsing;
c) de naam,de voornamen en het adres van de geplaatste werknemer;
d) de naam, of de benaming van de firma, en het adres van de werkgever;
e) de in uitzicht gestelde betrekking;
f) het bedrag van het vastgesteld loon, eventueel verhoogd met de waarde van de voordelen in natura;
g) het verschuldigd commissieloon;
h) het geïnd commissieloon;
i) het refertenummer van het kwitantieboekje;
j) eventuele opmerkingen.
Alle kolommen van het register, behalve die vermeld onder h en i, worden door de bemiddelaar ingevuld als de plaatsing, voltrokken is. De twee andere kolommen worden ingevuld wanneer het commissieloon geheel of gedeeltelijk is geïnd.
Het volgnummer in het register wordt op de keerzijde van de steekkaarten der werknemers en der werkgevers aangeduid. Die steekkaarten worden daarna in een algemene fichedoos gerangschikt;
3° in al de gevallen waarin de plaatsing door een schriftelijke overeenkomst wordt bekrachtigd, wordt een exemplaar ervan, ondertekend door de werkgever en de werknemer en mede-ondertekend door de bemiddelaar, op het bureau voor arbeidsbemiddeling bewaard en gerangschikt in de volgorde van de in het register gedane inschrijvingen.
Art.7. <Zie nota onder titel> De houder van een vergunning tot exploitatie van een bureau voor arbeidsbemiddeling tegen betaling moet elk jaar een gedateerde en ondertekende verklaring indienen waarin het belastbaar bedrag van zijn beroepsinkomen als bemiddelaar wordt opgegeven.
De houders van vergunningen tot exploitatie van de bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling moeten in de loop van het eerste kalenderjaar volgende op dat waarin de vergunning werd toegekend, doen blijken van een beroepsinkomen dat minimum 150.000 F bereikt.
In de loop van het tweede jaar, wordt dit minimum op 200.000 F gebracht. Later moet het 250.000 F bereiken.
Wanneer de bemiddelingsactiviteit van de houder van de vergunning niet zijn exclusief beroep is, worden de in dit artikel vermelde bedragen met 50 pct. verminderd.
Art.8. <Zie nota onder titel> Na het administratief onderzoek ontvangt de aanvrager, bij een ter post aangetekende brief, hetzij een vergunning, hetzij een kennisgeving van weigering der vergunning.
Art.9. <Zie nota onder titel> De bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling houden een staat bij van alle door hun bemiddeling tot stand gebrachte plaatsingen.
Twee afschriften van die staat moeten maandelijks aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid worden toegestuurd met het oog op controle.
<NOTA : In dit artikel 9, tweede lid worden , voor het Vlaamse Gewest , de woorden "Het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid" vervangen door "De Administratie voor Economie en Werkgelegenheid van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap" (BREV 28-9-1983, art. 3)>
<NOTA : In dit artikel 9, tweede lid worden voor het Waalse Gewest de woorden "het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid" vervangen door "de Algemene Directie voor Economie en Werkgelegenheid. (BEWG 1983-12-22/41, art. 3, 002)>
Art.10. <Zie nota onder titel> Worden aangewezen als ambtenaren en beambten, belast met het toezicht op de toepassing van het koninklijk besluit van 28 november 1975, en van dit besluit:
1° de inspecteurs van de Administratie van de Werkgelegenheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid;
2° de inspecteurs en de adjunct-inspecteurs van de Administratie van de arbeidsbetrekkingen en -reglementering van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
3° de sociale bemiddelaars, en de adjunct-sociale bemiddelaars, die hun functie bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid uitoefenen.
<NOTA : Artikel 10 wordt voor het Vlaamse Gewest vervangen door de volgende bepalingen :
Art. 10. <Zie nota onder titel> De ambtenaren van de Administratie voor Economie en Werkgelegenheid van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap worden belast met het toezicht op de toepassing van het koninklijk besluit van 28 november 1975 en van dit besluit. (BREV 1984-04-25/33, art. 1, 003)>
<NOTA : Dit art. 10 wordt voor het Waalse Gewest door de volgende bepalingen vervangen : Art. 10. De ambtenaren en beambten die belast zijn met het toezicht op de toepassing van het koninklijk besluit van 28 november 1975 en van dit besluit, zijn de inspecteurs van de Algemene Directie voor Economie en Werkgelegenheid van het Ministerie van het Waalse Gewest. (BEWG 1983-12-22/41, art. 4, 002)>
<NOTA : artikel 10 wordt wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft vervangen door de volgende bepaling :
Art. 10. <Zie nota onder titel> De coördinator, de adjunct-coördinator, de inspecteurs en de adjunct-inspecteurs van de sociale inspectie van het bestuur economie en werkgelegenheid van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, alsmede de andere personeelsleden van deze dienst die door de Secretaris Generaal van dit ministerie met name aangesteld worden voor de uitvoering van inspectieopdrachten en te dien einde beëdigd zijn worden belast met het toezicht op de toepassing van het koninklijk besluit van 28 november 1975 betreffende de exploitatie van bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling en de uitvoeringsbesluiten ervan. (BESL 1999-05-27/60, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 1995-05-01)>
Art.11. <Zie nota onder titel> Het ministerieel besluit van 23 april 1955, genomen ter uitvoering van het koninklijk besluit van 10 april 1954 betreffende de exploitatie van de bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling, wordt opgeheven.
Art. 12. <Zie nota onder titel> Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, behalve de bepaling van artikel 2, 5°, b, die in werking treedt een jaar na de publikatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.