21 NOVEMBER 1973. - Ministerieel besluit betreffende de meetinrichtingen van grondwaterwinningen. (NOTA 1 : Opgeheven voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bij BESL 1997-02-20/44, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 16-04-1997) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1987 en tekstbijwerking tot 16-04-1997)
Art. 1-16
Artikel 1. (Zie NOTA 1 onder TITEL) Werken en installaties waardoor meer dan vier kubieke meter water per uur uit de grondwaterlagen kan worden opgevangen, moeten uitgerust zijn met een meetinrichting die beantwoordt aan de voorschriften van dit besluit.(Werken en installaties die ter gelegenheid van openbare of private bouwwerken of werken van burgerlijke bouwkunde voor tijdelijke pompingen gebruikt worden, hoeven evenwel niet met een dergelijke inrichting te zijn uitgerust; in dit geval wordt de hoeveelheid water die per jaar op iedere werf wordt opgevangen bepaald door middel van de volgende formule :
V = Q x 24 x D
waarin V de totale hoeveelheid water voorstelt die in de loop van het voorbije jaar op de werf is opgevangen;
Q, het nominaal debiet in m3 per uur van de pompinrichting;
D, het aantal dagen waarop de pompinrichting gewerkt heeft, waarbij iedere fractie van een dag voor een volle dag wordt aangerekend.) <MB 05-01-1972, art. 1>
Art.2. (Zie NOTA 1 onder TITEL) Deze inrichting is er een van de hierna vermelde types :
1° vleugelradmeter of meter met schroef van het Woltmannsysteem;
2° dynamische turbinemeter;
3° volumemeter met rotatiezuiger;
4° meter van het Venturi-type of meter met een diafragma, met een debietmeetintegrator uitgerust;
5° elektromagnetische meter, met een debietmeetintegrator uitgerust;
6° overloopmeter, met een debietmeetintegrator uitgerust.
Andere inrichtingen kunnen worden aangenomen door de directeur-generaal der mijnen, die eventueel voor het gebruik ervan voorwaarden oplegt en zijn beslissing motiveert.
Art.3. (Zie NOTA 1 onder TITEL) De in de punten 1° tot 5° van het eerste lid van artikel 2 vermelde watermeters zijn vervaardigd uit corrosievrije materialen. Ze zijn voorzien van de volgende aanduidingen : de naam of het merk van de fabrikant, het bouwjaar, een volgnummer, de diameter van de doorlaat in millimeter of het nominaal debiet per uur en de richting waarin het water erdoor moet stromen.
De fabricant of de leverancier van de meter bezorgt aan de gebruiker een attest waaruit blijkt dat aan de voorschriften van artikel 2 en van het eerste lid van onderhavig artikel voldaan is en waarin de bovenste grens van de betrekkelijke afwijking van de meter in procent aangeduid is; dit attest wordt door de gebruiker aan de bevoegde ambtenaar van de Administratie van het Mijnwezen medegedeeld.
Art.4. (Zie NOTA 1 onder TITEL) De in punt 6° van het eerste lid van artikel 2 vermelde watermeters worden vervaardigd volgens algemeen aanvaarde technische regels en als het nieuwe installaties betreft, volgens de bestaande en bij koninklijk besluit goedgekeurde NBN-normen.
De fabrikant van de meter, die de gebruiker kan zijn, stelt een attest op waarin de toegepaste regels en normen worden aangeduid en waarin de bovenste grens van de betrekkelijke afwijking van de meter in procent vermeld wordt; het attest, dat door de gebruiker aan de bevoegde ambtenaar van de Administratie van het Mijnwezen wordt medegedeeld, vermeldt hoe deze grens is bepaald.
Art.5. (Zie NOTA 1 onder TITEL) De doorlaat van de gekozen meter is diegene die door de fabrikant aanbevolen wordt voor het gemiddelde debiet en het maximum debiet die door het werk of de installatie kunnen worden bereikt.
Art.6. (Zie NOTA 1 onder TITEL) De meetinrichting van een waterwinning, die eventueel kan bestaan uit verscheidene meettoestellen waarvan de metingen moeten worden samengevoegd, wordt zo geplaatst dat het mogelijk is, zonder dat er iets moet aan toegevoegd worden het waterdebiet te bekomen dat daadwerkelijk aan de waterlaag onttrokken wordt.
Een winningsveld dat verscheidene dicht bij elkaar gelegen waterwinningspunten omvat, mag worden uitgerust met één enkele meetinrichting waarmee het gezamenlijk debiet kan worden gemeten.
Voor de installatie van de meetinrichting moeten de voorschriften van de fabricant worden nageleefd.
Art.7. (Zie NOTA 1 onder TITEL) Een meetinrichting met een debiet van ten minste 100 000 m3 per jaar wordt gereserveerd na ten hoogste vijf jaar dient en vervolgens met tussenpozen van ten hoogste drie jaar.
<Wat het Brusselse Gewest betreft, wordt dit artikel, bij MB 1987-09-02/30, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 1987-10-10, aangevuld als volgt : "Een meetinrichting met een debiet van minder dan 100 000 kubieke meter wordt gereviseerd na ten hoogste tien jaar dienst en vervolgens met tussenpozen van ten hoogste vijf jaar.">
Art.8. (Zie NOTA 1 onder TITEL) Na iedere revisie van de meter wordt deze laatste opnieuw geijkt door toedoen van de fabrikant of van de leverancier, ofwel door het personeel van een daartoe door de directeur-generaal der mijnen aangenomen werkplaats;
De werkplaats van een watervoorzieningsbedrijf kan worden aangenomen voor het opnieuw ijken van zijn eigen meters en van die van derden.
De fabrikant, de leverancier of de verantwoordelijke persoon van de aangenomen werkplaats vermeldt de uitslagen van de nieuwe ijking in een attest dat de gebruiker ter beschikking van de bevoegde ambtenaren en beambten van de Administratie van het Mijnwezen houdt.
Art.9. (Zie NOTA 1 onder TITEL) Een meter die voor een revisie, voor een nieuwe ijking of om enige andere reden buiten gebruik is, wordt zo spoedig mogelijk vervangen of opnieuw in staat van werking gebracht; hij mag niet langer dan dertig dagen buiten gebruik zijn; de gedurende die periode opgevangen hoeveelheid water wordt door interpolatie bepaald.
Voormelde termijn van dertig dagen mag op negentig dagen gebracht worden wanneer het gemeten debiet van de meetinrichting kleiner is dan 100 000 m3 per jaar, gelijkmatig in de tijd gespreid; de gedurende die periode opgevangen hoeveelheid water mag berekend worden op het gemiddelde van de hoeveelheden, tijdens de laatste twaalf maanden vóór de uitschakeling van de meter gemeten.
Art.10. (Zie NOTA 1 onder TITEL) De bevoegde ambtenaar of beambte van de Administratie van het Mijnwezen mag een meter of een essentieel onderdeel van een meetinrichting verzegelen of er een identificatiemerk aan vasthechten of erop aanbrengen; als de verzegeling toevallig verbroken wordt of omdat dit voor de herstelling of het wegnemen van het toestel noodzakelijk is, verwittigt de gebruiker onmiddellijk deze ambtenaar of beambte.
Volgens de aanwijzingen van de bevoegde ambtenaar brengt de gebruiker eventueel de nodige wijzigingen aan de toestellen aan om het aanbrengen van het identificatiemerk of om het verzegelen mogelijk te maken.
Art.11. (Zie NOTA 1 onder TITEL) De bevoegde ambtenaar van de Administratie van het Mijnwezen mag, op kosten van de gebruiker, ofwel de meetinrichting van een werk of een waterwinningsinstallatie laten controleren, ofwel het waterdebiet rechtstreeks laten meten.
Art.12. (Zie NOTA 1 onder TITEL) Voor meetinrichtingen met een debiet van 300 kubieke meter of meer per dag mag de afwijking van de meetinrichting niet meer dan vijf ten honderd bedragen. Voor installaties met een debiet van minder dan 300 kubieke meter per dag mag de afwijking niet meer dan tien ten honderd bedragen. Worden deze afwijkingen overschreden, dan wordt de meter gereviseerd en opnieuw geijkt; ondertussen worden de opgevangen hoeveelheid water bepaald overeenkomstig de bepalingen van artikel 9.
Na een revisie en een nieuwe ijking mag de herstelde meetinrichting opnieuw in gebruik genomen worden.
Art.13. (Zie NOTA 1 onder TITEL) De opgevangen hoeveelheid water wordt iedere maand bepaald, om het even welke meetinrichting gebruikt wordt.
De hoeveelheid water die per maand opgevangen wordt en de gegevens waarop deze hoeveelheid berekend is, worden ingeschreven in een speciaal register dat ter beschikking van de bevoegde ambtenaren en beambten van de Administratie van het Mijnwezen gehouden wordt.
Uiterlijk op 15 januari van ieder jaar deelt de gebruiker de totale hoeveelheid water die in de loop van het vorige jaar aan de waterlaag onttrokken is mede aan de Administratie van het Mijnwezen van het gebied. (Wanneer het water opgevangen wordt door middel van tijdelijke pompingen die ter gelegenheid van openbare of private bouwwerken of werken van burgerlijke bouwkunde worden verricht, deelt de gebruiker deze hoeveelheid voor iedere werf afzonderlijk mede, samen met de naam en het adres van de bouwheer.) <MB 05-01-1979, art. 2>
Art.14. (Zie NOTA 1 onder TITEL) Om de ambtenaren en beambten van de Administratie van het Mijnwezen in de mogelijkheid te stellen na te gaan of de meetinrichting volgens de voorgaande artikelen en meer bepaald volgens artikel 6 geïnstalleerd is, wordt een schema van het werk of de installatie opgenomen in het speciaal register vermeld in artikel 13.
Art.15. (Zie NOTA 1 onder TITEL) Met redenen omklede afwijkingen van de bepalingen van dit besluit mogen in bijzondere gevallen, voor een duur van ten hoogste drie jaar, door de directeur-generaal der mijnen worden verleend; deze afwijkingen zijn hernieuwbaar.
Art. 16. (Zie NOTA 1 onder TITEL) Het ministerieel besluit van 15 juli 1969 tot uitvoering van het koninklijk besluit van 14 juni 1966 betreffende de telling van de grondwaterreserves wordt opgeheven.