Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

5 NOVEMBER 1971. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 8, 13 §2 en 14 van de wet van 5 augustus 1968, tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de privé-sector. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1984 en tekstbijwerking tot 28-04-2000)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. Bepalingen betreffende de uitvoering van artikel 13, § 2, van de wet van 5 augustus 1968.
Art. 1-9
HOOFDSTUK II. Bepalingen betreffende de uitvoering van de artikelen 8 en 14 der wet van 5 augustus 1968.
Art. 10-17, N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2000022348 



Artikels:

HOOFDSTUK I. _ Bepalingen betreffende de uitvoering van artikel 13, § 2, van de wet van 5 augustus 1968.
Artikel 1. Voor de toepassing van de artikelen 4 en 11, § 1, van de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de privé-sector worden de daarin bedoelde personen geacht als bediende tewerkgesteld te zijn geweest.

Art.2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1, worden echter geacht als arbeider tewerkgesteld te zijn geweest :
  1° de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel :
  a) van de rijksbesturen en andere rijksdiensten;
  b) van de onderwijsinrichtingen;
  c) van de instellingen waarop de pensioenregeling ingesteld bij de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere instellingen van openbaar nut alsmede van hun rechtverkrijgenden toepasselijk werd verklaard;
  d) van de instellingen waarop het koninklijk besluit nr 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare instellingen en der regieën ingesteld door de Staat van toepassing is, met uitzondering van de Regie van Telegrafie en Telefonie;
  e) van de provincies, gemeenten en van de aan de provincies en gemeenten ondergeschikte instellingen,voor zover het maximumbedrag van de weddeschalen in de organieke regeling die op hun graad betrekking hebben, lager is dan het maximumbedrag van de weddeschaal 305 van het personeel der Ministeries;
  2° de leden van het werkliedenpersoneel van de Regie van Telegrafie en Telefonie die niet belast zijn met een opdracht van toezicht;
  3° de personeelsleden van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen wier bezoldiging vastgesteld is volgens de schalen welke door die instelling voor 1 juli 1965 bepaald zijn voor de werklieden en ambachtsbazen evenals diegenen die, in geval van bevordering of verandering van graad, sinds 1 juli 1965 als werklieden, werklieden-ploegbazen en planningmannen-voormannen ingedeeld zijn in de omzettingsgroep I.

Art.3. In afwijking van het bepaalde in artikelen 1 en 2, worden geacht als zeevarende tewerkgesteld te zijn geweest, de leden van het varend personeel van het Bestuur van het Zeewezen en van de Binnenvaart gedurende de periodes waarvoor zij zeegeld ontvangen hebben dat in aanmerking kan worden genomen voor de vaststelling van het pensioen ten laste van de Schatkist, evenals de loodsschippers en de loodsen van alle stations.

Art.4. Voor de toepassing van de artikelen 6 en 12 van de wet van 5 augustus 1968 worden geacht tewerkgesteld te zijn geweest :
  1° als bediende : de officieren, onderofficieren, de leerlingen van de opleidingsscholen voor de kaders, de kandidaatsergeanten op proeftijd in de eenheden, de rijkswachters en brigadiers van de rijkswacht;
  2° als arbeider : de overige militairen.

Art.5. Voor de toepassing van de artikelen 5 en 11, § 2, van de wet van 5 augustus 1968 worden de personen bedoeld in artikel 5, § 2, van die wet, geacht als bediende tewerkgesteld te zijn geweest.

Art.6. Voor de toepassing van dit hoofdstuk moet iedere periode, waarin iemand met een bepaald ambt of een bepaalde graad was bekleed, afzonderlijk worden beschouwd.

Art.7. Behalve andersluidende bepaling van het statuut dat op hen toepasselijk is op de datum van bekendmaking van dit besluit, worden de personeelsleden van de in artikel 2, 1°, c, tot en met e, vermelde instellingen, geacht lid te zijn van het meesters-, vak- en dienstpersoneel indien hun graad gelijkwaardig is met een van de graden die bij toepassing van artikel 5 van het koninklijk besluit van 22 juli 1964 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der Ministeries, gerangschikt zijn in de rubriek "meesters-, vak- en dienstpersoneel".

Art.8. Wanneer de gebeurtenis die aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 4 en 11, § 1, van de wet van 5 augustus 1968 zich voor 1 september 1968 heeft voorgedaan, worden de in artikel 2, 1° bedoelde weddeschalen bepaald volgens de schalen die op 31 augustus 1968 van kracht waren. In de overige gevallen worden die weddeschalen bepaald volgens de schalen die op de datum van die gebeurtenis van kracht waren.

Art.9. De personen bedoeld in artikel 3 worden volgens hun graad gelijkgesteld in de verschillende categorieën van officieren en scheepsgezellen van de koopvaardijvloot, overeenkomstig de bij dit besluit gevoegde bijlage.

HOOFDSTUK II. _ Bepalingen betreffende de uitvoering van de artikelen 8 en 14 der wet van 5 augustus 1968.
Art.10. § 1. In geval van toepassing van de artikelen 4, 5, § 1, 2e lid, of 6 van de wet van 5 augustus 1968, dienen voor de duur van de diensttijd die meetelt krachtens de voornoemde artikelen te worden gestort :
  1° (...) <KB 2000-04-16/31, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2000>
  2° (...) <KB 2000-04-16/31, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2000>
  3° de persoonlijke en werkgeversbijdragen die aan het Toelagenfonds voor bedienden hadden moeten worden gestort;
  4° na aftrek van het gedeelte dat de werkgever rechtstreeks aan een verzekeringsinstelling had moeten betalen de persoonlijke en werkgeversbijdragen bestemd voor het vestigen van de rust- en overlevingspensioenen die voor het personeelslid hadden moeten worden gestort krachtens :
  a) de wetten betreffende het rust- en overlevingspensioen voor arbeiders en bedienden;
  b) de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
  5° na aftrek van het bedrag van de bijdragen die inzake renten opgelegd zijn door de statuten van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag, het totaal bedrag van de bijdragen bestemd voor de uitkeringen bij rust en overleving die voor het betrokken personeelslid hadden moeten worden gestort krachtens de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der zeelieden van de koopvaardijvloot.
  De in het 1e lid, 1°, bedoelde sommen worden, naargelang van het geval, gestort bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas of bij de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag; die bedoeld in het 1e lid, 2°, worden gestort bij de Nationale Kas voor bediendenpensioenen; die bedoeld in het 1° lid, 3°, 4° en 5° worden gestort bij de Rijksdienst voor werknemerspensioenen.
  De in het 1e lid, 1° en 2° bedoelde sommen zijn bestemd voor de vestiging van de renten; die bedoeld in het 1e lid, 3°, 4° en 5° zijn uitsluitend bestemd voor de financiering van de rust- en overlevingspensioenen en van de aanpassingsuitkering.
  § 2. Wanneer het een personeelslid betreft wiens rustpensioen als arbeider, bediende of zeevarende is ingegaan of moet ingaan voor 1 januari 1968 of wanneer het een overleden personeelslid betreft uit hoofde van wie een overlevingspensioen als arbeider, bediende of zeevarende is ingegaan of moet ingaan voor 1 januari 1968, moeten in afwijking van het bepaalde in § 1, worden gestort de voor de uitkeringen bij rust of overleving bestemde bijdragen die voor de krachtens de artikelen 4, 5, § 1, 2e lid, en 6 der wet van 5 augustus 1968 in aanmerking komende diensttijd gestort hadden moeten worden overeenkomstig de wetten van kracht gedurende het tijdperk waarin deze diensttijd werd doorgebracht.
  Deze bijdragen worden gestort bij de Rijksdienst voor werknemerspensioenen, zij zijn uitsluitend bestemd voor de financiering van de rust- en overlevingspensioenen en de aanpassingsuitkering.
  § 3. Het bij toepassing van § 1, 1e lid, 1° en 2°, te storten bedrag wordt voor de periode voor 1 januari 1945 berekend op grondslag van de persoonlijke en werkgeversbijdragen die eenvormig worden vastgesteld op :
  1° 25 frank per maand wanneer het een arbeider betreft;
  2° 105 frank per maand wanneer het een bediende betreft;
  3° 408 frank, 384 frank, 360 frank of 336 frank per maand wanneer het een zeeofficier betreft, naargelang hij behoort tot de 1e, 2e, 3e of 4e categorie van de officieren;
  4° 264 frank, 240 frank of 180 frank per maand, wanneer het een zeevarende betreft, naargelang hij behoort tot de 1e, 2e of 3e categorie van de scheepsgezellen.
  § 4. Het bij toepassing van § 2 te storten bedrag omvat, voor de periode voor 1 januari 1945, de bijdragen bedoeld in § 1, 1e lid, 3° en die bepaald in § 3.

Art.11. Wanneer de diensttijd bedoeld bij de artikelen 4, 5, § 1, 2e lid, 6, 11, § 1, en 12, 1e lid van de wet van 5 augustus 1968 tijdvakken bevat die voor rustpensioen mee zouden tellen krachtens het bepaalde in de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector, of krachtens wets- of reglementsbepalingen met een gelijke draagwijdte, stort de instelling die, volgens het geval, het rust- of overlevingspensioenstelsel beheert dat op de betrokkene van toepassing was op het ogenblik van de in de artikelen 4, 5, 6, 11 of 12 van de wet van 5 augustus 1968 beoogde gebeurtenis het totaal der sommen die krachtens de artikelen 8, 11, § 3, en 12, 2e lid van de voornoemde wet verschuldigd zijn.
  Deze instelling vordert ten laste van de instellingen die belast zijn met het beheer van de andere pensioenstelsels bedoeld bij de voornoemde wet van 14 april 1965 of bij gelijkaardige bepalingen, het gedeelte der sommen terug dat betrekking heeft op krachtens deze bepalingen meetellende diensttijd.

Art.12. § 1. In geval van toepassing van het bepaalde in de artikelen 4 of 6 van de wet van 5 augustus 1968 worden de ter uitvoering van artikel 8 van die wet gestorte sommen voor de helft ten laste genomen door de instelling die de overheidspensioenregeling beheert.
  Wanneer de ter uitvoering van artikel 8 van de wet van 5 augustus 1968 gestorte sommen echter betrekking hebben op diensttijd doorgebracht bij een instelling van openbaar nut, waarvan het personeel onder toepassing valt van de wet van 28 april 1958, wordt de helft van deze sommen ten laste genomen door de instelling die de overlevingspensioenregeling beheert en de andere helft wordt gevoegd bij het bedrag dat moet omgeslagen worden krachtens artikel 12, 2e lid, van de wet van 28 april 1958.
  § 2. In geval van toepassing van artikel 11, § 1, of van artikel 12, 1e lid van de wet van 5 augustus 1968 worden de ter uitvoering van de artikelen 11, § 3, en 12, 2e lid, van deze wet gestorte sommen volledig ten laste genomen door de instelling die belast is met het beheer van de overlevingspensioenregeling die van toepassing was op de overledene.
  § 3. In geval van toepassing van artikel 5, § 1, 2e lid van de wet van 5 augustus 1968, worden de sommen gestort ter uitvoering van artikel 8 van die wet door de instelling die belast is met het beheer van de rustpensioenregeling voor het gewezen personeel van het Bestuur in Afrika volledig ten laste genomen door de Schatkist.

Art.13. § 1. In geval van toepassing van artikel 5, § 1, 1e lid van de wet van 5 augustus 1968 stort de instelling die belast is met de rustpensioenregeling voor het gewezen personeel in Afrika bij de Dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid :
  1° aan het pensioenfonds : de wiskundige reserves van de renten die overeenstemmen met de persoonlijke en werkgeversstortingen die verricht hadden moeten worden indien de wetsbepalingen betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood van de bedienden van Belgisch-Kongo en van Ruanda-Urundi van bij de aanvang van de diensttijd af van toepassing waren geweest; deze wiskundige reserves worden berekend en geherwaardeerd overeenkomstig artikel 14;
  2° aan het Solidariteits- en Perekwatiefonds : het niet gekapitaliseerd bedrag van de persoonlijke en werkgeversbijdragen die gestort hadden moeten worden bij de toelagenfondsen ingesteld door de wetsbepalingen betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood van de bedienden van Belgisch-Kongo en van Ruanda-Urundi, in dezelfde onderstelling van toepasselijkheid van die bepalingen.
  § 2. De sommen gestort bij de Dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid in uitvoering van artikel 11, § 3, van de wet van 5 augustus 1968 komen ten goede aan het Solidariteits- en Perekwatiefonds dat de last van de weduwenrente draagt.
  § 3. De bedragen gestort tot uitvoering van artikel 8 der wet van 5 augustus 1968 in geval van toepassing van artikel 5, § 1, eerste lid, van die wet, alsmede die gestort ter uitvoering van artikel 11, § 3, van dezelfde wet in geval van toepassing van artikel 11, § 2, van die wet worden volledig door de Schatkist ten laste genomen.

Art.14. De bij de artikelen 10, § 1, 1° en 2°, en 13, § 1, 1° van dit besluit bedoelde wiskundige reserves worden berekend op de datum van de gebeurtenis die aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 4, 5, 6, 11 of 12, van de wet van 5 augustus 1968, doch uiterlijk op de datum waarop de ouderdomsrente of de weduwenrente ingaat. Die wiskundige reserves worden geherwaardeerd aan de hand van de kapitalisatiecoëfficiënt ingesteld door de wets- en reglementsbepalingen betreffende de bedoelde verzekeringen, tot op de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens hetwelk de overdracht wordt uitgevoerd.

Art.15. De stortingen bedoeld in de artikelen 8, 11 en 12 van de wet van 5 augustus 1968 moeten verricht worden binnen het jaar vanaf de datum van de gebeurtenis die aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 4, 5, 6, 11 of 12 van die wet.
  In afwijking van het eerste lid moeten de in dat lid voorgeschreven stortingen, wanneer de instelling waaraan zij moeten worden verricht het bedrag ervan laat kennen aan de instelling die ze verschuldigd is, geschieden binnen drie maanden na die kennisgeving.
  De termijnen vastgesteld in het vorige lid beginnen ten vroegste te lopen vanaf de dag van de bekendmaking van dit besluit.

Art.16. De artikelen 1 tot en met 14 hebben uitwerking met ingang van 1 april 1961, met uitzondering van de artikelen 1, 4, 8, 10, 11, 12 en 14, die uitwerking hebben op 24 augustus 1968 voor zover zij de artikelen 4, § 4 en 6 van de wet van 5 augustus 1968 uitvoeren.

Art.17. Onze Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Art. N. Bijlage.                              (1)                        (2)                                                   A. Zeeofficieren                     Commandant (Dienst van                     de pakketboten)                     Kapitein (Dienst van               Officier                     de pakketboten)                   1° categorie                     Kapitein                     Eerste officier-                     werktuigkundige A                     Eerste officier-                   Officier                     werktuigkundige                   2° categorie                     Geneesheer                     (opleidingsschip)                     Loodsschipper                     Eerste luitenant                   Officier                                                       3° categorie                     Eerste stuurman voor een           Officier                     oefenschip gehecht aan            3° categorie                     de Zeevaartschool van                     Oostende                              (1)                        (2)                     Officier-werktuigkundige           Officier                                                       3° categorie                     Hulploods Scheldemonden                     Hulploods te Zeebrugge             Officier                                                       3° categorie                     Leerling-loods                     Eerste purser                     Officier werktuigkundige A                     Luitenant                     Purser                     Stuurman van een oefenschip                     gehecht aan de Zeevaartschool                     Oostende                     Ticket-collector                     Eerstaanwezend ticket-collector                     Hoofd ticket-collector                     Eerste ticket collector                     Eerste controleur                     Controleur                              (1)                        (2)                     Stuurman sleepdienst               Officier                                                       4° categorie                     Schipper sleepdienst                     Eerstaanwezend                     scheepswerktuigkundige                     Opperschipper der kust                     Eerstaanwezend                     scheepswerktuigkundige A                     Eerstaanwezend                     scheepswerktuigkundige-                     elektricien                     Schipper eerste klas                     Officier-werktuigkundige B                              (1)                        (2)                                                   B. Scheepsgezellen                     Scheepswerktuigkundige                     eerste klas B                     Scheepswerktuigkundige                     eerste klas A                     Scheepswerktuigkundige             Zeeman                     eerste klas                       1° categorie                     Scheepswerktuigkundige                     Bootsman                     Kok-onderrichter                     Steward-onderrichter                     Scheepswerktuigkundige                     2° klas-elektricien                     Scheepswerktuigkundige             Zeeman                     2° klas                           2° categorie                     Scheepswerktuigkundige                     2° klas B                     Kwartiermeester                     Dekkwartiermeester van                              (1)                        (2)                     een oefenschip gehecht                     aan de Zeevaarschool                     van Oostende                     Kwartiermeester-timmerman                     Eerste motorist (Vlissingen)                     Schipper-roeier                     Schipper 2° klas                     Scheepswerktuigkundige                     Matroos-timmerman                     Matroos-vakman                     Zeeman                                                       3° categorie                     Matroos-specialist-                     loodsboten                     Kok (ingescheept)                     Steward                     Hulpkok                     Stoker                     Matroos                     Schipper rede 1° klas                              (1)                        (2)                     Schipper 2° klas                     Motorist                     Volmatroos                     (1) Graad van de in                         artikel 9 beoogde                         personen                     (2) Categorie die                         overeenstemt met de                         zeelieden bij de                         koopvardij