Details





Titel:

15 JANUARI 1971. - Koninklijk besluit tot vaststelling van nadere toepassingsregelen voor de werkgevers en voor de handarbeiders van de diamantnijverheid en -handel, van de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-02-1981 en tekstbijwerking tot 16-06-2015)



Inhoudstafel:


Art. 1-9



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1999022243  2001022404  2015202829 



Artikels:

Artikel 1. De bepalingen van de uitvoeringsbesluiten (der gecoördineerde wetten) blijven van toepassing voor zover de hiernavolgende bepalingen er niet van afwijken of er niet onverenigbaar mede zijn. <KB 5-8-1971, art. 15>

Art.2. Het bijzonder vakantiefonds opgericht bij het besluit van de Regent van 11 mei 1946 tot oprichting van een bijzonder vakantiefonds voor diamantnijverheid is belast het vakantiegeld uit te betalen aan de handarbeiders van de diamantnijverheid en handel, overeenkomstig het bepaalde bij voornoemde (gecoördineerde wetten). Het Fonds mag ten behoeve van de werkgevers en van de werknemers formules vaststellen nodig om de inlichtingen te verschaffen die vereist zijn voor de toepassing van deze wetten. <KB 5-8-1971, art. 16>

Art.3. De werkgever stelt op naam van ieder handarbeider onderworpen aan het stelsel der jaarlijkse vakantie, die hij in dienst heeft een vakantiekaart op volgens de formule vastgesteld door het Vakantiefonds.
  Op deze kaart dienen volgende vermeldingen voor te komen :
  1° de naam, voornaam, geboortedatum en adres van de werknemer;
  2° zijn lijfrentenummer, zijn werkkaartnummer en eventueel zijn inschrijvingsnummer, vermeld op de kaart, afgeleverd door de Bijzondere Verrekenkas voor gezinsvergoedingen te bate van de arbeiders der diamantnijverheid;
  3° de perioden van tewerkstelling in de loop van het vakantiedienstjaar, de met effectieve gewerkte dagen gelijkgestelde dagen van werkonderbreking, de dagen die in aanmerking moeten worden genomen ingevolge de wetgeving op het toekennen van het loon aan de werknemers, gedurende een bepaald aantal feestdagen per jaar, alsmede de dagen van jaarlijkse vakantie;
  4° het brutobedrag van de bezoldigingen die tot basis dienen voor de berekening van de vakantiebijdrage, overeenkomstig het bepaalde bij de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944, betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en van zijn uitvoeringsbesluiten;
  5° de naam en het adres van de werkgever, evenals zijn inschrijvingsnummer bij de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid.
  Elke werkgever heeft tot plicht op deze vakantiekaart de inlichtingen aan te brengen die erop gevraagd zijn, en dit voor het einde van de maand, volgend op deze waarop ze betrekking hebben.

Art.4.§ 1. (De werkgevers van de diamantnijverheid en -handel moeten aan de Rijksverlofkas voor de diamantnijverheid volgende bijdragen storten bestemd voor de samenstelling van het vakantiegeld :
  (1° per arbeider een bijdrage gelijk aan 10,27 pct. van zijn bezoldigingen van het lopend vakantiedienstjaar zoals zij aangegeven moeten worden bij toepassing van artikel 3, tweede lid, 4°. Deze bijdrage is bestemd tot financiering : - van de gewone en dubbele vakantiegelden voor de eerste twee vakantieweken en van het dubbel vakantiegeld voor de vierde vakantieweek, verschuldigd aan de werknemer a rato van zijn prestaties tijdens het lopend vakantiedienstjaar, - van de gewone en de dubbele vakantiegelden betreffende de eerste drie vakantieweken, van de gewone en dubbele vakantiegelden betreffende de vierde vakantieweek, verschuldigd a rato van de dagen van arbeidsonderbreking in het lopend vakantiedienstjaar, gelijkgesteld met effectief gewerkte dagen, met uitzondering van de ingevolge staking en van de wegens militaire verplichtingen gelijkgestelde dagen, die in het daaropvolgend jaar toegekend moeten worden overeenkomstig de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers.) <KB 2001-06-13/32, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  2° per arbeider een bijdrage gelijk aan 6 pct. van dezelfde bezoldigingen van het lopend vakantiedienstjaar, zoals deze beoogd onder 1°.
  Deze bijdrage is bestemd tot financiering van de gewone en dubbele vakantiegelden betreffende de derde vakantieweek, en van het gewone vakantiegeld betreffende de vierde vakantieweek, verschuldigd ingevolge de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, naar rata van de prestaties van het vakantiedienstjaar.
  [1 Het bijdragepercentage van 6 pct., bedoeld in het eerste lid, wordt verminderd als volgt:
   - 5,83 pct. vanaf het 2de kwartaal 2015;
   - 5,65 pct. vanaf het 1ste kwartaal 2016;
   - 5,61 pct. vanaf het 1ste kwartaal 2017;
   - 5,57 pct. vanaf het 1ste kwartaal 2018.]1
  Voor de leerlingen wier leerovereenkomst onder het toezicht van het Paritair Comité voor de diamantnijverheid en -handel werd afgesloten, zijn de te betalen minimum bijdragen beoogd onder 1° en 2° verschuldigd per onverdeelbare week (6 dagen) ongeacht het aantal gepresteerde dagen in de loop van elke week). <KB 22-10-1975, art. 1>
  § 2. De bij § 1 bepaalde bijdragen moeten maandelijks gestort worden.
  ----------
  (1)<KB 2015-06-07/03, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2015>

Art.5. De vakantiekaarten moeten aan de Rijksverlofkas voor de diamantnijverheid uiterlijk op (31 januari) volgend op het beschouwde jaar worden toegestuurd. <KB 1982-02-16/05,art. 2, 004>
  De werknemer heeft het recht persoonlijk één maal per maand inzage te nemen van zijn vakantiekaart, op het tijdstip bepaald door het arbeidsreglement of, bij gebreke ervan op het tijdstip bepaald bij schriftelijk of mondeling akkoord van de partijen.

Art.6. <wijzigingsbepaling>

Art.7. Het koninklijk besluit van 14 juni 1967 tot vaststelling van de bijzondere modaliteiten van toepassing voor de werkgevers en werknemers van de diamantnijverheid, van de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 november 1969, wordt opgeheven.

Art.8. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1970.

Art. 9. Onze Minister van Sociale Voorzorg is belast met de uitvoering van dit besluit.