Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

24 DECEMBER 1968. - Wet tot voorlopige uitbreiding van de bevoegdheid van het gemeenschappelijk waarborgfonds, toegelaten bij het koninklijk besluit van 31 januari 1957. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1987 en tekstbijwerking tot 31-12-2003)



Inhoudstafel:


Art. 1-3



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

 



Artikels:

Artikel 1. § 1. De benadeelde personen vermeld in artikel 1 van de wet van 1 juli 1956, betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, kunnen ten aanzien van het Gemeenschappelijk Waarborgfonds bedoeld in § 1 van artikel 15 van die wet, een recht tot schadeloosstelling laten gelden, wanneer de vergoeding van hun schade ten laste van een persoon wiens burgerrechtelijke aansprakelijkheid inzake motorrijtuigen gedekt was door een verzekeraar die binnen twee jaar vóór de inwerkingtreding van deze wet is faillietverklaard.
  De personen wier burgerrechtelijke aansprakelijkheid inzake motorrijtuigen was gedekt door een verzekeraar die binnen twee jaar vóór de inwerkingtreding van deze wet is faillietverklaard, en die de hiervoren bedoelde benadeelde personen schadeloos hebben gesteld, kunnen ten aanzien van het Gemeenschappelijk Waarborgfonds een recht op terugbetaling laten gelden. Het Fonds kan onder dezelfde voorwaarden als de failliete verzekeraar ten aanzien van die personen de excepties opwerpen die voortvloeien uit de verzekeringsovereenkomst of uit de wet.
  De schadeloosstelling en de terugbetaling bedoeld in de voorgaande paragrafen, geschieden door het Gemeenschappelijk Waarborgfonds, voor zover het recht op vergoeding in hoofde van de benadeelden, alsmede het bedrag daarvan, vastgesteld zijn bij een gemeenschappelijke beslissing van het Gemeenschappelijk Waarborgfonds en (van de vertegenwoordiger van de minister van Economie bij de Raad van Beheer van het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds). <W 2003-12-22/42, art. 427, 002 ; Inwerkingtreding : 01-10-2004>
  De geschillen tussen de gerechtigden op deze wet en het Gemeenschappelijk Waarborgfonds worden naar de gemeenrechtelijke bevoegdheidsregelen voorgelegd aan de vrederechter of aan de rechtbank van eerste aanleg.
  De territoriale bevoegdheid wordt geregeld overeenkomstig artikel 7 van de wet van 1 juli 1956.
  § 4. Wanneer de burgerlijke vordering tot vergoeding van de door een motorrijtuig veroorzaakte schade voor het strafgerecht wordt ingesteld, kan het Fonds door de benadeelde in het geding worden geroepen en ook vrijwillig tussenkomen onder dezelfde voorwaarden als ware de vordering voor het burgerlijk gerecht gebracht.
  § 5. De Koning bepaalt alle andere modaliteiten, voorwaarden en beperkingen van het optreden van het Gemeenschappelijk Waarborgfonds.

Art.2. § 1. Het Gemeenschappelijk Waarborgfonds wordt in de plaats gesteld in de rechten van de in artikel 1, eerste en tweede paragraaf, bedoelde personen, tot het beloop van de overeenkomstig deze wet betaalde bedragen.
  Het Fonds oefent inzonderheid de voorrechten van de benadeelde personen uit op de bedragen en waarden die de verzekeraar overeenkomstig artikel 15 van de wet van 1 juli 1956 tot technische reserve bestemd heeft.
  Het Fonds kan de rechten van de benadeelde personen ten aanzien van de verzekerden niet uitoefenen dan wanneer de voorwaarden vervuld zijn waaronder zulk verhaal door de wet of de verzekeringsovereenkomst aan de verzekeraar is toegelaten.
  (In geval van kennelijk onvermogen, wanneer de terugvordering te zwaar uitvalt rekening houdend met de kosten, of wanneer het Fonds, op grond van de elementen van het dossier, oordeelt dat de gerechtelijke beslissing voor hem ongunstig kan uitvallen, kan het Fonds met het akkoord van (de vertegenwoordiger van de minister van Economie), tot een bedrag van 50.000 F, en met het akkoord van de Minister van Economische Zaken, voor hogerere bedragen, tegenover de verzekerde geheel of gedeeltelijk, voorlopig of definitie, afstand doen van het verhaal bedoeld in het derde lid of met de verzekerde een dading aangaan.) <KB249 1983-12-31/46, art. 1 ; Inwerkingtreding : 21-01-1984> <W 2003-12-22/42, art. 427, 002 ; Inwerkingtreding : 01-10-2004>
  (In geval van kennelijk onvermogen, wanneer de terugvordering te zwaar uitvalt rekening houdend met de kosten, of wanneer het Fonds, op grond van de elementen van het dossier, oordeelt dat de gerechtelijke beslissing voor hem ongunstig kan uitvallen, kan het Fonds met het akkoord van de regeringscommissaris, tegenover de verzekerde geheel of gedeeltelijk, voorlopig of definitief, afstand doen van het verhaal bedoeld in het tweede lid of met de verzekerde een dading aangaan.) <KB 07-02-1984, art. 1 ; Inwerkingtreding : 14-05-1984>
  § 2. De bedragen die sedert het vonnis van faillissementsverklaring betaald zijn of nog verschuldigd zijn door de schuldenaars van de verzekeraar wegens verplichtingen die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid inzake motorrijtuigen, moeten uitsluitend aan het Gemeenschappelijk Waarborgfonds worden toegewezen. Nochtans mogen de premies die van deze bedragen deel uitmaken, slechts worden toegewezen na aftrek van een aandeel van ten hoogste 20 pct. vertegenwoordigend de beheerskosten, de belastingen en de bijpremies bestemd voor het Nationaal Fonds der gehandicapten.
  (lid 2 opgeheven) <W 06-11-1970, art. 4>
  (§ 3. De curatoren van de in failliet zijnde verzekeraars moeten aan het Gemeenschappelijk Waarborgfonds, op zijn verzoek, alle in hun bezit zijnde inlichtingen en documenten die voor de uitvoering van de zending van het Fonds nuttig zijn, mededelen.
  De elementen die niet aan het Fonds medegedeeld werden zullen tegen het Fonds niet kunnen ingeroepen worden wanneer tegenover de gefailleerde in de lid 1 bedoelde rechtsvordering krachtens indeplaatsstelling wordt uitgeoefend.) <W 06-11-1970, art. 5>

Art. 3. Een voorschot van ten hoogste (250 miljoen) frank wordt ter beschikking gesteld op de begroting van het departement van Economische Zaken, "Buitengewone uitgaven" (kredietverleningen en deelnemingen) om te dienen als financiering van de verplichtingen die het Gemeenschappelijk Waarborgfonds krachtens deze wet aangaat. <W 06-11-1970, art. 3>
  De bedragen die het Gemeenschappelijk Waarborgfonds terugverkrijgt, worden op de wijze die de Koning bepaalt in 's Lands kas gestort als terugbetaling van het voorschot; de bedragen die definitief ten laste van het Rijk blijven, worden zo nodig in de eindrekening opgenomen.