18 AUGUSTUS 1964. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 april 1929 houdende inrichting van de Openbare Veiligheid, van het koninklijk besluit van 23 maart 1951 tot vaststelling van het organiek kader der gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten en van het koninklijk besluit van 10 april 1958 betreffende het technisch personeel van de laboratoria voor wetenschappelijke politie.
Art. 1-4, 4bis, 5-7
Artikel 1. <Wijzigingsbepaling van art. 1 van KB 1929-04-03/30>
Art.2. <Wijzigingsbepaling van art. 1, lid 1, van KB 1958-08-18/30>
Art.3. <Wijzigingsbepaling van art. 4 van KB 1958-08-18/30>
Art.4. Bij overgangsmaatregel genieten de vast benoemde gerechtelijke officieren, laboratoriumchefs, gerechtelijke agenten en laboratoriumoperateurs die op 1 januari 1964 in dienst zijn en niet houder zijn van het diploma of van het getuigschrift dat geëist wordt om tot de graad van " eerstaanwezend " over te gaan, een vergoedingsweddeschaal onder de volgende voorwaarden :1° de officier-commissaris moet twaalf jaar anciënniteit tellen in de graden van gerechtelijk officier en van officier-commissaris;2° de laboratoriumchef moet twaalf jaar anciënniteit in die graad tellen;3° de gerechtelijk agent-inspecteur moet achttien jaar anciënniteit tellen in de graden van agent en van agent-inspecteur;4° de laboratoriumoperateur moet achttien jaar anciënniteit in die graad tellen.
Art. 4bis. <KB 27-11-1968, art. 1> Bij overgangsmaatregel worden de vastbenoemde gerechtelijke officieren, laboratoriumchefs, gerechtelijke agenten en laboratoriumoperateurs die op 1 januari 1964 in dienst zijn, onder voorbehoud van artikel 1, § 4, van het koninklijk besluit van 3 april 1929, onderscheidenlijk benoemd tot eerstaanwezend officier-commissaris voor gerechtelijke opdrachten, tot eerstaanwezend laboratoriumchef, tot eerstaanwezend gerechtelijk agent-inspecteur of tot eerstaanwezend laboratoriumoperateur, zelfs als zij niet in het bezit zijn van het vereiste diploma of getuigschrift van de school voor criminologie en criminalistiek, wanneer zij een licentiaatsdiploma in de criminologische wetenschappen of in de criminologie aan een Belgische universiteit hebben behaald en de vereiste graadanciënniteit bezitten.
Art.5. Bij overgangsmaatregel mogen de krachtens dit besluit gedane benoemingen niet terugwerken tot vóór 1 januari 1964.
Art.6. De aanmerkingen aangebracht tegenover het kader van de gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten, dat is vastgesteld in de tabel gevoegd bij het koninklijk besluit van 29 maart 1951 tot vaststelling van het organiek kader der gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 december 1954, worden geschrapt.
Art. 7. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.