31 JULI 1964. _ Koninklijk besluit betreffende de subsidies, toe te kennen aan de erkende onderlinge pensioenfondsen die tussenkomen voor de toepassing van de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden.
Art. 1-7
Artikel 1. Doel van dit besluit is, het bedrag en de toekenningsvoorwaarden te bepalen van de subsidie, toe te kennen aan de erkende onderlinge pensioenfondsen die voor de toepassing van de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden als bemiddelaar optreden tussen de verzekerden en de Algemene Spaar- en Lijfrentekas.
Art.2. Een subsidie van dertien frank wordt toegekend per verzekerde die ingeschreven is op de nominatieve staten, voorzien bij artikel 12, derde lid, van het koninklijk besluit van 6 mei 1963 tot vaststelling van het algemeen reglement van de rusten overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden, en voor elke verzekerde voor wie artikel 4 van hetzelfde besluit werd toegepast.
Indien de aangeslotene zijn stortingen met vervroeging verricht voor een geheel kalenderjaar of voor gedeelten van dat jaar is de subsidie eveneens verschuldigd voor de kwartalen waarop de met vervroeging verrichte stortingen betrekking hebben.
Art.3. Er wordt bovendien een subsidie toegekend , welke evenredig is met het totaal bedrag van de stortingen aan de vrijwillige verzekering en aan de aanvullende verzekering, voor het jaar verricht ten voordele van elke aangeslotene, wanneer dit bedrag 1 200 F overschrijdt.
Het bedrag van deze subsidie wordt op 4 th. vastgesteld voor het gedeelte van de stortingen begrepen tussen 1 200 F en 4 000 F.
Art.4. De Algemene Spaar- en Lijfrentekas berekent het bedrag van de subsidies, bedoeld bij de artikelen 2 en 3, en maakt aan de Minister van Sociale Voorzorg een staat van die bewerkingen over.
Zij zendt eveneens aan dezelfde Minister een opgave van de ongunstige vaststellingen welke zij gedaan heeft in verband met de uitvoering door de onderlinge fondsen van hun opdracht als bemiddelaar voor hun aangeslotenen.
Art.5. De onderlinge fondsen maken hun jaarlijkse rekening van ontvangsten en uitgaven over aan de Minister van Sociale Voorzorg binnen de door deze vastgestelde termijn; deze Minister legt het model van het rekeningsformulier vast.
De geschriften van de onderlinge fondsen dienen regelmatig bijgehouden.
In geval van tekortkoming aan hun plichten, mag de Minister van Sociale Voorzorg de subsidie, welke aan de betrokken onderlinge fondsen toekomt, vermindere en zelfs afschaffen; zijn beslissing is niet voor verhaal vatbaar.
Art.6. Dit besluit heeft uitwerking met ingang va van 1 januari 1963.
Art. 7. Onze Minister van Sociale Voorzorg en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.