16 APRIL 1963. - [Wet betreffende de controle op de N.V. Gemeentelijke Holding].- (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1987 en tekstbijwerking tot 31-12-1996.)
Art. 1-4
Artikel 1. De naamloze vennootschap "(Gemeentelijke Holding)" is aan de controlebevoegdheid van de Minister van Financiën en van de Minister van Binnenlandse Zaken onderworpen. <KB 1996-12-19/43, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 23-10-1996>
Art.2. Het bij artikel 1 bepaalde toezicht wordt uitgeoefend door tussenkomst van twee regeringscommissarissen, door de Koning benoemd op voordracht, respectievelijk, van de Minister van Financiën en van de Minister van Binnenlandse Zaken.
Het toezicht van de commissarissen is onbeperkt.
Zij worden opgeroepen voor de vergaderingen van de beheers- en controleorganen van de vennootschap en nemen er met raadgevende stem aan deel.
Ieder commissaris kan, binnen een termijn van drie vrije dagen, beroep instellen tegen de uitvoering van elke beslissing die hij strijdig acht, hetzij met de wet, hetzij met de statuten, hetzij met de belangen van de gemeenten, van de provinciën of van de Staat; deze termijn gaat in de dag van de vergadering waarop de beslissing genomen werd; het beroep is opschorsend.
Heeft de bevoegde Minister, binnen een termijn van vijftien vrije dagen ingaand dezelfde dag als de eerste termijn, geen uitspraak gedaan, dan zal de beslissing mogen uitgevoerd worden.
Vraagt de beheerraad van de vennootschap de spoedbehandeling, dan worden de in de twee voorgaande alinea's bepaalde termijnen respectievelijk verminderd tot één en tot acht dagen.
De emolumenten van de commissarissen worden door de Minister van Financiën vastgesteld, op advies van de beheerraad van de vennootschap en door deze laatste gedragen.
Art.3. (Opgeheven) <KB 1996-12-19/43, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 23-10-1996>
Art. 4. Deze wet heeft uitwerking op 18 november 1959.