24 DECEMBER 1962. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regelen van toepassing van artikel 27 van de wet van 3 april 1962 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor arbeiders en bedienden
Art. 1-15
Artikel 1. De werkgever is tot betaling van de bijzondere contributie waarvan sprake in artikel 27, § 1 van de wet van 3 april 1962 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor arbeiders en bedienden verplicht wanneer hij minstens tien werknemers, onderworpen aan de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders tewerkstelt op 30 juni van het jaar dat elk der jaren voorafgaat waarvoor deze bijzondere contributie verschuldigd is.
Art.2. De bijzondere contributie wordt geind door de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid volgens de modaliteiten die zijn bepaald voor de toepassing van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met uitzondering van deze voorzien in artikel 5, tweede lid van het besluit van de Regent van 16 januari 1945 betreffende de werking van de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 juni 1953.
Deze Rijksdienst mag echter voor de inning der bijzondere contributie een bijzonder formulier uitgeven, door de werkgever te gebruiken bij de aangifte en de betaling der contributie.
Art.3. De schuldvordering van de werkgever blijkt uit de inschrijvingen in de rekening die overeenkomstig artikel 27, § 3, van de wet van 3 april 1962 op zijn naam geopend is bij de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid.
Art.4. Iedere als bijzondere contributie betaalde som brengt met ingang van de eerste dag der maand volgend op deze in de loop waarvan zij is betaald, een na verstreken termijn betaalbare interest ten bedrage van 4,5 t.h. 's jaars op.
De vervaldag van de interesten is vastgesteld op 1 april der jaren 1964 tot 1970 en op 1 juli 1971.
Art.5. De bijzondere contributie is jaarlijks, op 1 juli der jaren 1966 tot 1971 terugbetaalbaar ten belope van een zesde van haar bedrag.
(Zij is nochtans volledig terugbetaalbaar op 1 december 1966 wanneer op deze datum haar bedrag lager is dan 20 000 F. (Bij faillissement of vereffening mag het beheerscomité van de Rijksdienst voor werknemerspensioenen, op verzoek van de werkgever, de curator of de vereffenaar, de vervroegde terugbetaling van het saldo van de bijzondere contributie toestaan.)) <K.B. 17-11-1966> <K.B. 26-3-1968>
Art.6. De interesten en de terugbetalingen worden uitbetaald door de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid, door middel van checks of van postoverschrijvingen; de kosten van uitbetaling zijn ten laste van de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid.
Art.7. Op verzoek van de werkgever, ingediend per aangetekend schrijven, worden door de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid, ten blijke van de inschrijvingen in de rekening, getuigschriften op naam of aan toonder ter hand gesteld. De getuigschriften worden ondertekend door twee ambtenaren van deze Rijksdienst, te dien einde gedelegeerd door de algemeen beheerder er van, en worden voorzien van een reliëfstempel van genoemde Rijksdienst.
De op elk dezer getuigschriften vermelde som moet overeenstemmen met het bedrag van een of meer integraal uitbetaalde driemaandelijkse bijzondere contributies. Een getuigschrift wordt slechts dan ter hand gesteld, wanneer de werkgever, de dag van ontvangst der aanvraag, geen enkele som als sociale-zekerheidsbijdrage of als bijzondere contributie verschuldigd is.
Art.8. De ter hand gestelde getuigschriften en de inschrijvingen in rekening waarvan zij het bewijs zijn, kunnen niet worden afgestaan. De getuigschriften kunnen echter wel worden verpand aan de volgende instellingen: het Gemeentekrediet van België, de Nationale Maatschappij voor krediet aan de nijverheid, de Nationale Kas voor beroepskrediet, het Nationaal Instituut voor Landbouwkrediet, de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, de private spaarkassen die onderworpen zijn aan de voorschriften van het koninklijk besluit nr. 42 van 15 december 1934, de banken die vermeld zijn op de lijst die door de Bankcommissie wordt gepubliceerd in toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935.
Art.9. Het getuigschrift aan toonder wordt slechts voor verpanding ter hand gesteld; het wordt rechtstreeks door de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid overhandigd aan de schuldeiser die door de werkgever is aangewezen, welke laatste te dien einde bij zijn aanvraag een attest moet voegen waaruit blijkt dat deze schuldeiser erkent het getuigschrift in pand te aanvaarden.
Art.10. Het getuigschrift op naam wordt de werkgever overhandigd. Deze mag het slechts door toedoen van de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid verpanden. Te dien einde moet het getuigschrift aan deze aangetekend worden teruggestuurd, samen met een attest waaruit blijkt dat de schuldeiser erkent het getuigschrift in pand te aanvaarden. De Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid moet dit getuigschrift ter beschikking stellen van de schuldeisers binnen een termijn van vijftien dagen.
Art.11. De interesten en de terugbetalingen der inschrijvingen in rekening waarvan de verpande getuigschriften het bewijs zijn, worden door de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid uitbetaald aan de pandhoudende schuldeiser.
Art.12. Wanneer aan een pandovereenkomst een einde wordt gesteld, wordt door de pandhoudende schuldeiser het getuigschrift onmiddellijk overhandigd aan de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid.
Art.13. De onafstaanbaarheid bedoeld in artikel 8 is niet van toepassing op de verwerving van het pand ingeval dat laatste te gelde wordt gemaakt. Deze tegeldemaking geschiedt, naar gelang van het geval, overeenkomstig de artikelen 2078 van het Burgerlijk Wetboek en 621ter van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering of artikel 4 van titel VI van boek I van het Wetboek van koophandel; zij is zonder uitwerking op het wettelijk en reglementair stelsel van het verworven getuigschrift of van de inschrijvingen in rekening waarvan dat het bewijs is. De pandhoudende schuldeiser moet de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid de tegeldemaking van het pand berichten; de verwerver moet het getuigschrift aan bedoelde Rijksdienst laten geworden, die na deze ontvangst, een op naam van de deponent geopende speciale rekening crediteert ten bedrage van de waarde van het getuigschrift op 1 april vóór de tegeldemaking van het pand en na aftrek van de verrichte terugbetalingen.
Art.14. Het bedrag van de interesten en terugbetalingen die bij toepassing van artikel 27, §§ 5 en 6, van de wet van 3 april 1962 worden uitgekeerd, alsook de daarmede verband houdende bestuurs- en uitbetalingskosten, worden door de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid voorafgenomen op de gelden die overeenkomstig artikel 4, eerste lid, A, 1°, van de besluitwet van 28 december 1944, gewijzigd bij de wet van 3 april 1962, door hem aan de Rijkskas voor rust- en overlevingspensioenen moeten worden afgedragen.
Art. 15. Onze Minister van Sociale Voorzorg is belast met de uitvoering van dit besluit.