28 JUNI 1962. - Koninklijk besluit betreffende de machtigingen tot gemeenschappelijk vervoer van leerlingen van onderwijsinrichtingen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-06-1962 en tekstbijwerking tot 26-01-1995)
Art. 1-15
Artikel 1. De samenstelling en de werkwijze van de in artikel 2 van de wet van 26 april 1962 bedoelde commissie worden bepaald overeenkomstig de voorzieningen van dit besluit. Deze commissie heet " Commissie van advies voor het leerlingenvervoer ".
Zij is belast met het uitbrengen van een met redenen omkleed advies over elke aanvraag tot inrichting van al dan niet direct of indirect bezoldigd gemeenschappelijk vervoer van leerlingen naar of van inrichtingen voor bewaarschool, lager, middelbaar, normaal, technisch en artistiek onderwijs met automobielen of enigerlei andere voertuigen met zelfstandige mechanische tractie en waarop meer dan zes plaatsen beschikbaar zijn, die van de bestuurder niet inbegrepen.
Art.2. De commissie van advies voor het leerlingenvervoer is samengesteld uit :
(Een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter, werkende of plaatsvervangende magistraten of te ere), door de Koning benoemd op de voordracht van de Ministers tot wier bevoegdheid de binnenlandse zaken, de nationale opvoeding en de cultuur, en het vervoer behoren; <KB 24-06-1963, art. 1>
Vier werkende gemachtigden en uit vier plaatsvervangende gemachtigden voor het officieel en neutraal onderwijs, benoemd door de Minister van Nationale Opvoeding en Cultuur;
Vier werkende gemachtigden en uit vier plaatsvervangende gemachtigden voor het vrij onderwijs, op de voordracht van de bevoegde vertegenwoordigers van dat onderwijs, benoemd door de Minister, Adjunct voor Nationale Opvoeding en Cultuur;
Twee gemachtigden van de Minister tot wiens bevoegdheid het vervoer behoort.
De voorzitter, de gemachtigden voor het officieel en neutraal onderwijs en de gemachtigden voor het vrij onderwijs hebben medebeslissende stem. De gemachtigden van de Minister tot wiens bevoegdheid het vervoer behoort, hebben raadgevende stem. <NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt artikel 2 vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 2. § 1. De Commissie van Advies voor het Leerlingenvervoer is samengesteld uit :
1° een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter aangeduid door de Vlaamse Executieve op voordracht van de Gemeenschapsministers tot wier bevoegdheid het onderwijs en het vervoer behoren;
2° twee leden voor het vrij onderwijs, benoemd door de Gemeenschapsminister van Onderwijs;
3° twee leden voor het officieel onderwijs, benoemd door de Gemeenschapsminister van Onderwijs; binnen het officieel onderwijs vertegenwoordigt één lid het gemeenschapsonderwijs en één lid het gesubsidieerd officieel onderwijs;
4° twee leden, ambtenaren van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement Leefmilieu en Infrastruktuur, administratie Wegeninfrastruktuur en Verkeer, Bestuur Verkeer, Beheer en Onderbouw, Dienst Geregeld Vervoer en Regionale Luchthavens.
(5° Een vertegenwoordiger van de minister van de Brusselse hoofdstedelijke regering, bevoegd voor het vervoer;) <BVR 1994-11-09/37, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 1994-11-01>
Voor de werkende leden vermeld onder sub 2°, 3°, 4° en 5° is er een plaatsvervanger die wordt aangeduid door het werkend lid. <BVR 1994-11-09/37, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 1994-11-01>
De vertegenwoordiger van het gemeenschapsonderwijs wordt voorgedragen door de centrale raad van de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, de vertegenwoordigers van het gesubsidieerd onderwijs worden voorgedragen door de representatieve organisaties van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs.
(§ 2. De voorzitter, de gemachtigden voor het gesubsidieerd vrij onderwijs en de gemachtigden voor het officieel onderwijs hebben medebeslissende stem. De gemachtigden van de Vlaamse minister, bevoegd voor het vervoer en de vertegenwoordeiger van het Brusselse hoofdstedelijk gewest, bevoegd voor het vervoer, hebben raadgevende stem.) (BVE 1991-04-29/32, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 09-07-1991)> <BVR 1994-11-09/37, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 1994-11-01>
Art.3. De beslissing van de commissie van advies voor het leerlingenvervoer is geldig indien, buiten de voorzitter, vier leden met medebeslissende stem aanwezig zijn. De adviezen worden bij meerderheid van stemmen uitgebracht. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter. De afwijkende adviezen worden aan het advies van de commissie toegevoegd.
Art.4. De commissie van advies voor het leerlingenvervoer stelt haar huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Ministers tot wier bevoegdheid de binnenlandse zaken, de nationale opvoeding en de cultuur , en het vervoer behoren.
Het Bestuur van het Vervoer duidt een of meer ambtenaren of beambten aan om het secretariaat van de commissie te verzekeren.
Art.5. De commissie van advies voor het leerlingenvervoer mag iedereen horen wiens advies ze wenst te kennen. Zij mag ondermeer door haar aangewezen leden ter plaatse afvaardigen om in overleg met de provincie- en gemeentebesturen, met de schoolhoofden en met een ambtenaar van het Bestuur van het Vervoer, eventueel bijgestaan door gemachtigden van de vervoerders, oplossingen te zoeken.
Art.6. Onverminderd de andere vergoedingen die hun kunnen worden toegestaan, worden de voorzitter en de leden van de commissie voor de kosten die hun opdracht meebrengt, vergoed overeenkomstig de voor het Rijkspersoneel geldende bepalingen. Voor de toepassing van die bepalingen worden de voorzitter en de leden onderscheidenlijk in de weddeschaalgroepen H en G gerangschikt. Aan de toepassing van dit artikel verbonden uitgaven worden aangerekend op de begroting van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur. <NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt artikel 6 vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 6. De reglementering inzake reis- en verblijfkosten voor het personeel van de diensten en instellingen van de Vlaamse Executieve is van overeenkomstige toepassing op de leden van de Commissie die geen personeelslid zijn van deze diensten of instellingen. De eraan verbonden uitgaven worden aangerekend op de begroting van het departement van Onderwijs. " (BVE 1991-04-29/32, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 09-07-1991)>
Art.7. Bij afwijking van artikel 15 van het besluit van de Regent van 15 maart 1947 houdende reglement betreffende de machtigingen voor het organiseren van bijzondere autobusdiensten, moet elke aanvraag tot machtiging voor het behoud of het inleggen van een al dan niet direct of indirect bezoldigde bijzondere autobusdienst naar of van bewaarschool, lagere, middelbare, normale, technische en artistieke onderwijsinrichtingen met automobielen of met enigerlei andere voertuigen met zelfstandige mechanische tractie en waarop meer dan zes plaatsen beschikbaar zijn, die van de bestuurder niet inbegrepen, de volgende inlichtingen bevatten :
1° naam, voornamen, nationaliteit, adres en telefoonnummer van de aanvrager;
2° naam, voornamen, adres en telefoonnummer van de eigenaar van het voertuig;
3° benaming, adres en telefoonnummers van de te bedienen onderwijsinrichtingen;
4° bedrag van de vervoerprijs :
a) basis per km/leerling;
b) onderhandse forfaitaire prijs (de globale prijs per dag, ofwel de prijs per km/voertuig vermelden);
c) gratis;
5° naam van de personen of lichamen die de vervoerkosten dragen;
6° gedetailleerde reisroute van de dienst (de plaatsen van vertrek en aankomst opgeven alsmede de doorkruiste gemeenten en lokaliteiten);
7° plaatsen waar de leerlingen opgenomen worden;
8° totale lengte van een enkel traject;
9°,a) uurregeling van de dienst (heen en terug);
b) uur waarop in de te bedienen inrichtingen de cursussen aanvangen en eindigen (volledige dagen - halve dagen);
c) periodes van bedrijvigheid;
10° duur van de onderneming (ten hoogste 5 jaar);
11° kenmerken van de te bezigen voertuigen :
a) merk;
b) nummer van het eventueel bewijs van deugdelijkheid;
c) nummer van het inschrijvingsmerk;
d) aantal plaatsen aangenomen door het organisme voor technische controle;
e) bouwjaar;
12° naam en adres van de verzekeringsmaatschappij, en waarop een beroep is gedaan tot dekking van :
a) de burgerlijke aansprakelijkheid van de vervoerder;
b) de burgerlijke aansprakelijkheid van de leraren die over de leerlingen toezicht houden op de weg naar en van de school, alsook de lichamelijke risico's van deze leerlingen.
Bij de door de aanvrager gedagtekende en ondertekende en door de betrokken schoolhoofden geviseerde aanvraag, wordt een kaart gevoegd met de juiste opgave van het diensttraject en de plaatsen waar de leerlingen worden opgenomen.
Aanvragers die geen schoolhoofd zijn of vervoerders die in het bezit zijn van een machtiging afgegeven met toepassing van de besluitwet van 30 december 1946 houdende herziening en coördinatie van de wetgeving betreffende het bezoldigd vervoer van personen door middel van automobielen, voegen daarbij een recent bewijs van goed zedelijk gedrag.
Het staat de commissie van advies voor het leerlingenvervoer vrij, van de ingediende stukken zoveel exemplaren te eisen als ze nodig acht, dit alles op kosten en door toedoen van de aanvrager.
Art.8. De aanvragen om machtiging worden gericht aan de voorzitter van de commissie van advies voor het leerlingenvervoer, die ze vooraf voor het technisch onderzoek voorlegt aan de gemachtigden van de Minister tot wiens bevoegdheid het vervoer behoort.
Daarop legt hij ze samen met de conclusies van dit voorafgaand onderzoek aan de commissie voor.
Art.9. De commissie van advies voor het leerlingenvervoer brengt een met redenen omkleed advies uit binnen dertig dagen nadat haar voorzitter de aanvraag om machtiging heeft ontvangen.
Zij zendt dit advies aan de Ministers tot wier bevoegdheid de nationale opvoeding en de cultuur behoren. Deze geven hun advies binnen zestien dagen na de ontvangst van het advies van de commissie van advies voor het leerlingenvervoer.
De Minister tot wiens bevoegdheid het vervoer behoort, beschikt op de aanvragen om machtiging binnen zestien dagen na de ontvangst van het advies van de Ministers tot wier bevoegdheid de nationale opvoeding en de cultuur behoren. Kan hij met het advies van deze Ministers niet instemmen, dan legt hij, binnen dezelfde termijn, het volledige dossier aan de in raad vergaderde Ministers voor.
Art.10. § 1. De machtigingen worden naar de volgende voorrang toegekend :
a) aan exploitanten van bestaande openbare diensten waarvan de uurregeling en het traject eventueel zullen aangepast worden;
b ) aan titularissen van een openbare dienst die in de erdoor bediende zone een bijzondere dienst inrichten;
c) aan beroepsvervoerders die een bijzondere autobusdienst inrichten;d) aan scholen, vriendenkringen, natuurlijke personen of rechtspersonen die leerlingenvervoer inrichten.
§ 2. Van § 1 mag worden afgeweken voor de tijdens het schooljaar 1961-1962 geëxploiteerde diensten en waarvan de instandhouding bestaanbaar is met de beginselen van de wet van 26 april 1962 en met de overige bepalingen van dit besluit.
Art.11. Bij ernstige overtreding van de bepalingen en voorwaarden van de machtigingsakte, zendt de Minister tot wiens bevoegdheid het vervoer behoort, of zijn gemachtigde het dossier aan de voorzitter van de commissie van advies voor het leerlingenvervoer.
Na de belanghebbende te hebben gehoord, geeft de commissie haar met redenen omkleed advies binnen dertig dagen nadat haar voorzitter het dossier heeft ontvangen. Zij zendt dit advies aan de Ministers tot wier bevoegdheid de nationale opvoeding en de cultuur behoren. Deze geven hun advies binnen zestien dagen na de ontvangst van het advies van de commissie van advies voor het leerlingenvervoer.
De Minister tot wiens bevoegdheid het vervoer behoort, beschikt ter zake van de intrekking, binnen zestien dagen na de ontvangst van het advies van de Ministers tot wier bevoegdheid de nationale opvoeding en de cultuur behoren. Kan hij met het advies van deze Ministers niet instemmen, dan legt hij, binnen dezelfde termijn, het volledig dossier aan de in raad vergaderde Ministers voor.
Art.12. Binnen de perken van het aantal plaatsen die beschikbaar blijven en tegen betaling van de normale vervoerprijs zijn de gemachtigde diensten toegankelijk voor de leerlingen van andere nabije onderwijsinrichtingen dan deze waarvoor de machtiging verleend werd.
Art.13. Buiten de verschillende opschriften door de reglementen voorgeschreven of overeenkomstig deze reglementen veroorloofd, mogen de voertuigen geen ander opschrift dragen dan " schoolautobus ". Er mag binnen noch buiten de voor het leerlingenvervoer gebezigde voertuigen enigerlei reclame voor een bepaald onderwijs gemaakt worden.
Art.14. De op de datum van inwerkingstelling van de wet van 26 april 1962 in exploitatie zijnde diensten mogen in bedrijf gehouden worden tot 30 juni 1962.
Art. 15. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van het Openbaar Ambt, Onze Minister van Nationale Opvoeding en Cultuur, Onze Minister, Adjunct voor Nationale Opvoeding en Cultuur en Onze Minister van Verkeerswezen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.