11 JANUARI 1958. - Koninklijk besluit waarbij voor de oudleden van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag, of hun weduwen, onderworpen aan de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, de voorwaarden tot toekenning van de verstrekkingen worden bepaald.
Art. 1-11
Artikel 1. Dit besluit is toepasselijk op de personen onderworpen aan de besluitwet van 28 december 1944, betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der mijnwerkers en ermede gelijkgestelden, wanneer zij de hoedanigheid bezitten van :
1° oudlid van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag;
2° gerechtigde op een rust- of overlevingspensioen, beoogd in titel II van het koninklijk besluit van 24 october 1936 tot wijziging en samenvoeging der statuten van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 december 1956.
Evenwel en in afwijking van artikel 86 van het koninklijk besluit van 24 october 1936, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 juni 1952, wordt de geneeskundige verzorging, waarop de gerechtigde op een in het eerste lid bedoeld rust- of overlevingspensioen aanspraak kan maken, door de Hulp- en Voorzorgskas verder verleend.
De vergoeding voor begrafeniskosten bij het overlijden van een gerechtigde op een in het eerste lid bedoeld rustpensioen, wordt door de Hulp- en Voorzorgskas uitgekeerd.
Art.2. Indien de duur der arbeidsperiodes welke aanleiding geven tot verplichte aansluiting bij de Hulp- en Voorzorgskas ten minste gelijk is aan de duur van de proeftijd vereist bij artikel 113, 1°, van het koninklijk besluit van 22 september 1955, wordt de voorwaarde van deze duur betreffende aan de in artikel 1 beoogde werknemers niet opgelegd.
Indien de duur der arbeidsperiodes welke aanleiding geven tot verplichte aansluiting bij de Hulp- en Voorzorgskas korter is dan de duur van de proeftijd bij genoemd artikel 113, 1°, vereist, worden deze arbeidsperiodes gelijkgesteld met deze in het raam der bepalingen van dit artikel vereist.
Indien de duur der arbeidsperiodes welke aanleiding geven tot verplichte aansluiting bij de Hulp- en Voorzorgskas in voorkomend geval gevoegd bij de duur van de periode tijdens welke de betrokkene onderworpen is aan de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of de maatschappelijke zekerheid der mijnwerkers of er mede gelijkgestelden, gelijk is aan één jaar, wordt de betrokkene geacht te voldoen aan de voorwaarden gesteld opdat artikel 117, tweede lid, 1°, van koninklijk besluit van 22 September 1955 geen toepassing zou vinden.
Art.3. De bepalingen van artikelen 73, eerste alinea, en 108, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 22 september 1955 zijn, waar het gaat om de aflevering van de bijdragebescheiden, niet toepasselijk op de in artikel 1 genoemde werknemers, die om de verstrekkingen der verzekering verzoeken gedurende het kwartaal tijdens hetwelk zij onderworpen werden aan de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of aan de maatschappelijke zekerheid der mijnwerkers of ermede gelijkgestelden.
Art.4. Voor de in artikel 1 genoemde werknemers worden de arbeidsperiodes welke aanleiding geven tot verplichte aansluiting bij de Hulp- en Voorzorgskas, in aanmerking genomen ter verantwoording van het aantal bijdragebescheiden bedoeld in de artikelen 75, tweede lid, 76, tweede lid, en 78, tweede lid, van het koninklijk besluit van 22 september 1955.
Art.5. Artikel 110 van het koninklijk besluit van 22 September 1955 wordt niet toegepast voor de toekenning van de in artikel 102 van hetzelfde besluit bedoelde rustvergoeding bij bevalling aan een verzekerde, die in de in artikel 1 bepaalde voorwaarden verkeert, voor zoverre tussen de aanvangsdatum van de arbeid welke aanleiding geeft tot verplichte aansluiting bij de Hulp- en Voorzorgskas en de datum der bevalling, een periode van ten minste tien maand verlopen is.
Art.6. De bepalingen van de artikelen 2, 3, 4 en 5 van dit besluit zijn slechts van toepassing op de werknemers die, niet meer verplicht aangesloten bij de Hulp- en Voorzorgskas, geen recht hebben op een der in artikel 1, 2°, van dit besluit beoogde pensioenen en voor zoverre er geen doorlopende onderbreking van twaalf werkdagen voorkomt tussen het einde van hun aansluiting bij genoemde kas en de aanvang van hun verplichte verzekering bij de maatschappelijke zekerheid.
Art.7. De leden van het gezin der aan de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid der zeelieden ter koopvaardij onderworpen werknemers en der op een in artikel 1, 2°, van dit besluit beoogd rust- of overlevingspensioen gerechtigden, genieten de voordelen van de bepalingen van artikel 113, 2°, vijfde lid, en volgende en van artikel 117, 1°, laatste lid, van het koninklijk besluit van 22 september 1955.
Met het oog op de toepassing van deze bepalingen wordt de geneeskundige verzorging door het verzekeringsorganisme toegekend vanaf het ogenblik dat genoemde leden de hoedanigheid van verplicht verzekerde verwerven.
Art.8. § 1. Wanneer, in een gezin, één der echtgenoten onderworpen is aan het stelsel door de statuten der Hulp- en Voorzorgskas bepaald, hetzij als verplicht aangeslotene bij genoemde kas, hetzij als gerechtigde op een rust- of overlevingspensioen ten laste van deze kas, en daarentegen de andere hetzij onderworpen is aan de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, hetzij ten laste van het pensioenstelsel voor arbeiders, bedienden of mijnwerkers op een rust- of overlevingspensioen gerechtigd is, komt de geneeskundige verzorging, verschuldigd aan de overige personen die van dit gezin deeluitmaken, ten laste van de instelling of het verzekeringsorganisme waarbij het gezinshoofd is aangesloten.
§ 2. Met het gezinshoofd als bedoeld in § 1 wordt gelijkgesteld de moeder-weduwe, uit de echt gescheiden, of gescheiden levend, met kinderen ten laste, of, zo de moeder geen deel uitmaakt van het gezin of zo zij geen verplicht verzekerde is noch onderworpen aan de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, noch op één der in voorgaande paragraaf beoogde pensioenen gerechtigd, het oudste der kinderen dat een van deze beide voorwaarden vervult.
Art.9. De bepalingen van artikel 127 van het koninklijk besluit van 22 september 1955 zijn toepasselijk op de werknemers die tegelijkertijd een invaliditeitsvergoeding ten laste van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering genieten en één der pensioenen in artikel 1, 2°, van dit besluit beoogd.
Art.10. Dit besluit heeft uitwerking 27 september 1955.
Art. 11. Onze Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg wordt belast met de uitvoering van dit besluit.