9 MAART 1953. - Koninklijk besluit betreffende de handel in slachtvlees en houdende reglementering van de keuring der hier te lande geslachte dieren. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-03-1989 en tekstbijwerking tot 20-01-2011)
Eerste afdeling. - Over de vleeskeurders.
Art. 1-3
Afdeling 2. - Aangiften.
Art. 4-7, 7bis, 8
Afdeling 3. - Onderzoek ante-mortem.
Art. 9-12
Afdeling 4. - Vleeskeuring.
Art. 13-21, 21bis, 21ter, 22-27
Afdeling 5. - Tweede vleeskeuringen.
Art. 28-32
Afdeling 6. - (Opslag) <MB 1992-05-11/34, art. 1, Inwerkingtreding : 29-06-1992>
Art. 33
Afdeling 7. - Vervoer.
Art. 34-35, 35bis
Afdeling 8. - Vleeshandel.
Art. 36-38
Afdeling 9. - Strafbepalingen.
Art. 39-41
BIJLAGEN
Art. N1-N3
1992025006 1992025313 1995025167 1995025211 1995025327 1996022422 1997022884 1997922739 1998022665 2001022302 2001022405 2002016393 2002022944 2002022949 2003022660 2004022683 2004022684 2008018407 2010018050 2010018337 2011018013
Eerste afdeling. - Over de vleeskeurders.
Artikel 1. <KB 19-08-1960, art. 1> § 1. Het gezondheidsonderzoek onmiddellijk vóór het slachten en de keuring na het slachten worden verricht door veeartsen, tot vleeskeurders benoemd overeenkomstig artikel 5 van de wet.
De behandelende veearts is gemachtigd om, binnen de grenzen bij hetzelfde artikel bepaalt, te zorgen voor de keuring na de slachting, op voorwaarde dat het opmaken voor de slagerij ter plaatse is uitgevoerd.
§ 2. In de openbare slachthuizen en in de private slachthuizen gelijkgesteld met openbare slachthuizen, zijn het gezondheidsonderzoek der slachtdieren onmiddellijk vóór de slachting, de vleeskeuring na de slachting en het toezicht op de inrichting, toevertrouwd aan een veearts die de titel draagt van vleeskeurder-titularis, bijgestaan, indien de belangrijkheid der in het slachthuis uitgevoerde slachtingen het vereist, door één of meer veeartsen die de titel dragen van adjunct-vleeskeurder.
Een veearts die de titel draagt van plaatsvervangende vleeskeurder, wordt aangeduid om, bij ziekte of belet, hetzij de vleeskeurdertitularis, hetzij een adjunct-vleeskeurder te vervangen.
(lid 3 opgeheven) <KB 1993-09-14/31, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 1993-10-07>
(lid 4 opgeheven) <KB 1993-09-14/31, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 1993-10-07>
De Minister die de Volksgezondheid in zijn bevoegdheid heeft kan de duur van de dagelijkse prestaties van de vleeskeurders bepalen.) <KB 15-06-1970>
(lid 6 opgeheven) <KB 1993-09-14/31, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 1993-10-07>
Art.2. De functie van vleeskeurder is onverenigbaar met de uitoefening van enige activiteit die met de vleeshandel in verband staat. Zij is bovendien onverenigbaar met de uitoefening van een mandaat van burgemeester, schepen of gemeenteraadslid, wanneer de benoeming van de gemeenteraad uitgaat.
De vleeskeurders mogen rechtstreeks noch zijdelings financiële belangen hebben in de exploitatie van de onder hun toezicht staande inrichtingen.
Zij mogen geen dieren keuren die voor rekening van een bloed- of aanverwant zijn geacht.
Art.3. De vleeskeurders kunnen, bij wijze van tuchtmaatregel, met de goedkeuring van de Minister, geschorst of ontslagen worden door de gemeente welke hun benoemd heeft. Indien de gemeente in gebreke blijft of indien de door haar voorgestelde sanctie niet in overeenstemming is met de ernst van de ten laste gelegde feiten, dan wordt de maatregel van ambtswege door de Koning getroffen.
De schorsing en het ontslag worden rechtstreeks door de Koning uitgesproken indien de benoeming van de vleeskeurder niet van de gemeenteoverheid uitgaat.
De machtiging om de keuring na het slachten te verrichten kan de behandelende veearts eveneens bij tuchtmaatregel door de Koning ontnomen worden.
Vóór de toepassing van enige tuchtmaatregel worden de vleeskeurder en de behandelende veearts verzocht zich schriftelijk te verantwoorden.
Afdeling 2. - Aangiften.
Art.4. <KB 2004-08-10/37, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2004> Wanneer de slachting van een slachtdier in een slachthuis plaatsvindt, moet de aangifte bedoeld in artikel 4 van de wet van 5 september 1952 gedaan worden bij de exploitant van het slachthuis, overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 4 juli 1996 betreffende de algemene en bijzondere exploitatievoorwaarden van de slachthuizen en andere inrichtingen.
Art.5. (Opgeheven) <KB 2004-08-10/37, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2004>
Art.6. <KB 2004-08-10/37, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2004> § 1. Wanneer het de slachting betreft van een dier waarvan het vlees bestemd is voor de uitsluitende behoeften van de eigenaar en zijn huisgezin, hierna particuliere slachting genoemd, moet de eigenaar van het dier zich voorafgaandelijk laten identificeren bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen dat een registratienummer aan de eigenaar toekent.
§ 2. Een particuliere slachting is buiten het slachthuis alleen toegestaan als de aangifte door de eigenaar van het dier persoonlijk en ten minste twee werkdagen vooraf werd gedaan bij de gemeenteontvanger of de daartoe speciaal door de gemeente aangestelde ambtenaar.
Het gemeentebestuur stelt de plaatsen en tijdstippen vast waarop de aangiften in ontvangst worden genomen; aangiften moeten op elke werkdag kunnen worden gedaan.
De eigenaar van het dier is verplicht zijn registratienummer bedoel in § 1 op te geven.
De gemeenteontvanger of de voornoemde ambtenaar voert de slachtaangifte in het geïnformatiseerde register in middels de door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen aan de gemeente beschikbaar gestelde specifieke software. De gemeente stelt op haar kosten de vereiste informatica- en communicatie-uitrusting ter beschikking en zorgt voor het personeel dat nodig is om met deze uitrusting te werken.
De gemeenteontvanger of de voornoemde ambtenaar overhandigen een aangiftebewijs aan de eigenaar van het dier. Dit aangiftebewijs blijft acht dagen geldig.
Het bewijs wordt ten huize van de eigenaar van het dier bewaard ten minste tot op het einde van het jaar dat volgt op dat van de slachting.
De Minister bevoegd voor de Volksgezondheid kan de modellen van het register en van het aangiftebewijs bepalen.
Art.7. <KB 19-08-1960, art. 4> § 1. (opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
§ 2. (lid 1 opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
(lid 2 opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
(De keurder controleert regelmatig de bijhouding van het register.) <KB 05-01-1968>
(Lid 4 opgeheven) <KB 04-07-1986, art. 13, 1°; Inwerkingtreding : 01-07-1986 en bevestigd door KB 1989-01-25/33, art. 14, 1°; Inwerkingtreding : 01-04-1989, en bevestigd door W 1994-07-14/56, art. 14, 008, Inwerkingtreding : 01-04-1989, Opheffing : 31-12-1995>
Iedere controle moet in het register vermeld worden.
(Lid 6 opgeheven) <KB 04-07-1986, art. 13, 1°; Inwerkingtreding : 01-07-1986 en bevestigd door KB 1989-01-25/33, art. 14, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-04-1989 en bevestigd door W 1994-07-14/56, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 01-04-1989; Opheffing : 31-12-1995>
(§ 2bis.) (Opgeheven) <KB 30-11-1982, art. 5>
§ 3. De registers van de binnengekomen dieren, waarvan het model bij ministerieel besluit bepaald wordt, moeten gedurende drie jaar bewaard worden.
Art. 7bis. (opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
Art.8. (opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
Afdeling 3. - Onderzoek ante-mortem.
Art.9. Het gezondheidsonderzoek vóór het slachten wordt niet geëist voor de in private slachterijen geslachte dieren, voor de niet verplicht aan de keuring onderworpen dieren (...) <KB 1997-12-05/31, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 18-12-1997>
Art.10. Het onderzoek ante-mortem zal vaststellen of :
a) het dier geen ziekten of afwijkingen vertoont die de deugdelijkheid van het vlees kunnen beïnvloeden;
b) het dier geen verschijnselen vertoont van een besmettelijke ziekte in de zin van de wetgeving op de gezondheidspolitie van de huisdieren.
Het zal gaan over :
a) de algemene- en de voedingstoestand van het dier;
b) de houding, de gang, de stand, de mindere of meerdere opgewekte blik van het dier;
c) de algemene toestand van de huid, van de beharing en zo nodig de temperatuur van het dier;
d) de aanwezigheid van storingen in de spijsverterings- of ademhalingsorganen;
e) de toestand van de natuurlijke lichaamsopeningen;
f) de toestand van de geslachtsorganen.
Art.11. De dieren worden met een oormerk geïdentificeerd wanneer het onderzoek ante-mortem namelijk aan het licht gebracht heeft :
a) de verschijnselen van een der volgende ziekten :
razernij of vermoeden van razernij; miltvuur; boutvuur; mond- en klauwzeer; kwade droes of wormziekte; dourine; lymphangitis; runderpest; besmettelijke rundpleuro-pneumonie; schaapspokken; rotkreupel; varkenspest; tuberculose; tetanus; droes; typheuse aandoeningen bij het paard; petechiale koorts; haemoglobinurie; boosaardige katarrhale koorts; haemorrhagische septicaemie; gasoedeem; vlekziekte; broncho-pneumonie; infectueuze enteritis en botulisme;
b) koorts; ontsteking of ettering van de geslachtsorganen van de uier, van de navelstreng, van de gewrichten, of de peesscheden van de hoeven, van de klauwen, enz.; kolieken; diarrhee; haematurie of geelzucht;
c) uitputting, cachexie of een grote vermoeidheid;
d) het niet toegroeien van de navelstreng;
e) acute baarmoederontsteking of inhouding van de nageboorte.
Deze dieren zullen bovendien geboekt worden overeenkomstig de hierover door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin verstrekte onderrichtingen.
Art.12. (opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
Afdeling 4. - Vleeskeuring.
Art.13. (opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
Art.14. (opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
Art.15. (lid 1 opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
(Indien het bloed van meer dan een dier is opgevangen in één vat, moet de gehele inhoud van dit vat voor de consumptie ongeschikt worden verklaard indien het vlees van een van de dieren van de partij als ongeschikt voor de consumptie is aangemerkt.) <AR 28-04-1965, art. 3>
Art.16. (opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
Art.17. (opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
Art.18. De vleeskeurder moet zo spoedig mogelijk na het slachten tot de keuring overgaan. Indien hij de gemeente niet bewoont moet hij zich daar binnen vier en twintig uren heen begeven.
De keuring moet het onderzoek van het bloed, van de romp en van al de overeenstemmende organen van lymphklieren omvatten. Bij de eenhoevigen worden kop, strottenhoofd en luchtpijp overlangs gekliefd. (Bij varkens wordt de kop in de lengte in tweeën verdeeld.) <KB 28-04-1965, art. 6, § 1>
(lid 3 opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
(lid 4 opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
(lid 5 opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
(lid 6 opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
Art.19. Het is de vleeskeurder en de behandelende veearts verboden een slachtdier te keuren indien de eigenaar het bewijs van de slachtingsaangifte niet kan overleggen.
Art.20. Het is de vleeskeurder en de behandelende veearts eveneens verboden een slachtdier te keuren, dat vóór de dood gekeeld werd, maar niet is gevild. Het staat de eigenaar, de houder of de hoeder vrij, het dier te doen overbrengen naar (een) openbaar slachthuis, waar het zal worden gekeurd. <KB 1998-10-09/36, art. 17, 012; Inwerkingtreding : 01-12-1998>
In dit geval is de behandelende veearts of, bij diens ontstentenis, de keurder verplicht een (vervoerdocument). (...) <KB 1998-10-09/36, art. 17, 012; Inwerkingtreding : 01-12-1998>
(Voor de toepassing van dit artikel worden met openbare slachthuizen gelijkgesteld, de slachthuizen die tot op 30 juni 1986 het openbaar karakter hadden alsmede de exportslachthuizen die inzake noodslachtingen voldoen aan de bepalingen die gelden voor het intracommunautair handelsverkeer in vers vlees.) <KB 30-07-1986, art. 1>
Art.21. Bij het door artikel 17 voorgeschreven onderzoek zal in het bijzonder worden gelet :
Bij runderen : op tong, hart, longen, nieren, milt, lever, uit- en inwendige kauwspieren;
Bij kalveren : op keelholte, strottenhoofd, longen, hart, milt, lever, nieren, gewrichten, ingewanden en navelstreng;
Bij varkens : op de voor gortigheid vatbare spieren (tong, hart en middenrif), longen, lever, keelholte-lymphklieren en mesenteriaallymphklieren, evenals wervels en geslachtsorganen;
Bij schapen en geiten : op lymphklieren, longen en lever;
Bij eenhoevigen : op neusholten, strottenhoofd, luchtpijp, longen en huid.
Art. 21bis. <ingevoegd door KB 1991-11-14/44, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 05-02-1992> In de slachthuizen geslachte varkens (en paarden) dienen een onderzoek op de aanwezigheid van trichinen te ondergaan, onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van de dierenarts-keurder. <KB 1993-06-22/31, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 29-07-1993>
Dit onderzoek is evenwel niet verplicht ingeval het (varkens- of paardevlees) een zodanige koudebehandeling ondergaat dat alle gevaar voor menselijke besmetting uitgesloten is. <KB 1993-06-22/31, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 29-07-1993>
(Bovendien is deze koudebehandeling evenmin noodzakelijk indien het varkensvlees betreft dat uitsluitend is bestemd om in België in de handel te worden gebracht of te worden verzonden naar Lid-Staten van de EEG die dezelfde afwijking toestaan voor het in de handel brengen op hun grondgebied van hun binnenlandse varkensvleesproduktie.) <KB 1993-06-22/31, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 29-07-1993>
De modaliteiten van deze koudebehandeling evenals van het onderzoek op de aanwezigheid van trichinen in (varkens- of paardevlees) worden bepaald door de Minister die de Volksgezondheid tot zijn bevoegdheid heeft. <KB 1993-06-22/31, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 29-07-1993>
Art. 21ter.
<Opgeheven bij KB 2010-12-14/11, art. 5, 017; Inwerkingtreding : 30-01-2011>
Art.22. Een ministerieel besluit bepaalt welke onderzoekingen en insnijdingen de vleeskeurder moet verrichten.
Art.23. In bijlage 2 van dit besluit worden de gevallen bepaald waarin vlees, vet en witte of rode slachtafval geheel of gedeeltelijk voor de voeding ongeschikt moeten verklaard worden; de gevallen waarin zij hetzij na speciale behandeling, hetzij na ten minste vier en twintig uren in observatie te zijn gehouden, (...) voor de consumptie geschikt mogen verklaard worden. <KB 1997-10-11/30, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-11-1997>
(lid opgeheven) <KB 1997-10-11/30, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-11-1997>
Art.24. Indien de eigenaar zich niet met de beslissing van de vleeskeurder kan verenigen beschikt hij over een termijn van vier en twintig uren om verzet aan te tekenen. In dat geval doet hij, op eigen kosten, door een aangenomen veearts zijner keuze tot een herkeuring overgaan. Bij verschil van gevoelen zet de tweede vleeskeurder schiftelijk zijn zienswijze uiteen, verwittigt de burgemeester en roept dringend de tussenkomst in van de inspecteur van het ambtsgebied of zijn gemachtigde. Diens beslissing is niet voor beroep vatbaar.
Art.25. Tot besluit van zijn keuring brengt de vleeskeurder die de definitieve beslissing neemt een goed leesbaar stempelmerk aan op de plaatsen die door een ministerieel besluit zullen vastgesteld worden. De Minister bepaalt eveneens het model der stempelmerken en de te gebruiken inkt.
Art.26. Vlees, vet en afval die geheel of gedeeltelijk voor voeding ongeschikt zijn worden door de vleeskeurder in beslag genomen.
(lid 2 opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
(lid 3 opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
(lid 4 opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
(...) Hij overhandigt aan de belanghebbende een uit een stamboekje gescheurd bewijs, waarop de beschrijving van het dier en de reden van de inbeslagneming vermeld worden. Indien bovenvermeld bewijs niet onmiddellijk na de vleeskeuring kan afgegeven worden, wordt de eigenaar per telegram van de beslissing op de hoogte gebracht. <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
Art.27. (opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
Afdeling 5. - Tweede vleeskeuringen.
Art.28. (Het vlees dat voortkomt van dieren, buiten een slachthuis in nood geslacht en dat ter plaatse door toedoen van de behandelende dierenarts gekeurd werd, wordt in één van de in artikel 20 vermelde slachthuizen, waar de sanitaire dienst wordt waargenomen door een keurder die vroeger niet aan de vleeskeuring deelgenomen heeft bij wijze van aanvulling aan een tweede verplichte keuring onderworpen.) <KB 30-07-1986, art. 2>
Van deze verplichting wordt afgeweken wanneer de inspecteur van het ambtsgebied of zijn gemachtigde geroepen werd om, overeenkomstig de in artikel 24 neergelegde bepalingen, uitspraak te doen.
Het vlees dient rechtstreeks naar het slachthuis gezonden onder dekking van een veeartsenijkundig getuigschrift.
Art.29. Met noodslachtingen worden gelijkgesteld :
het slachten van dieren waarvoor geen slachtingsaangifte is gedaan overeenkomstig artikel 5, eerste en tweede lid;
het slachten van dieren die niet aan een onderzoek ante-mortem onderworpen worden, wanneer dit verplicht is;
het slachten, buiten de bij artikel 20 van de wet bedoelde inrichtingen van dieren welke verplicht aan de keuring onderworpen zijn.
Art.30. De gemeenten mogen het op hun grondgebied ingevoerd vers of bereid slachtvlees aan een tweede kosteloze keuring onderwerpen.
Het in het koninkrijk ingevoerd vlees en het vlees dat voortkomt van dieren, geslacht in een openbaar slachthuis of in een met openbaar slachthuis gelijkgesteld privaat slachthuis, wordt aan deze tweede keuring onderworpen bij de kleinhandelaars, op de toegelaten markten, in de bereidingswerkplaatsen of in de inrichtingen welke dienen voor het in voorraad houden van vlees. Op aanvraag van de belanghebbenden nochtans kan het onderzoek verricht worden op een of meer plaatsen die de gemeente aanwijst.
Het vervoer van vlees als bedoeld in het voorgaande lid is toegelaten op de uren waarop het in de gemeente gekeurd vlees mag worden vervoerd.
Art.31. Het bepaalde in de artikelen 24, 25, 26 en 27 is toepasselijk wanneer het vlees bij de tweede keuring voor de voeding ongeschikt verklaard wordt.
Art.32. De vleeskeurder die, bij tweede keuring, vlees, vet en afval voor voeding ongeschikt verklaart om een op het tijdstip der slachting bestaande reden, moet hierover per telegram de inspecteur van het ambtsgebied inlichten en deze inlichting schriftelijk, per dienstbriefkaart, bevestigen. Het in beslag genomen vlees, vet en afval wordt vanaf het ogenblik dat het telegram verstuurd werd, gedurende vier en twintig uren ter beschikking gehouden van de inspecteur van het ambtsgebied.
Afdeling 6. - (Opslag)
Art.33. (Opgeheven) <W 1994-07-14/56, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 01-04-1989, Inwerkingtreding : 31-12-1995>
Afdeling 7. - Vervoer.
Art.34. (opgeheven) <KB 1992-12-30/33, art. 15, 3°, 005; Inwerkingtreding : 1993-01-01>
Art.35. (opgeheven) <KB 1998-10-09/36, art. 17, 012; Inwerkingtreding : 01-12-1998>
Art. 35bis. <KB 23-03-1977> De frankeringstaksen op dienstkaarten en documenten, die voorgeschreven worden bij de artikelen 20, 24, 26, 27, 31, 32 en 35 van dit besluit, zijn ten laste van de eigenaar van het dier.
Afdeling 8. - Vleeshandel.
Art.36. Het is verboden ongekeurd of bedorven of ontbonden vlees, vet of afval, te bewaren in magazijnen, winkels, opslagplaatsen of enige andere plaatsen gebruikt voor verkoop, in voorraadhouden of bereiden van voor verkoop of levering bestemde voedingswaren, evenals in de lokalen welke anders dan langs de openbare weg met de voormelde in verbinding staan.
(Zijn eveneens verboden in dezelfde plaatsen, het vlees dat de stempel draagt voorbehouden aan het vlees dat uitsluitend bestemd is om in de behoeften van het huisgezin van de aangever te voorzien. Het mag niet in de handel gebracht worden noch afgestaan worden aan derden onder al dan niet bezwarende titel. Het vlees dat niet beantwoordt aan de bepalingen van onderhavig artikel wordt schadelijk verklaard met het oog op de toepassing van artikel 33 van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel.) <KB 17-06-1976, art. 3>
(lid 3 opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
Art.37. Bereid of verduurzaamd vlees mag slechts in de verkoop gebracht, te koop gesteld, voor verkoop of levering in voorraad gehouden worden indien het voortkomt uit vleesbewerkingsplaatsen of vleeswarenfabrieken, welke beantwoorden aan de door Ons vast te stellen voorwaarden van exploitatie.
(lid 2 opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
(lid 3 opgeheven) <KB 1996-07-04/37, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1996>
Art.38. Paardevlees mag in iedere vleeshouwerij verkocht, te koop gesteld en voor verkoop in voorraad gehouden worden op voorwaarde dat men voor dit vlees over een afzonderlijke toonbank beschikt, waarboven een opschrift " Paardevlees ", in ten minste 5 centimeter hoge letters.
De aard van de vleessoorten, gebruikt voor gehakt en verse worsten die in deze vleeshouwerijen worden verkocht, moet duidelijk op iedere preparatie vermeld worden.
Afdeling 9. - Strafbepalingen.
Art.39. <KB 15-12-1965> De inbreuken op de bepalingen van dit besluit worden bestraft met de straffen voorzien door de wet van 5 september 1952.
Art.40. Worden opgeheven :
1° het koninklijk besluit van 23 maart 1901, inhoudende het reglement over de vleeskeuring, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 juli 1919, 10 september 1930, 14 augustus 1933, 10 januari 1934, 24 augustus 1935, 29 oktober 1937, 16 maart en 19 juni 1939 (...);
2° het koninklijk besluit van 24 december 1928 betreffende het vervoer van dierenlijken en van slachtvlees.
Art.41. Onze Minister van Volksgezondheid en van het Gezin is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN
Art. N1. Bijlage 1. <Opgeheven bij KB 30-11-1982, art. 5>
Art. N2. Bijlage 2. Gevallen waarin vlees, vet, afval, enz., dienen afgekeurd te worden. <Niet opgenomen; zie B.St. 16-03-1953>
<Gewijzigd door : >
<KB 30-08-1968, art. 2, B.St. 07-11-1968>
<KB 09-06-1970, art. 2 en 3, B.St. 04-07-1970>
<KB 01-08-1973, art. 1 en 2, B.St. 02-10-1973>
<KB 1997-10-11/30, art. 3, Inwerkingtreding : 01-11-1997, B.St. 22-10-1997, p. 27958-60>
<KB 2001-05-16/31, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-2001 ; zie B.St. 01-06-2001, p. 18311>
<KB 2005-08-10/64, art. 1, Inwerkingtreding : 02-09-2005; zie B.St. 02-09-2005, p. 38480>
Art. N3.
<Opgeheven bij KB 2010-12-14/11, art. 6, 017; Inwerkingtreding : 30-01-2011>