5 FEBRUARI 1947. - Wet dragende het statuut van de buitenlanders politieke gevangenen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-02-1947 en tekstbijwerking tot 26-02-1999)
Art. 1-6
Artikel 1. De vreemdelingen en de vaderlandloozen die, in België, tijdens de bezetting van 's lands grondgebied, een onbaatzuchtige, vaderlandslievende bedrijvigheid ontplooiden, -gericht tegen den vijand of tegen personen die zijn politiek of zijn doeleinden dienden (en de leden van de joodse gemeenschap die op 10 mei 1940 in België verbleven), kunnen de beschikkingen van de wet genieten, die het statuut der politieke gevangenen en van hun rechthebbenden regelt, onder dezelfde voorwaarden, voor zoover zij krachtens internationale verdragen niet reeds het voordeel genieten van voornoemd statuut of van (voordelen van gelijke aard) als die welke het verleent, krachtens hun nationale wetgeving. <W 10-03-1954, art. 29> <W 1999-01-26/40, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 08-03-1999>
Art.2. <W 28-06-1984, art. 16> (De op de toepassing van deze wet gerechtigde vreemdelingen kunnen een verzoek om naturalisatie indienen, zonder dat de voorwaarden inzake verblijf, bepaald bij artikel 19 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, op hen worden toegepast.) <W 1993-08-06/35, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 03-10-1993>
De stukken die bij het verzoek om naturalisatie moeten worden gevoegd zijn vrij van zegel.
Naturalisaties die aan gerechtigden op toepassing van deze wet worden verleend, zijn vrij van registratierecht.
Art.3. Bij wijziging van het koninklijk besluit van 31 Maart 1936, nr 285, artikel 8, § 1, aangaande het aanwenden van buitenlandsche werkkrachten, mag de toelating om in België te werken niet geweigerd worden aan de vreemdelingen wien de hoedanigheid van politiek gevangene, krachtens deze wet werd erkend.
Art.4. Speciale erkenningscommissies voor vreemdelingen politieke gevangenen, vervullen, voor hen, de functies voorzien bij (artikel 32) van de wet, die het statuut der politieke gevangenen en van hun rechthebbenden regelt. <W 10-03-1954, art. 31>
Deze commissies gaan, daarenboven, na of de belanghebbenden, tijdens de bezetting van 's lands grondgebied, en onbaatzuchtige, vaderlandlievende bedrijvigheid ontplooiden gericht tegen den vijand of tegen de personen die zijn politiek of zijn doeleinden dienden.
Er wordt eveneens een commissie van beroep opgericht.
Art.5. Een koninklijk besluit, overlegd in Ministerraad, stelt de samenstelling vast van deze erkennings- en beroepscommissies, legt de procedureregels vast en bepaalt hun territoriale bevoegdheid.
Art. 6. De Minister van Wederopbouw wordt belast met de uitvoering van deze wet, die van kracht wordt op den dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.