10 APRIL 1941. - BESLUIT-WET betreffende het verbod van economische betrekkingen met den vijand.
Art. 1-9
Artikel 1. Onverminderd de toepassing van de artikelen 113 tot 123quinquies van het Wetboek van strafrecht, is het tijdens den duur van den oorlogstijd, aan elken Belg, zich bevindend buiten het grondgebied der vijandelijke mogendheden of buiten de door dezen bezette grondgebieden, verboden eenigerlei overeenkomst te sluiten of uit te voeren, te pogen te sluiten of uit te voeren, rechtstreeks of door een tusschenpersoon, hetzij met een vijandelijk onderdaan, waar hij ook verblijf houde, hetzij met eenigen persoon, welke ook zijn nationaliteit zij, die zich op het grondgebied der vijandelijke mogendheden of op een door dezen bezet grondgebied bevindt.
Met de door den vijand bezette landen zijn de landen gelijkgesteld welke deze controleert en waarvan de lijst bij besluit der in raad vergaderde Ministers zal worden vastgesteld.
Art.2. Aan elken Belg, die zich in de bij het vorige artikel bepaalde omstandigheden bevindt, is het tevens verboden een der in dit artikel bedoelde verhandelingen te sluiten met een persoon, welke ook diens nationaliteit en verblijf mogen zijn, wanneer hij wist of moest weten dat deze verhandeling van dien aard was dat zij, al dan niet rechtstreeks, aan den vijand hulp verleende.
Art.3. De in de artikelen 1 en 2 gestelde verbodsbepalingen zijn niet van toepassing op de Belgen, die zich op het grondgebied der kolonie of in de mandaatgebieden bevinden.
Art.4. De Minister, tot wiens bevoegdheid de economische zaken behooren, kan machtiging verleenen tot een verhandeling die onder toepassing der voormelde artikelen valt.
Art.5. Voor de toepassing van deze besluit-wet zijn met de vijandelijke onderdanen gelijkgesteld de personen, wier namen ingeschreven zijn in de bijzondere lijsten, die de Minister, tot wiens bevoegdheid de economische zaken behooren, in het Belgisch Staatsblad laat verschijnen.
Art.6. Nietig en van geener waarde, als strijdig met de openbare orde, zijn alle daden, verricht met overtreding der in de vorige artikelen gestelde verbodsbepalingen.
Art.7. Overtreding van de in de artikelen 1 en 2 gestelde voorschriften wordt gestraft met gevangenzitting van één jaar tot vijf jaar en met geldboete van 500 frank tot 200.000 frank, of met één van die straffen alleen.
De hoven en de rechtbanken kunnen, bovendien, aan de veroordeelden de uitoefening der kiesrechten en der in artikel 31 van het Wetboek van strafrecht opgesomde rechten ontzeggen voor een termijn van vijf jaar tot tien jaar. Alle bepalingen van boek I van het Wetboek van strafrecht zijn op die misdrijven toepasselijk.
Art.8. Het gerecht dat bevoegd is om te vonnissen inzake de misdrijven, strafbaar gesteld in hoofdstuk II van titel I van boek II van het Wetboek van strafrecht betreffende de misdaden en wanbedrijven tegen de uitwendige veiligheid van den Staat, zijn bevoegd om te vonnissen inzake de in deze besluit-wet bepaalde misdrijven.
Die misdrijven kunnen in België vervolgd worden, zelfs indien de verdachte aldaar niet gevonden is.
Het gerecht, waarbij het misdrijf eerst aanhangig werd gemaakt, is bevoegd om er verder kennis van te nemen.
Art. 9. Deze besluit-wet heeft kracht van wet van den dag, waarop zij in het Staatsblad is bekendgemaakt.