26 DECEMBER 1938. - Koninklijk besluit betreffende de pensioenregeling van het gemeentepersoneel. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 24-12-2007 en tekstbijwerking tot 24-12-2015)
TITEL I. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Algemene beginselen.
Art. 1-7
HOOFDSTUK II. - Rustpensioenen.
Afdeeling I. - Pensioensaanspraak.
Art. 8-12
Afdeeling II. - Pensioengerechtigde diensten.
Art. 13
Afdeeling III. - Pensioenberekening.
Art. 14-34
Afdeling IV. - Disponibiliteit.
Art. 35-47
1° Disponibiliteit wegens ambtsopheffing.
Art. 48-51
2° Disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van den dienst.
Art. 52-53
3° Disponibiliteit wegens opdrachten.
Art. 54
4° Disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid.
Art. 55-61
5° Disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden.
Art. 62
6° Disponibiliteit wegens militairen vrijwilligersdienst of wegens ambtsuitoefening in de kolonie.
Art. 63-65
7° Disponibiliteit in afwachting dat het aantal voor het pensioen vereischte dienstjaren bereikt zij.
Art. 66-67
Afdeeling V. - Cumulatie.
Art. 68-79
HOOFDSTUK III. - Weduwen- en wezenpensioenen.
Afdeeling I. - Pensioenaanspraak.
Art. 80-85
Afdeeling II. - Vaststelling van weduwen- en wezenpensioenen.
Art. 86-94
Afdeeling III. - Algemeene bepalingen.
Art. 95-108
HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepalingen.
Art. 109-111, 111bis
TITEL II. - Inrichting en werking der omslagkas voor gemeentelijke pensioenen.
HOOFDSTUK I. - Aansluiting.
Art. 112-113
HOOFDSTUK II. - Pensioencommissie.
Art. 114-124
HOOFDSTUK III. - Pensioenen ten bezware van de omslagkas.
Afdeling I. - Behandeling van de aanvragen en betaalbaarstelling van de pensioenen.
Art. 125-135
Afdeeling II. - Uitbetaling van de pensioenen.
Art. 136-141
HOOFDSTUK IV. - Omslag en comptabiliteit.
Afdeeling I. - Omslaan van de uitgaven.
Art. 142-150
Afdeeling II. - Comptabiliteit en controle.
Art. 151-157
HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen.
Afdeeling I. - Overneming van het centraal voorzorgsfonds der Gemeentesecretarissen.
Art. 158-164
Afdeeling II. - Opheffing en overneming van de kas voor gemeentelijke pensioenen der kantons Eupen, Malmedy en Sankt-Vikt.
Art. 165
Afdeeling III. - Pensioenen uit te keeren aan voor het in werking treden van de nieuwe regeling in ruste gestelde oud-gemeenteambtenaren of aan rechtverkrijgenden van overleden gemeenteambtenaren.
Art. 166
TITEL I. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Algemene beginselen.
Artikel 1. De gemeenten zijn ertoe gehouden aan de personen, die werkelijk van haar personeel deel uitmaken, en aan dezer rechtverkrijgenden, een minimum-pensioen, vastgesteld overeenkomstig de bij dit besluit samengeschakelde regelen, te verzekeren.
Onder voorbehoud van artikel 6, eerste lid, en van artikel 22, tweede lid, mogen de gemeentelijke pensioenen, in geen geval, de drie vierden van de gemiddelde wedde der laatste vijf jaren overtreffen.
Zowel op de rustpensioenen als op de weduwen- en wezenpensioenen, evenals op alle bewilligingen in de plaats daarvan, welke door de gemeenten of de daaronder ressorteerende instellingen, of door hun eigen voorzorgskassen worden uitgekeerd, zijn de eventuele verhoogingen of verlagingen, voorzien bij de artikelen 26 en 103, verplicht van toepassing. Wanneer echter het uitgekeerde pensioen hooger is dan het wettelijke, wordt, voor het bepalen der afwijkingen, het index-cijfer van het voorlaatste kwartaal in de plaats van de voorlaatste maand gesteld.
Art.2. Worden voor de toepassing van dit besluit beschouwd als werkelijk van het gemeente personeel deel uitmakende, alle bezoldigde of loontrekkende, voorloopige of vaste ambtenaren, die een bediening uitoefenen of wien een gemeentelijke dienst is opgedragen.
Zijn van het voordeel der nieuwe regeling uitgesloten, de personen, die tot wederopzeggens voor een buitengewoon, tijdelijk of toevallig werk zijn aangeworven.
Is evenmin bedoeld, het administratief of onderwijzend personeel van de gemeentelijke onderwijsinrichtingen telkens wanneer het reeds begunstigd is met een bijzondere regeling gewaarborgd bij de wetten van 16 Mei 1876, 31 Maart 1884, 25 Augustus 1901, 18 Mei 1912, 10 Juni 1937, enz.
Art.3. Deze bepalingen zijn eveneens van toepassing op de gewestelijke ontvangers, op de brigadier-veldwachters en op de ambtenaren der onder de gemeente ressorteerende instellingen en der vereenigingen van gemeenten.
Art.4. De pensioenleeftijd wordt vastgesteld op ten minste zestig en ten hoogste zeventig jaar.
De gemeenteambtenaren, die vóór 1 Januari 1934 in actieven dienst waren en zonder bepaling van leeftijdsgrens benoemd werden, mogen evenwel tot op den vollen leeftijd van zeventig jaar in dienst blijven.
Art.5. De gemeenten, die rechtstreeks noch door bemiddeling van een voorzorgsinstelling in het pensioen van haar personeel noch in dat der weduwen en wezen voorzien, worden aangesloten bij de omslagkas voor gemeentelijke pensioenen, ingesteld bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken (...). <KB 23-12-1969, art. 3, BS 07-01-1970>.
Art.6. De gemeenteambtenaren, die op 1 Januari 1934 ter zake van pensioen een gunstiger regeling genieten, blijven daarmee begunstigd.
Mocht de voorzorgsinstelling, waarbij de gemeente aangesloten is, niet kunnen instaan voor het heele pensioen, zoals het bij dit besluit is voorzien, dan wordt het verschil rechtstreeks door de gemeente betaald.
Art.7. De gemeenten mogen op de personeelswedden een korting van ten hoogste 6 th inhouden, om ieder jaar het krediet voor de pensioenuitgaven te stijven.
HOOFDSTUK II. - Rustpensioenen.
Afdeeling I. - Pensioensaanspraak.
Art.8. De in de artikelen 1, 2 en 3 bedoelde ambtenaren verkrijgen op 65-jarigen leeftijd en na dertig jaren pensioengerechtigde diensten aanspraak op het normaal anciënniteitspensioen.
Het vereischte omtrent den 65 jarigen leeftijd wordt vervangen door de leeftijdsgrens, welke de gemeente bij toepassing van artikel 4, lid 1, bepaald heeft, wanneer deze grens niet de 65-jarige leeftijd is.
Art.9. Dezelfde ambtenaren verkrijgen aanspraak op pensioen wanneer zij, ongeacht hun leeftijd, niet meer in staat bevonden worden om wegens gebrekkigheden hun ambt verder uit te oefenen, op voorwaarde dat zij ten minste tien jaren dienst hebben.
De tienjarige voorwaarde wordt op vijf gebracht, ingeval de gebrekkigheden aan de ambtsuitoefening te wijten zijn; de vereischte dienstduur vervalt moest de ambtenaar, ten gevolge van verwondingen of ongevallen, overkomen in de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van zijn ambt, in de onmogelijkheid gesteld worden zijn ambt verder waar te nemen of het te hervatten.
Art.10. § 1. De gevallen van ziekte, gebrekkigheden, ongevallen, waardoor de oppensioenstelling kan gewettigd worden, worden eerst vastgesteld door de bij de wet van 17 Februari 1849 ingestelde provinciale pensioencommissies.
Vóór de oproeping van een ambtenaar voor de provinciale pensioencommissie met het oog op zijn oppensioenstelling wegens verwondingen, ongevallen of gebrekkigheden, verschaft het bevoegd bestuur aan de commissie alle inlichtingen, die er kunnen toe bijdragen om haar voor te lichten omtrent den oorsprong, den aard, de gewichtigheid en de voortdurendheid der aangevoerde ambtsongeschiktheid.
De ambtenaar moet onderzocht worden door de commissie van de provincie waarin bij zijn ambt uitoefent of laatstelijk uitoefende. Van dezen regel mag evenwel afgeweken worden ten gunste van den ambtenaar, die zijn verblijfplaats in een andere provincie heeft overgebracht.
De oproeping wordt door de commissie gedaan op verzoek van het bestuur waaronder de betrokkene ressorteert.
§ 2. Is de opgeroepen ambtenaar wegens zijn gezondheidstoestand verhinderd zich voor de commissie aan te melden, zoo stuurt hij haar, vóór den gestelden verschijningsdag, een attest op zijn kosten door een geneesheer zijner keuze afgegeven en waaruit bewuste onmogelijkheid blijkt.
In dit geval treft de commissie de maatregelen, welke dienen genomen om den belanghebbende aan huis te doen onderzoeken door twee geneesheeren, welke zij aanwijst.
Zoo de ambtenaar, die verhinderd is zich aan te melden, buiten het Rijk verblijft, wendt de provinciale pensioencommissie zich tot het Departement van Buitenlandsche Zaken en Buitenlandschen Handel, dat door den bevoegden diplomatieken of consulairen ambtenaar twee geneesheeren doet aanwijzen.
§ 3. Als terugbetaling van de kosten, moet al wie door de commissie onderzocht werd, in de Staatkist een retributie storten naar rato van 1 frank per 1 000 frank zijner laatste activiteitswedde, zonder dat de retributie meer dan 40 frank mag bedragen. In geval van onderzoek aan huis, wordt de retributie verdubbeld, zonder dat zij meer dan 60 frank mag bedragen.
De retributie dient, vóór den gestelden verschijningsdag, door belanghebbende gestort op postrekening nr 2368 van den belastingontvanger te Brussel, 3e kantoor.
De verschijnende ambtenaar overhandigt aan de commissie het door zijn bestuur afgegeven fiche, alsmede den talon van het stortingsformulier.
De ambtenaar, die aanvraagt om aan huis te worden onderzocht, laat deze stukken gaan bij het doktersattest dat bij volgens bovenstaande § 2, lid 1, moet opsturen.
§ 4. Wanneer het bestuur, waaronder de ambtenaar ressorteert, aan de commissie vraagt om dezen te doen verschijnen, overhandigt zij hem tevens een fiche met vermelding van de normale retributie, welke aan de Schatkist verschuldigd is voor het onderzoek van hem die verschijnt.
Op het fiche staat dat de retributie verdubbeld wordt, zonder dat zij evenwel meer dan 60 frank mag bedragen, voor den ambtenaar die aanvraagt om aan huis te worden onderzocht.
Het model van fiche wordt door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en Volksgezondheid bepaald.
§ 5. Onverwijld maakt de commissie aan het gezag, dat de verschijning heeft aangevraagd, den naam bekend van den ambtenaar, die de retributie niet mocht gestort hebben.
Het betrokken gezag doet al het noodige voor de invordering van deze retributie en maakt aan het Departement van Financiën den talon over waaruit blijkt dat belanghebbende de storting gedaan heeft.
Met het oog op het verifieeren van de betalingen, zenden de besturen op het einde van elke maand aan het Departement van Financiën een naamlijst van de ambtenaren wier verschijning voor de provinciale pensioencommissie zij aangevraagd hebben. Deze lijst vermeldt, voor iederen ambtenaar, het ambt dat bij bekleedt en de laatste activiteitswedde.
Art.11. § 1. Wanneer een gemeente-ambtenaar of daarmee gelijkgestelde ontslag verkrijgt, afgedankt of afgezet wordt zonder dat hem bij toepassing dezer regeling pensioensaanspraken kunnen erkend worden, wordt het kapitaal, dat noodig is om belanghebbende uitzicht te geven op de voordeelen welke hij zou gehad hebben ware hij uit hoofde van zijn gemeentelijk ambt onderworpen geweest aan de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdigen dood, op zijn naam gestort bij de Algemeene Spaar- en Lijfrentekas of bij een der organismen, welke ter uitvoering van de wet van 18 Juni 1930 betreffende het bediendenpensioen erkend zijn.
Is de belanghebbende bij de omslagkas voor gemeentelijke pensioenen aangesloten, dan wordt de storting door dit organisme uitgevoerd, of, bij niet-aansluiting, door het bestuur waarvan bij afhangt.
§ 2. De in § 1 voorgeschreven regularisatiestortingen worden, met het oog op het verleenen van de kostelooze voordeelen ten laste van den Staat, van het pensioenfonds voor weduwen en weezen en van het bedienden fonds, aangezien als zijnde regelmatig op de reglementaire tijdstippen geschied.
§ 3. Telkens wanneer de kapitaalsoverdracht waarvan sprake in § 1 is gedaan, wordt de daaruit voortvloeiende eventueele weduwrente afgetrokken van het pensioen dat bij toepassing van artikel 81, § 2, mocht verschuldigd zijn.
Art.12. De in voorgaand artikel voorziene overdracht behoeft niet te worden verricht wanneer de ambtenaar zijn bediening verlaat om een ander bij deze regeling bedoeld gemeentelijk ambt te gaan vervullen.
Heeft de ambtenaar achtereenvolgens zijn ambt in verschillende gemeenten vervuld, dan draagt elke gemeente dat deel van het kapitaal over, hetwelk overeenstemt met het ambt dat hij bij haar sinds 1 Januari 1926 heeft uitgeoefend. Zoo noodig treedt de omslagkas in de plaats van de aangesloten gemeenten op.
Telkens wanneer de kapitaalsoverdracht is verricht geworden, wordt de deswege aangekweekte rente afgetrokken van het gemeentelijk pensioen dat mocht verschuldigd zijn zoo het geval zich voordoet dat de ambtenaar tot een nieuw, bij deze regeling bedoeld gemeentelijk ambt, werd aangewezen.
Afdeeling II. - Pensioengerechtigde diensten.
Art.13. Kunnen pensioensaanspraken verleenen :
1° De civiele diensten van den leeftijd van 19 jaar af bewezen in gemeentelijke bedieningen als bedoeld bij de artikelen 2 en 3;
2° De wezenlijke militaire diensten, zoolang de werkelijke aanwezigheid bij het korps, met ingang van den vollen leeftijd van 19 jaar, geduurd heeft, zelfs wanneer deze diensten gepresteerd werden vooraleer belanghebbende tot gemeenteambtenaar werd benoemd.
Bovenvermelde leeftijd van 19 jaar wordt door dien van 16 jaar vervangen wanneer het wezenlijke militaire diensten betreft die gedurende den veldtocht 1914-1918 bewezen werden.
Afdeeling III. - Pensioenberekening.
Art.14. De rustpensioenen worden betaalbaar gesteld op den voet van, voor elk dienstjaar, één zestigste van de gemiddelde normale wedde die belanghebbende gedurende de laatste vijf jaren van zijn ambtsuitoefening genoten heeft.
Onder normale wedden dient verstaan de werkelijk verschuldigde bezoldiging, zonder inachtneming van de bestanddeelen aangevoerd om de berekening van het pensioen onecht te maken.
Wordt voor de pensioensberekening dubbel geteld, de duur van de gevangenzitting of de deportatie om patriottische redenen of wegens gehoorzaamheidsweigering aan de bevelen van het Duitsche gezag, in of bij de uitoefening van het ambt, opgeloopen.
Dit geldt ook ten aanzien van den duur in gevangenschap of deportatie doorgebracht ten gevolge van een veroordeeling uitgesproken tegen degenen die, tijdens hun ambt of bediening, van de oorlogsintichtingsdiensten hebben deel uitgemaakt of het vertrek uit België van jongelingen, die zich bij de geallieerde legers hebben vervoegd, hebben bevorderd.
De werkelijke in de legers op oorlogsvoet doorgebrachte tijd wordt dubbel of driedubbel aangerekend, volgens de regelen welke voor het militaire pensioen wegens dienstanciënniteit gelden.
Art.15. De pensioenen worden berekend op grond van de werkelijke nominale wedden, met uitsluiting van de schommelingen wegens het indexcijfer; zij worden daarna opgevoerd of verlaagd overeenkomstig artikel 26.
Art.16. De pensioenen worden betaalbaar gesteld volgens den werkelijken duur der diensten; met de dagen die in totaal niet een maand bereiken, (...), wordt geen rekening gehouden. <KB 2000-07-20/63, art. 6, Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Wanneer de ambtenaar zijn ambt achtereenvolgens in verschillende gemeenten heeft uitgeoefend, wordt, zoo noodig, het pensioen evenredig over de gemeenten omgeslagen naar de uitkomsten opgeleverd door den duur der onderscheidenlijk gepresteerde civiele diensten vermenigvuldigd met de minimum-grondwedde, welke, volgens de tegenwoordige weddeschalen, aan het laatste in de desbetreffende gemeente uitgeoefende ambt was verbonden.
Moest echter het bevolkingscijfer van een dier gemeenten, zooals het blijkt uit de jongste tienjaarlijksche volkstelling, meer dan 10 th zijn verhoogd in vergelijking bij dat der tienjaarlijksche volkstelling welke aan de ambtsophouding in deze gemeente voorafgaat, dan wordt op voornoemde minimum-wedde de verminderingscoëfficiënt, voorzien bij artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 September 1937, toegepast.
Art.17. Wanneer de bij de berekening van rustpensioenen in aanmerking genomen sommen, wedden en andere voordeelen behelzen, vastgesteld bij een loonschaal vóór die welke op 31 December 1935 vigeerde, worden die wedden en voordeelen fictief op het cijfer gebracht dat zij op het tijdstip van hun toekenning zouden bereikt hebben zoo zij, op dat tijdstip, onder overigens gelijke omstandigheden, op grond van de categorie waartoe zij behooren, reeds onder toepassing van de jongste loonschaal gevallen waren.
Art.18. Wanneer het pensioenrecht is ontstaan uit verwondingen of ongevallen overkomen in de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van het ambt, wordt het pensioen vastgesteld op den voet van het vierde der laatste jaarwedde, verhoogd met 1/60e voor elk jaar boven vijf.
Mocht belanghebbende, toen het ongeval gebeurde, blijken van moed of buitengewone toewijding hebben gegeven, dan kan het pensioen, afgezien van de dienstjaren boven vijf, op het derde van de maxima-wedde gebracht worden.
Art.19. Worden in de berekening van de gemiddelde wedde begrepen en zijn derhalve aan de bij artikel 7 voorziene korting onderhevig, de toevallige ambtsvoordeelen en andere persoonlijke emolumenten welke een integraal geheel met de bezoldiging uitmaken.
Art.20. Huisvesting, vuur en licht, welke de concierges als bijwedde genieten, komen voor de berekening van het gemeentelijke pensioen tot ten hoogste (58,26 EUR) in aanmerking. <KB 2000-07-20/63, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Voor de andere ambten mogen, voor het berekenen van het pensioen, de voordeelen in natura in aanmerking komen tot ten hoogste 15 th van de wedde, zoo belanghebbende kosteloos huisvesting geniet, 20 th indien bij huisvesting, vuur en licht geniet en 60 th wanneer hij daarenboven den kost geniet.
De moeilijkheden, waartoe de toepassing van dit artikel zou aanleiding geven, worden door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken (...) beslecht. <KB 23-12-1969, art. 3, BS 07-01-1970>.
Art.21. Het pensioen wordt met een vijfde verhoogd voor de leden der politie en der brandweerkorpsen, zonder dat het bedrag hooger mag gaan dan het bij artikel 22 voorziene maximum.
Onder leden der politie wordt verstaan al wie actief en doorloopend aan de handhaving der openbare orde medewerkt, zooals de politiecommissarissen, adjunct-commissarissen, officieren en agenten van politie, de brigadierveldwachters en de veldwachters.
Art.22. Het maximum-rustpensioen bedraagt de drie vierden van de wedde welke aan de betaalbaarstelling tot grondslag heeft gediend, of 60 000 frank.
De tijdsbonificaties bij artikel 14 toegestaan wegens gevangenzitting, deportatie of werkelijke aanwezigheid bij het korps in de legers op oorlogsvoet mogen niet opgevoerd worden boven de negen tienden van de gemiddelde wedde waarop de berekening van het pensioen gedaan is.
Art.23. Wanneer het pensioen geen 1 920 frank bedraagt, wordt het gebracht op de helft der wedde waarop het pensioen werd berekend; dit cijfer mag evenwel niet overschreden worden.
Art.24. § 1. Ten behoeve van hen wier pensioen geen 4 000 fr. bereikt, wordt een vergoeding van 100 frank per kwartaal voorzien; het kwartaalbedrag van pensioen en vergoeding mag evenwel niet meer dan 1 000 frank beloopen.
§ 2. In geen geval mag het globaal bedrag van het gemeentelijk pensioen en van de vergoeding meer bedragen dan de drie vierden van de huidige normale wedde der bediening waaruit het pensioen voortvloeit.
Bewuste vergoeding wordt slechts tot het beloop dezer grens verleend.
§ 3. Op deze vergoeding wordt de bij artikel 25 voorziene korting ingehouden.
§ 4. Bij cumulatie van pensioenen, mag de vergoeding slechts volgens het totaalbedrag dezer pensioenen worden toegestaan.
§ 5. De vergoeding wordt geweigerd zoo de gepensioneerde een activiteitswedde ten bezware van den Staat, van een provincie, van een gemeente of van een openbare instelling geniet.
Art.25. Op het rustpensioen van de gehuwde mannelijke ambtenaren wordt een eenvormige korting van 3 th ingehouden.
Art.26. § 1. De pensioenen worden opgevoerd of verlaagd met 5 th per schijf van 35 punten naar hooger of naar lager van het algemeen indexcijfer van het Rijk te beginnen met 700.
De eerste verhoging met 5 th wordt bijgevoegd wanneer het indexcijfer de waarde 718 bereikt; de tweede wanneer het de waarde 753 bereikt en alzoo verder.
De eerste verlaging met 5 th geschiedt bij indexcijfer 683, de tweede bij 648; een laatste verlaging met 2,50 th wordt toegepast bij indexcijfer 630. Geenerlei verlaging wordt beneden dit cijfer gedaan.
De vergoeding waarvan sprake in artikel 24 wordt aan dezelfde regelen onderworpen.
De schommelingen worden maandelijks vastgesteld volgens het indexcijfer van de voorlaatste maand.
§ 2. De uit de toepassing van § 1 voortvloeiende verhoogingen of verlagingen worden berekend op het twaalfde van het nominaal pensioen, vooraf verminderd met de bij de vigeerende bepalingen vastgestelde kortingen.
Onder voorbehoud van regularisatie door het bestuur der directe belastingen, worden de op de maandelijksche termijnen der rustpensioenen en der weduwen- of wezenpensioenen aan de bron te heffen belastingen vastgesteld op grondslag van een op 100 th berekend maandbedrag, afgezien van de indexschommelingen.
§ 3. (...) <KB 2000-07-20/63, art. 8, Inwerkingtreding : 01-01-2002>.
Art.27. Het pensioen gaat in met den dag waarop belanghebbende zijn activiteits- of disponibiliteitswedde niet meer ontvangen heeft.
Art.28. Geen pensioenaanvraag wordt ingewilligd tenzij zij, met de stukken tot staving, wordt ingediend binnen een termijn van drie jaren ingaande met den dag bij voorgaand artikel bepaald.
Art.29. Ieder beweerd pensioengerechtigde die meer dan één jaar te rekenen van denzelfden datum, heeft laten voorbijgaan zonder een aanvraag in te dienen of zonder zijn aanspraken te rechtvaardigen, treedt slechts in het genot van het pensioen met ingang van den eersten dag van het kwartaal dat volgt op dit waarin zijn aanvraag is ingekomen.
Art.30. De pensioenen zijn per maand verworven en worden in den loop der eerste veertien dagen uitbetaald.
Art.31. De pensioenen verjaren per vijf jaren ingaande met den 1n Januari van het gelijknamige dienstjaar.
Art.32. (...) <Impliciet opgeheven ingevolge de opheffing van de wet van 20-06-1896, bij art. 2, 35, 10° W 10-10-1967, BS 31-10-1967>.
Art.33. Op veroordeling in crimineele zaken volgt berooving van het pensioen of van de pensioenaanspraken; in geval van gratieverleening kan het pensioen ofwel opnieuw ingaan ofwel toegekend worden en in geval van rehabilitatie gaat het opnieuw in, doch in geen geval worden de vervallen termijnen nabetaald.
In de bij voorgaande paragraaf voorziene gevallen, wordt aan de vrouw of aan de minderjarige kinderen van den veroordeelde een pensioen uitgekeerd ten bedrage van dit hetwelk zij zouden bekomen hebben indien hij overleden was; het vervalt zoodra het pensioen van den veroordeelde weer ingaat.
Art.34. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 11 verliest ieder afgezet ambtenaar zijn pensioenaanspraken. Verkeert bij evenwel in de bij de artikelen 8 en 9 voorziene gevallen, zoo mogen de twee derden van het pensioen toegekend worden. De ontslagnemende ambtenaar verliest insgelijks zijn pensioenaanspraken, tenzij hij aan dezelfde voorwaarden voldoet.
Wanneer de ontslagen of ontslagnemende ambtenaar terug in actieven dienst wordt gesteld, komen de vorige dienstjaren in aanmerking, zoowel voor het eventueele gewone pensioen als voor dit zijner weduwe, kinderen of weezen.
Afdeling IV. - Disponibiliteit.
(NOTA : Afdeling IV, bevattende de artikelen 35 tot 67, opgeheven voor de Vlaamse Overheid bij
Art.35. Onverminderd de bepalingen voorzien bij de wetten van 30 Juli 1903 en 6 Augustus 1909, omtrent de vastheid der gemeentebedieningen, der bedieningen bij de instellingen van den openbaren onderstand en bij de openbare kassen van leening, staat het den gemeenten vrij een disponibiliteitsstelsel in te voeren voor haar personeel dat in dezen stand kan geplaatst worden.
De gemeenten, die van dit recht gebruik maken, zijn er toe gehouden aan de personen, waarop zulke maatregel wordt toegepast, ten minste even voordeelige voorwaarden te waarborgen als deze die voor het personeel van het hoofdbestuur van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken (...) zoo wat het wachtgeldbedrag als den disponibiliteitsduur betreft, gelden. <KB 23-12-1969, art. 3, BS : 07-01-1970>
De disponibiliteit is evenwel verplicht zoo de gemeenteambtenaren, wanneer zij moeten in ruste gesteld worden, niet het vereischte getal dienstjaren hebben om te worden gepensionneerd en niet erkend zijn als aangetast door gebrekkigheden welke hen voor verdere ambtsuitoefening onbekwaam maken.
Art.36. Afgezien van de wijze bij het derde lid van vorig artikel voorzien, kunnen de gemeenteambtenaren in disponibiliteit gesteld worden :
1° Wegens ambtsopheffing;
2° Wegens ambtsontneming in het belang van den dienst;
3° Wegens opdrachten door de gemeenteoverheid gegeven ofwel door een openbaar, Belgisch of vreemd bestuur aangeboden en met de toestemming der gemeenteoverheid aanvaard, wanneer de duur, de belangrijkheid of de aard zelf van deze opdrachten niet met de normale uitoefening van het gemeenteambt overeen te brengen zijn;
4° Wegens ziekte of gebrekkigheid;
5° Wegens persoonlijke aangelegenheden;
6° Wegens vervulling van den militairen dienst als vrijwilliger of wegens uitoefening van een bediening in de kolonie.
Art.37. Tenzij er bij wetten of bijzondere besluiten anders is over beschikt, wordt de maatregel voorbehouden aan het gezag dat de benoeming gedaan heeft.
Art.38. De gemeenteambtenaren mogen, om geen enkele reden, in disponibiliteit gesteld of behouden worden, wanneer zij beantwoorden aan de wettelijke voorwaarden om gepensionneerd te worden.
Art.39. In geen geval mag disponibiliteit met wachtgeldgenot, in eens of meermalen, den duur van de werkelijke diensten overtreffen, met inbegrip van de interimaire, tijdelijke of voorloopige pensioengerechtigde diensten, doch met uitsluiting van de militaire diensten vóór de administratieve diensten volbracht.
Wanneer deze disponibiliteit twee jaren duurt (vijf jaren voor de oorlogsinvaliden), mag het wachtgeld, behalve voor de ambtenaren die wegens ambtsophefing in disponibiliteit gesteld zijn, niet meer bedragen dan het pensioen dat de belanghebbenden zouden bekomen moesten zij, op dit oogenblik voortijdig in ruste gesteld worden.
Art.40. Het wachtgeld wordt berekend op de gezamenlijke sommen die voor de vaststelling van de pensioenen in aanmerking komen.
Bij cumulatie van ambten wordt bewust wachtgeld enkel voor het hoofdambt verleend.
De vaste of tijdelijke dienstjaren naar dewelke het wachtgeld wordt berekend, zijn dezelfde als deze welke voor het vaststellen van het pensioen in aanmerking komen.
Wanneer het wachtgeld evenwel niet op het pensioencijfer dient teruggevoerd, wordt het bedrag ervan vastgesteld zonder inachtneming van de militaire diensten welke aan de administratieve loopbaan voorafgaan.
De pensioengerechtigde militaire diensten mogen alleen op hun enkelvoudigen duur berekend worden.
Art.41. Wanneer, bij algemeenen maatregel, gemeenteambtenaren onder wachtgeldgenot in disponibiliteit gesteld worden, dient de in dezen stand doorgebrachte tijd als werkelijke dienst aangerekend; de laatste activiteitswedde komt alsdan in aanmerking om, eventueel, het bij artikel 14 vermelde gemiddelde vast te stellen of aan te vullen.
Art.42. Ieder ambtenaar die in disponibiliteit gesteld is, moet aan het bestuur een woonplaats binnen het Rijk bekend maken, waar hem de beslissingen, die op hem betrekking hebben, kunnen bezorgd worden.
Art.43. De vacante betrekkingen worden bij voorkeur verleend aan de ambtenaren in disponibiliteit; hierbij wordt én met de dienstjaren én met de voor het ambt vereischte bijzondere geschiktheid rekening gehouden.
De ambtenaar die na het verstrijken van zijn disponibiliteitstermijn terug in dienst verlangt te treden en, bij gemis van vacature, niet dadelijk in het activiteitskader kan worden opgenomen, blijft tijdelijk in disponibiliteit en behoudt zijn wachtgeld. Had hij vroeger geen wachtgeld, zoo wordt er hem een verleend dat de helft der laatstelijk genoten activiteitswedde niet mag overschrijden.
Geldt het een ambtenaar die bij toepassing van artikel 36, 6°, in disponibiliteit gesteld is, dan dient de wedde verleend welke belanghebbende zou gehad hebben zoo bij in actieven dienst gebleven ware; zij is verschuldigd van den dag af waarop hij zich werkelijk opnieuw ter beschikking van zijn bestuur stelt.
Art.44. Ieder ambtenaar die wegens een der onder 1°, 2°, 3°, 4° en 5° van artikel 36 vermelde oorzaken in disponibiliteit gesteld is, blijft ter beschikking van het bevoegde gezag, dat hem terug in actieven dienst kan roepen, behoudens vaststelling van den toestand van hen die om gezondheidsredenen in dezen stand geplaatst werden en onder voorbehoud van het bepaalde bij artikel 51, 2° lid.
De ambtenaar die weigert binnen den door het bevoegde gezag gestelden termijn zijn ambt te hervatten of een gelijkwaardige betrekking te aanvaarden, wordt als ontslagnemend beschouwd.
Art.45. In de gevallen van disponibiliteit met wachtgeld, wegens ambtsopheffing, wegens ambtsontneming in het belang van den dienst of wegens gezondheidsreden, blijven de eventueele kindertoeslag en de geboortevergoeding gehandhaafd.
Zij vervallen wanneer het wachtgeld het pensioen vervangt of op het pensioenbedrag gebracht is.
De verblijfsvergoeding wordt in geen geval verleend.
Art.46. De bepalingen van artikel 26 worden bij uitbreiding toegepast op de ambtenaren en beambten in disponibiliteit, wier wachtgeld gelijk is aan het cijfer van het pensioen naar leeftijd of op dit cijfer dient gebracht.
Art.47. Wordt het wachtgeld, gedurende den disponibiliteitsstand, naar aanleiding van herziening der organieke wedden gewijzigd, dan wordt de laatste activiteitswedde, te rekenen van die wijziging, vervangen door de fictieve wedde, die voor de vaststelling van het nieuwe wachtgeld tot grondslag heeft gediend.
1° Disponibiliteit wegens ambtsopheffing.
Art.48. De ambtenaren die in disponibiliteit wegens ambtsopheffing zijn gesteld, behouden hun aanspraken op bevordering en genieten een wachtgeld.
Art.49. Het eerste en het tweede jaar is het wachtgeld gelijk aan de laatste activiteitswedde.
Ieder der volgende jaren, wordt het met 25 th verminderd voor de ongehuwden en met 20 th voor de gehuwden en voor de weduwnaars of gedivorceerden met een of meer minderjarige kinderen ten laste.
Het wachtgeld mag evenwel, binnen de grens van 30/30n, niet lager zijn dan zooveel maal 1/30e der laatste activiteitswedde als belanghebbende, op den datum der indisponibiliteitsstelling, jaren werkelijken administratieven dienst heeft.
Voor de verminderingen wordt gelet op den burgerlijken staat der belanghebbenden bij het begin van elk disponibiliteitsjaar, zonder inachtneming van de vorige veranderingen.
Art.50. De wegens ambtsopheffing in disponibiliteit gestelde ambtenaren moeten, zoolang zij een wachtgeld genieten, de voorschriften van artikel 60 naleven, met de bij het tweede lid van dit artikel bepaalde sanctie. Zoodra het wachtgeld opgeheven is, mogen zij aanvragen om voor de Provinciale Pensioencommissie te verschijnen, indien zij, wegens ziekte of gebrekkigheid, aan de bij artikel 9 gestelde pensioenvereischten beantwoorden.
Hun wordt, voor de betrekkingen bij het bestuur waartoe zij behoord hebben, de voorkeur boven al de andere verleend, indien zij aan de reglementaire voorwaarden voor het bekomen van deze betrekkingen beantwoorden. Zij worden zoo spoedig mogelijk terug in activiteit geroepen.
Art.51. Onverminderd de bij de wet van 3 Augustus 1919 erkende prioriteitsrechten, hebben zij eveneens de voorkeur voor al de andere betrekkingen der gemeente.
Worden zij terug in actieven dienst geroepen, zoo wordt den belanghebbenden, die een nieuwe winstgevende positie gevonden hebben, ten minste drie en ten hoogste zes maanden uitstel verleend om den oproep van het gezag te beantwoorden.
2° Disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van den dienst.
Art.52. De wegens ambtsontheffing in het belang van den dienst in disponibiliteit gestelde ambtenaren ontvangen een wachtgeld dat, het eerste en het tweede jaar, aan de laatste activiteitswedde gelijk is.
Deze wedde wordt, met ingang van het 3e jaar, gebracht op het cijfer van het pensioen dat belanghebbende zou bekomen indien hij voortijdig werd in ruste gesteld.
Voor de oorlogsinvaliden wordt die wedde, van het 3e jaar af en voor elk der volgende jaren, verminderd met 25 th wanneer het ongehuwden betreft, en met 20 th wanneer het gaat om gehuwden, ofwel weduwnaars of gedivorceerden met een of meer minderjarige kinderen ten laste.
Het wachtgeld mag evenwel niet minder bedragen dan zooveel maal 1/60e der laatste activiteitswedde als belanghebbende op het oogenblik van zijn indisponibiliteitsstelling jaren werkelijke administratieve diensten telt.
Voor de verminderingen wordt de burgerlijke staat in acht genomen, zooals bij artikel 49, lid 4, bepaald.
Art.53. Wegens ambtsontneming mag dezelfde ambtenaar gedurende zijne loopbaan geen tweemaal in disponibiliteit gesteld worden.
De voorschriften van artikel 60 zijn op de in dezen stand gestelde ambtenaren van toepassing, met de bij het tweede lid van hetzelfde artikel bepaalde sanctie.
3° Disponibiliteit wegens opdrachten.
Art.54. In de beslissing waarbij een ambtenaar om de bij 3° van artikel 36 bepaalde reden in disponibiliteit wordt gesteld, dient, binnen de bij artikel 39 voorziene grens, bepaald boe lang de disponibiliteit zal duren; in voorkomend geval, wordt daarin tevens een wachtgeld verleend, dat niet meer dan het derde der laatste activiteitswedde mag bedragen.
Bij gemotiveerde bijzondere bepaling, kan den ambtenaar bevordering in de kaders worden toegestaan.
4° Disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid.
Art.55. In geval van disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid wordt een wachtgeld verleend waarvan het bedrag, per jaar dienst, bepaald is op het gemiddelde der wedden van de laatste vijf jaren of van al de jaren zoo er minder zijn dan vijf, op grond van :
5 th voor de eerste vijf jaren;
4 th voor de volgende vijf jaren;
2 th voor de andere.
Dit wachtgeld mag niet minder bedragen dan de helft der laatste activiteitswedde en niet meer dan de drie vierden van deze wedde.
Wanneer, evenwel, de lichamelijke ongeschiktheid ontstaan is wegens verwondingen of ongevallen overkomen bij de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van het ambt, kan de ambtenaar de volle wedde ontvangen die hij op het oogenblik van de indisponibiliteitsstelling genoot.
Onverminderd de toepassing van artikel 60, moet de ambtenaar, bij de eerste oproeping, zich bij de provinciale pensioencommissie of bij het bevoegd pensioenorganisme aanmelden, om van zijn lichamelijken toestand te laten blijken.
Geeft hij hieraan geen gevolg ofwel weigert hij, zoo hij voor den dienst geschikt bevonden is, zijn betrekking opnieuw of een aan de laatste gelijkwaardige te aanvaarden, zoo wordt op hem artikel 44 van dit besluit toegepast.
Art.56. Wegens ziekte of gebrekkigheid wordt ambtshalve in disponibiliteit gesteld :
1° De ambtenaar met minder dan tien jaren dienst wanneer bij drie maanden afwezig is geweest, met tien en minder dan vijftien jaren dienst wanneer bij vier maanden afwezig is geweest en met meer jaren dienst wanneer bij zes maanden afwezig is.
De dagen afwezigheid waar geen activiteitsperiode van meer dan zes maanden tusschenvalt, worden samengeteld om voormelde termijnen van drie, vier en zes maanden uit te maken;
2° De ambtenaar die, gedurende ten minste twee jaren, in een of meermalen gezamenlijk zooveel dagen verlof of disponibiliteit bekomen heeft dat zij de helft van het aantal dagen van bewusten termijn overschrijden.
Heeft een ambtenaar, tijdens zijn loopbaan, om gezondheidsredenen, in totaal meer dan achttien maanden verlof bekomen, dan wordt, gedurende de verdere verlofdagen die hem wegens ziekte verleend worden, zijn activiteitswedde met 10 th verminderd.
Belanghebbende moet in elk geval het bestuur, waaronder hij ressorteert, schadeloos stellen voor het nadeel dat het mocht ondergaan wegens overtreding van bovenstaande bepalingen.
Van het eerste lid van dit artikel mag afgeweken worden voor den ambtenaar die, bij toepassing van wetten of gemeentereglementen die hem zulks toestaan, de geheele of gedeeltelijke bezoldiging van zijn plaatsvervanger draagt.
Art.57. Wat de oorlogsinvaliden betreft, wegens ziekte of gebrekkigheid, worden deze slechts ambtshalve in disponibiliteit gesteld na drie, zes, negen of twaalf maanden afwezigheid, naar gelang belanghebbenden minder dan vijf jaren, vijf en minder dan tien, tien en minder van vijftien of vijftien jaren dienst en meer tellen.
In elk geval wordt ambtshalve wegens ziekte of gebrekkigheid in disponibiliteit gesteld de oorlogsinvalide die, gedurende een termijn van of meer dan vier en twintig maanden, met geheel of gedeeltelijk behoud van de activiteitswedde verlof bekomen heeft dat in totaal de helft van dezen termijn bedraagt.
Heeft een oorlogsinvalide, tijdens zijn loopbaan, om gezondheidsredenen, in totaal meer dan zes en dertig maanden verlof bekomen, dan wordt, gedurende de verdere verlofdagen die hem wegens ziekte verleend worden, zijn activiteitswedde met 10 th verminderd.
Belanghebbende moet in elk geval het bestuur, waaronder hij ressorteert, schadelooss stellen voor het nadeel dat het mocht ondergaan wegens overtreding van bovenstaande bepalingen.
Van het eerste lid van dit artikel mag afgeweken worden voor den ambtenaar die, bij toepassing van wetten of gemeentereglementen die hem zulks toestaan, de geheele of gedeeltelijke bezoldiging van zijn plaatsvervanger draagt.
Art.58. Wegens ziekte of gebrekkigheid mogen de ambtenaren niet meer dan één jaar (twee jaar voor de oorlogsinvaliden) in disponibiliteit gehouden worden, tenzij de arbeidsonbekwaamheid, wegens dewelke de belanghebbenden in disponibiliteit gesteld werden, voortspruit uit verwondingen bij ongevallen overkomen in de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van de aan den ambtenaar toevertrouwde functie, in welk geval de disponibiliteitstermijn ten hoogste twee jaar mag bedragen (vier voor de oorlogsinvaliden).
Art.59. Indien, bij het verstrijken van den bij het vorig artikel bepaalden disponibiliteitstermijn, de bevoegde commissie verklaart dat de kwaal van den ambtenaar die wegens ziekte of gebrekkigheid in disponibiliteit gesteld is, geneesbaar is en dat belanghebbende niet in staat is om zijn dienst te hernemen, wordt zijn wachtgeld gebracht op het cijfer van het pensioen dat hij zou bekomen indien hij, op dit oogenblik, voortijdig werd gepensionneerd.
Art.60. De gemeenteambtenaren die om gezondheidsredenen in disponibiliteit gesteld zijn verschijnen elk jaar, in den loop der maand overeenstemmend met deze waarin zij uit hun ambt ontslagen werden, voor de provinciale pensioencommissie of het in de plaats tredend organisme.
In voorkomend geval, wordt de uitbetaling der wachtwedde geschorst tot de belanghebbenden zich vóór de commissie aangemeld hebben.
Art.61. De wegens ziekte of gebrekkigheid in disponibiliteit gestelde ambtenaren behouden hun aanspraak op bevordering in het activiteitskader volgens titels en ancienniteit, indien zulks bepaald is in de beslissing waarbij zij in disponibiliteit gesteld werden.
5° Disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden.
Art.62. De wegens persoonlijke aangelegenheden in disponibiliteit gestelde ambtenaar ontvangt geen wachtgeld.
Hij kan zich niet beroepen op ziekten of gebrekkigheden na zijn indisponibiliteitsstelling opgedaan.
De ambtenaren die wegens persoonlijke aangelegenheden uit den dienst verwijderd zijn, verliezen hun aanspraken op bevordering en, wanneer zij terug in dienst treden, komt de disponibiliteitstermijn niet in aanmerking voor de ancienniteitsberekening en bijgevolg ook niet voor de eventueele betaling van het pensioen.
De disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden mag niet meer dan twee jaar duren. Ieder ambtenaar die boven dezen termijn afwezig is, wordt door het feit zelf als ontslagnemend beschouwd.
De disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden mag ten hoogste drie jaar duren voor de ambtenaren die in dienst treden van een in de kolonie gevestigd privaat bedrijf.
6° Disponibiliteit wegens militairen vrijwilligersdienst of wegens ambtsuitoefening in de kolonie.
Art.63. De wegens militairen vrijwilligersdienst of wegens ambtsuitoefening in de kolonie in disponibiliteit gestelde ambtenaren, ontvangen geen wachtgeld, maar behouden hun aanspraak op bevordering in het activiteitskader volgens titels en ancienniteit.
De tijd gedurende denwelken zij in disponibiliteit blijven wordt bepaald door den duur van hun verbintenis of overeenkomst.
Art.64. De disponibiliteit wegens ambtsopheffing wordt veranderd in disponibiliteit wegens ambtsbekleeding in de kolonie, wanneer een ambtenaar die wegens ambtsopheffing in disponibiliteit is, overeenkomstig artikel 33 der wet van 10 Augustus 1921, tot wijziging van de wet op het gouvernement van Belgisch-Kongo, toelating bekomt om een van het gouvernement der kolonie afhangend ambt te aanvaarden.
Art.65. De wegens ambtsopheffing in disponbiliteit gestelde ambtenaar, die in dienst treedt van een koloniale maatschappij of compagnie, kan wegens persoonlijke aangelegenheden in disponibiliteit gesteld worden.
7° Disponibiliteit in afwachting dat het aantal voor het pensioen vereischte dienstjaren bereikt zij.
Art.66. Zoo, bij het bereiken van de leeftijdsgrens, door de gemeente bij toepassing van artikel 4 vastgesteld, de ambtenaar niet zooveel dienstjaren telt als er voor de pensionneering vereischt zijn en niet lichamelijk onbekwaam bevonden wordt om zijn ambt verder te vervullen wordt bij in disponibiliteit gesteld tot dat het vereischte getal dienstjaren voor de pensionneering bereikt is.
Art.67. De ambtenaar die in disponibiliteit gesteld is zooals in vorig artikel voorzien, ontvangt een wachtgeld gelijk aan het bedrag van het pensioen dat hij zou bekomen indien hij op dit oogenblik voorbarig gepensionneerd werd.
Hij moet zich gedragen naar de voorschriften van artikel 60 omtrent het jaarlijksche verschijnen voor de provinciale pensioencommissie of voor het organisme dat als zoodanig optreedt.
Afdeeling V. - Cumulatie.
Art.68. Onder voorbehoud van de op 1 Januari 1934 verworven rechten, kan niemand, wegens achtereenvolgende gemeentediensten, tegelijkertijd het genot van twee of meerdere pensioenen eischen.
Wordt een gepensionneerd ambtenaar in actieven dienst teruggeroepen voor een gemeentelijk beroepsambt, dan wordt de uitbetaling van het gemeentepensioen geschorst.
Na stopzetting van zijn nieuwe functiën wordt, indien de betrokkene, naar rato van zijn gezamenlijke diensten, op geen pensioen kan aanspraak maken, de betaling van het eerste pensioen hersteld tenzij het verlies van het pensioenrecht, bij het verstrijken der nieuwe functiën, het gevolg van een ontslag of van een afzetting is.
Art.69. De bij artikel 68 voorziene cumulatie wordt nochtans toegelaten wanneer de wedde van de nieuwe functie lager is dan de laatste in de functie, die tot pensioen verleening heeft aanleiding gegeven, getrokken wedde, maar dan slechts ten beloope van laatstbedoelde wedde.
De vermindering wordt desvoorkomend op het pensioen gedaan; nadien wordt gehandeld zooals bepaald onder 30 lid van artikel 68.
Edoch, het naar rato van de gezamenlijke diensten verschuldigd pensioen wordt berekend op de wedde die tot grondslag van het eerste pensioen heeft gediend, maar de in de tweede functie doorgebrachte tijd ondergaat een vermindering evenredig met de verhouding die tusschen de in elk der beschouwde functies getrokken laatste activiteitswedden bestaat.
Art.70. Uit hoofde van achtereenvolgende, diensten, mag een gemeentepensioen zonder beperking met de wedde van een bijbetrekking worden gecumuleerd.
Het van die functie voortkomende pensioen wordt, op de leeftijdsgrens of wegens gebrekkigheid verkregen, zonder voorwaarde van dienstduur, en het totaal der twee pensioenen mag niet meer beloopen dan het maximum dat een of ander zou hebben bereikt indien voor de verevening ervan met alle diensten ware rekening gehouden.
Art.71. De bij algemeenen maatregel ingevoerde laatste verhooging of verlaging wordt eventueel toegepast op de bij lid 1 en lid 4 van artikel 69 bedoelde wedden en pensioenen.
Met deze verhooging of verlaging wordt evenwel geen rekening gehouden om het bij het 4e lid van artikel 69 voorziene pensioen te berekenen.
De wedden waarover het in lid 1 en lid 4 van artikel 69 gaat worden, in voorkomend geval, gebracht op de cijfers die zij krachtens de jongste wedderegeling zouden bereikt hebben.
Art.72. De gelijktijdig vervulde ambten blijven van elkaar onafhankelijk voor het verevenen van de pensioenen waarop de uitoefening ervan aanspraak kan verleenen.
Elk pensioen wordt volgens eigen regels en bestanddeelen vastgesteld, zonder toekenning van het wettelijk minimum; het genot hiervan wordt voor de gezamenlijke pensioenen voorbehouden.
Het pensioen mag evenwel uit hoofde van elke functie worden verleend zoodra de wettelijke voorwaarden vereenigd zijn :
1° Voor een der functiën, in geval van cumulatie van loopbaanbetrekkingen;
2° Voor de functie waaraan de hoogste wedde is verbonden, in geval van cumulatie van een loopbaanbetrekking en van bijkomstige functiën of in geval van cumulatie van bijkomstige functiën, zonder loopbaanbetrekking.
Deze afwijkingen van de toekenningsvoorwaarden zijn niet van toepassing wanneer een bij cumulatie uitgeoefende functie sedert minstens twaalf maand niet meer werd bezoldigd op het oogenblik dat er gronden tot het recht op het pensioen uit hoofde van de bewaarde functie voorhanden zijn.
Art.73. Voor de toepassing van artikel 72, wordt als afzonderlijk gemeenteambt beschouwd, elk ambt dat een afzonderlijke bevoegdheid behelst en speciaal aangeduid wordt en waarvan de bezoldiging afzonderlijk is vastgesteld.
Wordt als bijkomende functie beschouwd, alle functie welke slechts verminderde prestatiën vergt en waarvan de bezoldiging merkelijk lager is dan de wedde welke voor een loopbaanbetrekking van dezelfde categorie wordt verleend.
De moeilijkheden waartoe deze bepalingen mochten aanleiding geven, worden door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken (...) opgelost. <KB 23-12-1969, art. 3, BS : 07-01-1970>.
Art.74. Het pensioen, dat gecumuleerd wordt met een wedde of een hooger pensioen ten bezware van den Staat, van een provincie, een gemeente of onder een gemeente ressorteerende Instelling, wordt met 3/8en verlaagd.
Het pensioen wordt op het volle cijfer teruggebracht zoodra de cumulatie, wegens dewelke het verlaagd werd, niet meer bestaat.
Art.75. De bij het vorig artikel voorziene vermindering wordt niet meer toegepast :
1° Op het met de wedde van een bijbetrekking gecumuleerde pensioen;
2° Op de van bijbetrekkingen voortkomende pensioenen.
Art.76. Onverminderd de toepassing van artikel 74, mogen de pensioenen die wegens gelijktijdig uitgeoefende gemeenteambten verevend worden, te zamen niet meer bedragen dan het bij artikel 22 bepaalde maximum.
Art.77. De cumulatie van gemeentepensioenen met pensioenen ten bezware van de kolonie of van de bij artikel 2 der wet dd. 18 Mei 1929 bepaalde organismen of met de pensioenen ten bezware van den Staat, de provinciën, de openbare instellingen of instellingen van openbaar nut, alsmede van alle organismen die onder het toezicht of den geheelen of gedeeltelijken waarborg van den Staat werken, mag, in totaal, het absolute maximum van 90 000 frank niet te boven gaan.
Behoudens bij cumulatie met een Staatspensioen worden de gemeentepensioenen verlaagd voor zoover het gecumuleerde bedrag bewust maximum overschrijdt.
Art.78. Zoo een der gecumuleerde pensioenen op zich zelf dit maximum van 90 000 frank overschrijdt, blijft het behouden.
Art.79. Bij cumulatie van verschillende pensioenen of van een pensioen met een wedde, worden de schommelingen vooraf op deze pensioenen en wedden toegepast voor het vaststellen van de aan de belanghebbenden toekomende sommen.
HOOFDSTUK III. - Weduwen- en wezenpensioenen.
Afdeeling I. - Pensioenaanspraak.
Art.80. De weduwe van een bij de artikelen 1 tot 3 bedoeld ambtenaar heeft recht op een overlevingspensioen, mits :
1° Haar echtgenoot minstens één jaar pensioengerechtigde diensten hebbe volbracht;
2° De duur van haar huwelijk minstens één jaar bedrage.
Edoch, het recht op pensioen wordt verkregen welke ook de duur van diensten en huwelijk zij, indien het overlijden van den echtgenoot veroorzaakt werd door kwetsuren opgeloopen of door ongevallen overkomen bij de uitoefening of ter gelegenheid van de uitoefening van het ambt.
Hetzelfde geldt indien het overlijden het gevolg is van oorlogsfeiten of opgeloopen kwetsuren, ondergane ongevallen of ziekten verwekt of verergerd door vermoeinissen, ongevallen of gevaren van den militairen dienst in oorlogstijd.
In de gevallen voorzien in de twee vorenstaande leden, geldt het recht onder voorwaarde dat het huwelijk voltrokken werd vóór de verwonding, het ongeval, den aanvang of de verzwaring van de ziekte die den dood ten gevolge had.
Art.81. § 1. Aan de vrouw die een gepensionneerde of een ontslagen, ontslagnemend of afgestelden ambtenaar, beambte of bediende heeft gehuwd noch aan de uit het huwelijk gesproten kinderen, wordt eenig recht op pensioen toegekend.
§ 2. De vrouw en het minder dan 18 jaar oude kind van een na vijftien in aanmerking komende jaren dienst ontslagnemend, ontslagen of afgestelden ambtenaar beambte of bediende, behouden hun recht op pensioen.
Indien de ambtenaar, beambte of bediende de verbintenis onderteekent, elk jaar, een met 6 th van zijn jongste activiteitswedde gelijkstaande bijdrage te storten, worden het pensioen van de vrouw en dat van het kind met aanrekening van het door de storting gedekte tijdsverloop uitgekeerd.
Wanneer de ambtenaar, beambte of bediende, op het tijdstip van zijn ontslag of afstelling, geen vijftien jaar dienst heeft, mag vorenbedoelde verbintenis worden onderteekend voor een tijdsverloop beperkt tot het aantal jaren dat noodig is om het minimum van vijftien jaren aan te vullen.
Art.82. § 1. De scheiding van tafel en bed laat de bij dit besluit verzekerde rechten onverkort.
§ 2. De uit den echt gescheiden vrouw verliest haar rechten op pensioen.
De uitsluitend ten nadeele van den man uit den echt gescheiden vrouw of die tegen wie de echtscheiding bij toepassing van artikel 310 van het Burgerlijke Wetboek wordt uitgesproken, behoudt nochtans haar aanspraak op pensioen verkregen op het tijdstip van de echtscheiding, maar dan onder voorwaarde dat zij vóór het overlijden van haar gewezen echtgenoot geen nieuw huwelijk heeft aangegaan.
Art.83. De heele wees heeft recht op pensioen tot den leeftijd van 18 jaar, onder voorwaarde dat zijn vader of moeder gedurende minstens één jaar een ambt heeft uitgeoefend dat op een rustpensioen recht geeft.
De vaderlooze wees wordt met den heelen wees gelijkgesteld indien zijn of haar moeder geen recht op pensioen heeft.
In afwijking van lid 1 van dit artikel, wordt het recht op pensioen verkregen, welke ook de duur van het waargenomen ambt zij, indien het overlijden van den vader of van de moeder aan een der in lid 2 en lid 3 van artikel 80 bepaalde oorzaken is te wijten en het huwelijk, waaruit de wees is gesproten, vóór de verwonding, het ongeval, den aanvang of verzwaring van den dood medegebracht hebbende ziekte heeft plaats gehad.
Ingeval de overleden vader en moeder beiden een onder lid 1 voorzien ambt uitoefenden, heeft de wees slechts op het hoogste pensioen recht.
Art.84. Het door zijn vader binnen twaalf maand na de geboorte erkend buitenechtelijk kind heeft dezelfde rechten als was het gesproten uit een door het overlijden der echtgenoote ontbonden huwelijk, voor zoover deze erkenning vóór de inrustestelling geschiedde.
Het natuurlijk of buitenechtelijk kind dat binnen twaalf maanden na zijn geboorte door zijn moeder vóór haar inrustestelling wordt erkend, heeft dezelfde rechten als ware het wettig.
Voor de toepassing van het 3e lid van artikel 83 op het buitenechtelijk kind, vervangt de datum der erkenning dien van het huwelijk.
Art.85. Het pensioen kan behouden of geheel of gedeeltelijk toegewezen worden aan de wees die den leeftijd van 18 jaar bereikt heeft en ingevolge krankzinnigheid, zwakzinnigheid of gebrekkigheid in de onmogelijkheid is in zijn bestaan te voorzien.
Afdeeling II. - Vaststelling van weduwen- en wezenpensioenen.
Art.86. § 1. Onder de in de volgende paragrafen vermelde voorbehoudingen, worden de wedden en diensten die in berekening komen voor de vaststelling der rustpensioenen, als grondslagen van de overlevingspensioenen genomen.
§ 2. Komt evenwel niet in berekening :
1° De helft van het weddegedeelte boven 40 000 frank;
2° Het voordeel van tijdsbonificatiën verleend onder het regime van de rustpensioenen wegens gevangenzitting of deportatie tijdens den oorlog, of uit hoofde van werkelijken dienst in de op oorlogsvoet gestelde legers, dit alles onder voorbehoud van de toepassing eener vorige gunstiger regeling.
§ 3. De werkelijke militaire diensten bewezen door ambtenaren die na 1 Januari 1936 in dienst getreden zijn, kunnen voor de berekening van het overlevingspensioen slechts in aanmerking komen wanneer een compensatoire bijdrage gestort werd.
Zijn bewuste diensten de benoeming voorafgegaan, dan wordt de bijdrage voor den in aanmerking genomen duur bepaald op 6 th van de eerste wedde die in de verleende betrekking werd uitgekeerd.
Wanneer deze diensten tijdens de loopbaan voorkomen, dan wordt de bijdrage vastgesteld op 6 th van de aan het beschouwd tijdperk verbonden werkelijke of fictieve wedde.
§ 4. De tijd zonder wedde doorgebracht in dienstbetrekkingen welke op pensioen recht verleenen, komt niet in aanmerking bij de berekening van de diensten; de tijd doorgebracht met een verminderde wedde komt slechts in aanmerking, met inachtneming van een met de weddevermindering evenredige vermindering. Stort de belanghebbende evenwel een bijdrage gelijk, volgens het geval, aan 6 th van de volle wedden of van het verschil tusschen volle en verminderde wedde, dan wordt de tijd voor het berekenen van het pensioen gansch in aanmerking genomen.
Art.87. Het pensioen van de weduwe wordt berekend op grondslag van het gemiddeld weddecijfer van de laatste vijf jaren, naar rato van 30 th voor de eerste twintig jaren of voor alle jaren wanneer hun totaal geen twintig bereikt, en van een bijkomend 1 th voor elk jaar boven de twintig.
Wanneer het overlijden van den echtgenoot veroorzaakt werd door kwetsuren ontvangen of ongevallen ondergaan bij de uitoefening of ter gelegenheid van de uitoefening van de functiën en binnen den termijn van één jaar na de gebeurtenis ingetreden is, wordt het pensioen berekend op grondslag van de laatste wedde, naar rato van 33 th voor de eerste twintig jaren of voor alle jaren wanneer hun totaal geen twintig bereikt, en van een bijkomend 1 th voor elk jaar boven de twintig.
Art.88. Het pensioen van de weduwe wordt verhoogd, uit hoofde van het bestaan van wettige of gewettigde kinderen beneden 18 jaar, geboren uit den overleden echtgenoot, ongeacht van welk bed, naar rato voor het eerste kind van 5 th van de som die tot grondslag heeft gediend voor de berekening van het pensioen; voor het tweede kind, van 3 th; voor elk der overige kinderen, van 2 th.
In voorkomend geval kan een verhooging toegekend worden uit hoofde van het kind dat zich in den bij artikel 85 beoogden toestand bevindt.
Art.89. Het pensioen van de weduwe, zonder de verhoogingen uit hoofde van het bestaan van kinderen, wordt beperkt tot 50 th van de wedde die tot grondslag van de uitbetaling er van heeft gediend.
Art.90. Indien de echtgenoot minstens tien jaar ouder is dan zijn echtgenote, ondergaat haar pensioen, voor elk volle jaar leeftijdsverschil, een verlaging vastgesteld op 1 th van af tien jaar tot beneden twintig jaar.
Bij deze komen, eventueel, per volle jaar, nog de volgende verlagingen :
2 th van af twintig tot beneden vijf en twintig jaar;
3 th van af vijf en twintig tot beneden dertig jaar;
4 th van af dertig tot beneden vijf en dertig jaar;
5 th van af vijf en dertig jaar.
De verlaging slaat niet op de verhoogingen uit hoofde van het bestaan van kinderen.
Art.91. § 1. Aan de weduwe worden, uit hoofde van door haar man gelijktijdig uitgeoefende functiën, onderscheiden pensioenen toegekend die afzonderlijk naar eigen bestanddeelen worden vastgesteld.
§ 2. De achtereenvolgens uitgeoefende functiën geven aanleiding tot uitkeering van een eenig pensioen, berekend op de gemiddelde wedde van de laatste vijf jaren en naar rato van de gezamenlijke diensten.
Is de gemiddelde wedde van de laatste vijf jaren lager dan de gemiddelde wedde van een vroeger vijfjarig tijdperk, zoo wordt het pensioen berekend op de hoogste gemiddelde wedde, doch de diensttijd volbracht na het in beschouwing genomen vijfjarig tijdperk, ondergaat een vermindering in evenredigheid met de verhouding bestaande tusschen de in elk der in beschouwing genomen functiën geïnde laatste activiteitswedde.
Art.92. § 1. Het pensioen krachtens artikel 82 aan de uit den echt gescheiden vrouw toegekend, wordt berekend op grondslag van de gemiddelde wedde der laatste vijf jaren komend vóór den eersten dag der maand volgend op die waarin de echtscheiding werd uitgesproken en naar rato van de op denzelfden datum volbrachte diensten.
De verhooging uit hoofde van een kind wordt berekend zooals de verhooging toegestaan aan de weduwe die het bij artikel 87 voorziene normaal pensioen geniet.
§ 2. Desvoorkomend wordt het pensioen van de tweede echtgenoote verminderd met het bedrag van het aan de uit den echt gescheiden vrouw verleend pensioen.
Zoo de uit den echt gescheiden vrouw en de tweede echtgenoote beiden kinderen hebben uit hun huwelijk met den overledene, wordt de vermeerdering onder haar verdeeld in verhouding tot haar respectief aantal kinderen.
Art.93. § 1. Geenerlei weduwenpensioen mag lager zijn dan 30 th van het gemiddelde der wedden van de laatste vijf jaren, zonder dat tot de bij artikel 86, § 2, 1°, voorziene vermindering aanleiding bestaat.
In de bij de artikelen 80, leden 2 en 3, en 83, lid 3, voorziene gevallen, wordt het vijfjarig gemiddeld cijfer door de laatste wedde vervangen.
§ 2. Eventueel wordt het voordeel van het minimum slechts verleend onder de in artikelen 90 en 99 voorziene verlagingen.
Het minimum is niet toepasselijk op het pensioen van de uit den echt gescheiden vrouw.
Art.94. § 1. Het pensioen van een wees is vastgesteld op de 6/10 van het weduwenpensioen, afgezien van de in artikel 90 voorziene verlagingen; dit van twee weezen bereikt de 8/10 van dit zelfde pensioen; dit van drie weezen is gelijk aan het geheele pensioen.
Het aldus vastgestelde pensioen wordt verhoogd met 5 th der grondwedde voor de vierde wees, met 3 th voor de vijfde en met 2 th voor elke der overige weezen.
§ 2. Wanneer er weezen van verschillende bedden bestaan, wordt het pensioen berekend alsof ze allen van hetzelfde bed waren.
Ingeval een weduwe bestaat samen met weezen uit een eerste huwelijk, zoo wordt het pensioen berekend als dit van een weduwe met kinderen.
In beide gevallen wordt het geheele pensioen verdeeld onder de groepen pensioengerechtigden evenredig met de pensioenen die aan de verschillende afzonderlijk beschouwde groepen zouden toegekend geworden zijn.
Afdeeling III. - Algemeene bepalingen.
Art.95. De pensioenen worden verevend volgens den totalen diensttijd; nochtans worden de dagen, die in totaal geen maand uitmaken, niet medegeteld.
(...) <KB 2000-07-20/63, art. 8, Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Wanneer de ambtenaar zijn ambt achtereenvolgens in verschillende gemeenten heeft uitgeoefend, wordt, zoo noodig, het pensioen evenredig over de gemeenten omgeslagen naar de uitkomsten opgeleverd door den duur der onderscheidenlijk gepresteerde civiele diensten vermenigvuldigd met de minimum-grondwedde welke, volgens de tegenwoordige weddeschalen, aan het laatste in de desbetreffende gemeenten uitgeoefend ambt verbonden is.
Moest echter het bevolkingscijfer van een dier gemeenten, zooals het blijkt uit de jongste tienjaarlijksche volkstelling, meer dan 10 th zijn verhoogd in vergelijking bij dat der tienjaarlijksche volkstelling welke aan de ambtsophouding in deze gemeente voorafgaat, dan wordt op voornoemde minimum-wedde de verminderingscoëfficiënt, voorzien bij artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 September 1937, toegepast.
Art.96. De pensioenen van weduwen en, weezen gaan in met den eersten dag der maand volgend op de gebeurtenis die het recht doet ontstaan.
Zij zijn per maand verkregen en worden in den loop der eerste halfmaand uitbetaald.
Art.97. (...) <Opgeheven bij W 10-10-1967, art. 2, subart. 35, 21°, BS : 31-10-1967.
Art.98. Het recht op verkrijging of genot van de pensioenen wordt geschorst :
a) Tijdens den duur van de hechtenis ondergaan ter uitvoering van een veroordeeling hetzij tot een crimineele straf, hetzij tot een gevangenisstraf van meer dan zes maand of tot verscheidene correctioneele hoofdgevangenisstraffen waarvan het totaal zes maanden overschrijdt; gedurende het tijdperk van schorsing hebben de kinderen recht op een pensioen alsof zij heele weezen waren;
b) Ten aanzien van personen die, tot een crimineele straf of correctioneele gevangenisstraf veroordeeld, zich na veroordeeling bij verstek niet ter beschikking van den rechter stellen of zich niet aangeven om de straf te ondergaan.
Art.99. § 1. Ingeval een weduwe, ten gevolge van achtereenvolgende huwelijken, op verscheidene pensioenen aanspraak mag maken, worden de pensioenen andere dan het hoogste, met de helft verlaagd.
§ 2. In geval van cumulatie, voor hetzelfde kind, van een bij dit besluit voorziene pensioen of verhooging van pensioen met een kindertoelage, wordt alleen het hoogste voordeel toegekend.
Vorenbedoelde kindertoelage is die welke verbonden is aan een bij den Staat, bij een provincie, een gemeente, een openbare instelling of instelling van openbaar nut, een onder contrôle of onder geheelen of gedeeltelijken waarborg van den Staat gesteld organisme uitgeoefende functie.
Art.100. Het pensioen van de weduwen en weezen der leden van het politie- en het brandweerkorps wordt met een vijfde verhoogd, zonder dat het bedrag het bij artikel 89 voorziene maximum mag overschrijden.
Art.101. § 1. Ten behoeve van de weduwen en weezen die een pensioen van minder dan 4 000 frank genieten, wordt een vergoeding van 100 frank per kwartaal voorzien, zonder dat het kwartaalbedrag van het pensioen en van de vergoeding 1 000 frank mag overschrijden.
Voor het verleenen van de vergoeding, worden de pensioenen der weezen uit één of verschillende bedden samengevoegd.
Hetzelfde geldt voor het pensioen eener weduwe met de bijslagen voor de kinderen.
§ 2. In geen geval mag het globaalbedrag van het pensioen en van de vergoeding meer bedragen dan de drie vierden van de huidige normale wedde waaruit het pensioen voortvloeit.
Bedoelde vergoeding wordt slechts tot het bedrag van deze grens verleend.
§ 3. Op deze vergoeding wordt de bij artikel 102 voorziene korting ingehouden.
§ 4. Bij cumulatie van pensioenen, moet de vergoeding slechts op het totaalbedrag dezer pensioenen verleend worden.
§ 5. De vergoeding wordt geweigerd zoo de gepensionneerde een activiteitswedde ten bezware van den Staat, van een provincie, van een gemeente of van een openbare instelling ontvangt.
Art.102. Op de weduwen- en wezenpensioenen wordt een eenvormige korting van 5 th ingehouden.
Art.103. § 1. De weduwen- en wezenpensioenen worden opgevoerd of verlaagd met 5 th per schijf van 35 punten naar hooger of naar lager van het algemeen indexeijfer van het Rijk, te beginnen met 700.
De eerste verhooging met 5 th wordt bijgevoegd wanneer het indexcijfer de waarde 718 bereikt; de tweede wanneer het de waarde 753 bereikt en alzoo verder.
De eerste verlaging met 5 th geschiedt bij indexcijfer 683, de tweede bij 648; een laatste verlaging met 2,50 th wordt toegepast bij het indexcijfer 630. Geenerlei verlaging wordt beneden dit cijfer gedaan.
De vergoeding waarvan sprake in artikel 101 wordt aan dezelfde regelen onderworpen.
De schommelingen worden maandelijks vastgesteld volgens het indexcijfer van de voorlaatste maand.
§ 2. De uit de toepassing van § 1 voortvloeiende verhoogingen en verlagingen worden berekend op het twaalfde van het nominaal pensioen, vooraf verminderd met de bij de vigeerende bepalingen vastgestelde kortingen.
Onder voorbehoud van regularisatie door het bestuur der directe belastingen, worden de bij de bron op de maandelijksche termijnen van de rusten overlevingspensioenen te heffen belastingen, welke de indexschommelingen ook zijn, op grondslag van een op 100 th berekend maandbedrag gevestigd.
§ 3. Bij alle verrichtingen omtrent het betaalbaar stellen en uitbetalen van de pensioenen, worden de breuken van franken weggelaten.
Art.104. § 1. Het verkrijgen van de bij artikel 85 en bij artikel 88, lid 2, bepaalde voordeelen, wordt afhankelijk gesteld van :
1° Het indienen van een aanvraag, samen met een medisch attest, binnen een termijn van zes maand met ingang van den dag waarop de gebrekkige den 18-jarigen leeftijd heeft bereikt of de ambtenaar overleden is;
2° Het bestaan van de gebrekkigheid, hetzij op den dag waarop de belanghebbende den 18-jarigen leeftijd bereikt heeft, hetzij bij het overlijden van den ambtenaar;
3° Het vaststellen dat de wees over geen toereikende middelen beschikt om in zijn levensonderhoud te voorzien of, zoo het om een verhooging van het pensioen der moeder gaat, dat deze zich in een volkomen gelijken toestand bevindt.
§ 2. Het werkelijk bestaan van de krankzinnigheid, de zwakzinnigheid of de gebrekkigheid, die den belanghebbende in de onmogelijkheid stellen om zelf in zijn levensonderhoud te voorzien, wordt door de provinciale pensioencommissie vastgesteld, onder dit voorbehoud dat de bij § 3 van artikel 10 bepaalde retributie niet verschuldigd is.
Art.105. § 1. De toestand der bij vorig artikel bedoelde personen wordt geregeld gecontroleerd.
De pensioenen en pensioensverhoogingen worden niet meer verleend wanneer aan de gestelde vereischten niet meer wordt beantwoord.
§ 2. Het tijdelijke pensioen van een gebrekkige wees mag de jaarlijksche som van zeven duizend tweehonderd frank niet overschrijden. Eventueel wordt het pensioen verlaagd in de mate waarin het samengevoegd bedrag van dit pensioen en van de middelen waarover de wen beschikt bewuste som te boven gaat.
§ 3. De bepalingen van artikel 103 zijn van toepassing op de bij dit artikel bepaalde voordeelen.
§ 4. Voor hetzelfde kind is cumulatie verboden van het pensioen of van de pensioenoverhooging verleend krachtens vorenstaande bepalingen met de tegemoetkoming ten bezware van het bij de wet van 1 December 1928 ingestelde bijzonder Fonds ten bate van de gebrekkelijken en verminkten.
Art.106.§ 1. De middelen voortkomende van het bezit van de(n) gebrekkige(n) wees worden onherleidbaar vastgesteld op het bedrag van de lijfrente die zou verkregen worden door storting als afgestaan kapitaal in de Algemeene Spaar- en Lijfrentekas van een som van gelijke waarde als bewust bezit.
§ 2. De gebrekkige, die volle wees is, is van het genot van het pensioen uitgesloten, indien hij beschikt over jaarlijksche middelen van minstens 7 200 frank.
De pensioensverhooging van de weduwe, wegens het bestaan van de(n) gebrekkige, wordt niet verleend indien de middelen minstens 10 800 frank per jaar bedragen voor een huisgezin dat uitsluitend uit de moeder en de(n) gebrekkige bestaat; voor een huisgezin van meer dan twee personen, wordt dat cijfer per jaar en per persoon met 2 400 frank verhoogd.
De zijdelingsche bloedverwanten worden niet beschouwd als deel uitmakend van het huisgezin in den zin van dit artikel.
§ 3. De gebrekkigen waarvan de invaliditeit als tijdelijk werd erkend, verschijnen ieder jaar vóór de provinciale pensioencommissie; deze die als ongeneesbaar worden aangezien ondergaan alle vijf jaar een geneeskundig onderzoek vanwege [1 het Bestuur van de medische expertise]1.
De middelen van de betrokkenen worden jaarlijks nagezien.
----------
(1)<KB 2013-12-01/08, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 23-12-2013>
Art.107. § 1. De bij artikel 81, § 2 voorziene verbintenissen moeten aangegaan worden binnen zes maand na de beslissing houdende ontslag of afzetting.
De verbintenissen die uit artikel 86, §§ 3 en 4 ontstaan, moeten aangegaan worden :
a) Binnen zes maand na de definitieve benoeming, wanneer vóór deze benoeming bewezen diensten moeten geldig gemaakt worden;
b) Binnen zes maand na elke opheffing of elke verlaging van wedde;
c) Binnen een termijn van zes maand ingaande bij het ophouden van den militairen dienst, wanneer de verbintenis betrekking heeft op militaire diensten die gedurende de loopbaan volbracht werden.
§ 2. Wanneer de activiteitswedden na het ontslag, de afzetting, de indispontbiliteitsstelling of de op non-activiteitsstelling organiek opgevoerd werden, mag de betrokkene hetzij zijn bijdrage op grond van de nieuwe wedderegeling doen herzien, hetzij bewuste bijdrage ongewijzigd blijven storten.
In dit laatste geval wordt, bij de berekening van het pensioen der weduwe, de bij § 4 van artikel 86 voorziene vermindering van tijd toegepast.
Art.108. § 1. De bijdragen wegens verbintenissen onderteekend met het oog op het geldig maken van allerhande vóór de benoeming bewezen diensten of van gedurende de loopbaan bewezen militaire diensten, zijn betaalbaar in evenveel kwartalen als er in de geldig te maken periode begrepen zijn.
De stortingen moeten vóór het verstrijken van elk kwartaal gedaan worden.
De betrokkene mag nochtans de gehele bijdrage ineens betalen.
§ 2. Worden per kwartaal vastgesteld, met inachtneming van de schommelingen van het indexcijfer, de bijdragen wegens verbintenissen onderteekend door ontslagnemende, ontslagen, afgezette ambtenaren, wegens verbintenissen omtrent het geldig maken van den tijd zonder wedde of met verminderde wedde doorgebracht.
Deze bijdragen moeten door de belanghebbende gestort worden binnen drie maand na den datum van de hun gezonden kennisgeving. De termijn van drie maand wordt evenwel op zes maand gebracht voor het personeel dat kolonialen dienst doet.
§ 3. Voor de vereffening van de overlevingspensioenen wordt slechts rekening gehouden met den tijd die werd geldig gemaakt door de stortingen gedaan bij het overlijden van den betrokkene.
HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepalingen.
Art.109. De weduwen en weezen van hen die een pensioen genieten dat verleend werd bij toepassing van artikel 9 der wet van 25 April 1933 en van artikel 2 van het koninklijk besluit van 31 Maart 1936, hebben recht op een pensioen gelijk aan de helft van dit hetwelk zij houden bekomen hebben zoo deze regeling op ben ware van toepassing geweest.
Deze pensioenen gaan in met ingang van den eersten der maand welke volgt op deze van den overlijdensdatum van den man.
In de Nederlandse tekst, lid 1, 5e regel, leze men " zouden " ipv " houden ".
Art.110. Het krachtens voorgaand artikel verleende pensioen is slechts in zijn geheel verschuldigd voor zoover de belanghebbenden niet elders een wedde of pensioen ten bezware van den Staat, van een provincie, van een gemeente of van een onder een gemeente resorteerende instelling genieten.
Bij cumulatie mag alleen worden vereffend het pensioengedeelte dat hooger is dan de gezamenlijke inkomsten welke de belanghebbenden ten bezware van de openbare besturen mochten genieten. Geen aanspraak kan worden gemaakt indien dezelfde inkomsten, bij elkaar genomen, het bedrag van het krachtens deze bepalingen vastgestelde pensioen overtreffen.
Het pensioen wordt opnieuw aangevuld zoodra de cumulatie, weswege het verminderd of geschorst werd, ophoudt.
Art.111. De bepalingen van artikel 110 blijven van toepassing op de andere pensioenen welke krachtens artikel 9 der wet van 25 April 1933 en krachtens artikel 2 van het koninklijk besluit van 31 Maart 1936 verleend worden.
Art. 111bis. De bepalingen van de artikelen 2, 11, 12, 16, lid 2 en lid 3, en 95, lid 3 en lid 4, treden in werking op 1 januari 1934.
TITEL II. - Inrichting en werking der omslagkas voor gemeentelijke pensioenen.
HOOFDSTUK I. - Aansluiting.
Art.112. De Omslagkas voor gemeentelijke pensioenen, opgericht bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken (...) en bedoeld bij artikel 5, is belast met de betaalbaarstelling en den dienst der onder haar toezicht verleende pensioenen. <KB 23-12-1969, art. 3, BS 07-01-1970>.
Art.113. De gemeenten wier op 1 Januari 1934 in dienst zijnde personeel niet bij de Omslagkas aangesloten werd, mogen te allen tijde beslissen bij dit organisme aan te sluiten, doch alleen voor wat het personeel betreft dat voortaan zal benoemd of aangewezen worden.
(Deze beperking is evenwel niet toepasselijk (wat betreft het vastbenoemd en nog bij de gemeente op het ogenblik van haar beslissing tot aansluiting in dienst zijnde personeel) wanneer al de krachtens artikel 145 vastgestelde jaarlijkse bijdragen welke haar voor de periode voorafgaand aan de beslissing van aansluiting ten laste worden gelegd, door de betrokken gemeente aan de Omslagkas betaald worden. Te dien einde moeten alle verdelingen, die verricht zijn sinds de datum met ingang waarvan de nieuwe aansluiting uitwerking heeft, met terugwerkende kracht herrekend worden en overgegaan worden tot eventuele teruggaven welke uit de herziening van de genoemde berekeningen zouden volgen.) <KB 09-05-1983, art. 1, BS : 18-05-1983> <KB 22-12-1986, art. 1, BS : 31-12-1986>.
HOOFDSTUK II. - Pensioencommissie.
Art.114. <opgeheven bij KB 05-08-1991, art. 9, BS : 11-09-1991>
Art.115. <opgeheven bij KB 05-08-1991, art. 9, BS : 11-09-1991>
Art.116. <opgeheven bij KB 05-08-1991, art. 9, BS : 11-09-1991>
Art.117. <opgeheven bij KB 05-08-1991, art. 9, BS : 11-09-1991>
Art.118. <opgeheven bij KB 05-08-1991, art. 9, BS : 11-09-1991>
Art.119. <opgeheven bij KB 05-08-1991, art. 9, BS : 11-09-1991>
Art.120. <opgeheven bij KB 05-08-1991, art. 9, BS : 11-09-1991>
Art.121. <opgeheven bij KB 05-08-1991, art. 9, BS : 11-09-1991>
Art.122. <opgeheven bij KB 05-08-1991, art. 9, BS : 11-09-1991>
Art.123. <opgeheven bij KB 05-08-1991, art. 9, BS : 11-09-1991>
Art.124. <opgeheven bij KB 05-08-1991, art. 9, BS : 11-09-1991>
HOOFDSTUK III. - Pensioenen ten bezware van de omslagkas.
Afdeling I. - Behandeling van de aanvragen en betaalbaarstelling van de pensioenen.
Art.125. Elke aanvraag tot het verkrijgen van een door de Omslagkas uit te keeren pensioen wordt tot den Minister van Binnenlandsche Zaken (...) gericht en door zijn departement behandeld. <KB 23-12-1969, art. 3, MB : 07-01-1970>
De gemeenteambtenaren die de leeftijdsgrens bereiken en aan de pensioensvereischten beantwoorden, moeten bewuste aanvraag indienen in den loop van de derde maand vóór deze waarin de ambtsuitoefening ophoudt.
De Omslagkas doet het noodige om bij de regeling van de pensioenen den gewenschten spoed bij te zetten.
Art.126. Het advies van een provinciale pensioencommissie tot erkenning van de definitieve ongeschiktheid van een verschijnende, wordt door het bestuur waartoe belanghebbende behoort, samen met zijn aanvraag wanneer zij nog niet ingediend is, onmiddellijk aan de Omslagkas overgemaakt.
Art.127. Wanneer, nadat het onderzoek van een pensioenaanvraag reeds aan den gang is, in belanghebbende's toestand eenige verandering intreedt waaruit voor de pensioensbestanddeelen eenige wijziging kon ontstaan, moet het bestuur, waartoe deze ambtenaar behoort, onmiddellijk de Omslagkas waarschuwen.
Art.128. De stukken omtrent den burgerlijken staat en de andere bescheiden waaruit de gegrondheid van het pensioenrecht moet blijken, worden door den dienst der kas bijeengebracht.
De Minister beslist hoe, bij de behandeling van de aanvragen, de ontbrekende stukken worden aangevuld.
Art.129. Tenzij bij behoorlijk vastgesteld onvermogen, dienen de uittreksels uit de akten van den burgerlijken stand op gezegeld papier ingediend.
Hetzelfde geldt voor de afschriften van de benoemingsakten omtrent de verschillende uitgeoefende ambten.
Art.130. Eens dat de pensioensaanvraag behoorlijk onderzocht is, wordt zij, met de stukken tot staving, aan de commissie der Omslagkas overgemaakt. Een ontwerp van betaalbaarstelling gaat bij het dossier.
(...) <KB 23-12-1969, art. 3, BS : 07-01-1970>
Art.131. De pensioenen ten bezware van de Omslagkas worden vastgesteld naar de bij titel 1 van dit besluit bepaalde regelen.
Art.132. Wordt artikel 41 toegepast, zoo komt de voor de onderscheiden bewuste disponibiliteitswijzen bepaalde normale duur alleen in aanmerking zoo voor het recht op als voor de berekening van het pensioen.
Art.133. <KB 23-12-1969, art. 2, BS : 07-01-1970> Het pensionbedrag wordt vastgesteld door de minister van Binnenlandse Zaken.
Ieder pensioengerechtigde ontvangt een pensioenbewijs.
Art.134. <KB 23-12-1969, art. 2, BS : 07-01-1970> De bepalingen van de artikelen 18, tweede lid, 33, 85 en 86, tweede lid, worden door de Minister van Binnenlandse Zaken toegepast na advies van de commissie.
Art.135. Behalve voor ziekten of gebrekkigheden, komen de pensioenen der gemeenteambtenaren eerst ten bezware van de Omslagkas met ingang van den eersten der maand na den datum waarop deze ambtenaren den leeftijd van 65 jaar bereikt hebben of den pensioensleeftijd zoo de gemeenten deze tusschen 65 en 70 jaar vastgesteld hebben.
Afdeeling II. - Uitbetaling van de pensioenen.
Art.136. § 1. De pensioenen zijn per maand verworven en worden door bemiddeling van den Postcheckdienst uitbetaald.
§ 2. Daartoe worden postassignaties gebruikt, waarop, eventueel, een gedeelte dient voorzien dat als levensbewijs of tot bepaling van den burgelijken staat der gepensionneerden kan benuttigd worden.
§ 3. Aan de gepensionneerden die in het buitenland verblijven, kunnen de vervallen pensioentermijnen door bemiddeling van den Postchecken Girodienst betaald worden, mits voorafgaande voorlegging van een levensbewijs dat door de Belgische diplomatieke of consulaire ambtenaren of door de bevoegde plaatselijke overheid dient uitgereikt.
§ 4. De provisievoorwaarden op een nog niet verleend pensioen worden op dezelfde wijze betaald.
Het bedrag van deze voorschotten mag niet meer bedragen dan 95 th van het bij benadering vastgesteld maandelijksch nettobedrag van het pensioen.
Art.137. De maandelijksche pensioentermijn worden, tot op den frank naar beneden afgerond, aan de belanghebbenden uitbetaald.
Art.138. (De betaling geschiedt in eigen handen op vertoon van de identiteitskaart, hetzij op de postrekening van de gepensioneerde.) <KB 03-11-1971, art. 1, BS : 26-11-1971>
De gepensioneerde die, wegens ziekte of gebrekkigheid, zich niet kan verplaatsen, mag tegen kwijting van het gewoon recht, aan huis betaald worden, zelfs in het agglomeratiecentrum der steden of groote gemeenten en welk ook het pensioenbedrag weze.
Art.139. De Omslagkas maakt, per gemeente, de naamlijsten of -fiches op van de rechthebbenden op pensioenen en maakt deze in duplo aan de betrokken gemeentebesturen over; deze houden er aanteekening van in het bevolkingsregister en in den index of fiches, waarvan het houden werd geregeld bij het koninklijk besluit van 30 December 1900, genomen ter voldoening aan de wet van 2 Juni 1856; zij vergewissen zich terzelfdertijd van de nauwkeurigheid der aanduidingen van den aard om de daarin vernoemde personen te identificeren (naam, voornamen, geboortedatum en adres), de tegenstrijdigheden welke zij mochten vaststellen dienen gerectificeerd op bewuste lijsten, waarvan een exemplaar vervolgens aan de Omslagkas wordt teruggezonden.
Art.140. De gemeenten geven aan de Omslagkas onmiddellijk kennis van het overlijden van elk pensioensgerechtigde, alsmede van elke verandering van staat en adres, alsook van alle wijziging in de samenstelling van het gezin van belanghebbende, welke van dien aard is dat daardoor dezes rechten en de daarmede verband houdende verplichtingen van bovenvermelde instelling te niet gaan (huwelijk, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, ontzetting van de ouderlijke macht, overlijden en geboorte van kinderen, enz.).
Zij reiken kosteloos en op ongezegeld papier de levensbewijzen uit waarvan de overlegging van de gepensioneerden kan worden gevorderd.
Zij zijn aansprakelijk voor de betalingen welke, door hun fout, de Omslagkas ten onrechte doet, behoudens hun verhaal op de personen die het geld aanvaard hebben; de aldus betaalde sommen worden ten behoeve van de Omslagkas, ten bezware van de in gebreke zijnde gemeenten, teruggevorderd door inhouding van ambtswege op de haar toebehoorende inkomsten welke in handen van den Staat berusten.
Art.141. De gepensionneerde ofwel de voogd van kinderen of weezen moet aan den Minister de gemeente bekend maken waar hij het pensioen verlang te ontvangen en hem met elke verblijfverandering in kennis stellen.
HOOFDSTUK IV. - Omslag en comptabiliteit.
Afdeeling I. - Omslaan van de uitgaven.
Art.142. De gemeenten zijn er toe gehouden in den loop van het eerste kwartaal van elk jaar een naamlijst van haar aangesloten personeel en van, dit der onder haar ressorteerende instellingen, waarop de het vorige jaar verschuldigde of uitbetaalde wedden vermeld staan, in te leveren.
Onder verschuldigde of uitbetaalde wedden dient verstaan het bruto-bedrag dat den belanghebbenden toekomt, met inbegrip van de verhoogingen of verminderingen wegens de index-schommelingen, en zonder met de er op slaande korting en belastingen rekening te houden.
Deze inlichtingen dienen aangeteekend op daarvoor bestemde formulieren, welke door den dienst der Omslagkas overgemaakt worden en dezen uiterlijk binnen vijftien dagen na de ontvangst er van moeten teruggeworden.
Deze inlichtingen moeten voor waar en echt verklaard zijn.
Art.143. De door de gemeentebesturen verschafte inlichtingen dienen tot grondslag voor het jaarlijksch omslaan van de uitgaven alsmede, in voorkomend geval, voor het berekenen van het pensioen der ambtenaren en van dat hunner rechtverkrijgenden.
Art.144. Mocht voor het bepalen van haar aandeel in de jaarlijksche uitgaven der Omslagkas een gemeente lagere wedden opgegeven hebben dan deze welke als grondslag voor de pensioenberekening dienen genomen, dan heeft zij alleen het verschil van het pensioencijfer te dragen.
Zoo de gemeente een ambtenaar niet vermeldt op de jaarlijksche opgaven van het aangesloten personeel, valt het geheele pensioen van den belanghebbende te haren laste.
De abnormale weddeverhoogingen op het einde hunner loopbaan aan de gemeenteambtenaren toegekend komen niet in aanmerking voor het vaststellen van het pensioen.
Art.145. Elk jaar wordt het globaal bedrag der gedurende het vorige jaar door de Omslagkas gedane uitgaven over de gemeenten omgeslagen naar rato van de wedden welke gedurende hetzelfde dienstjaar in elke gemeente aan de aangeslotenen uitbetaald werden.
Art.146. Worden als ontvangsten vóór het omslaan aangezien en dienvolgens in mindering gebracht van het bruto-omslagbedrag :
1° De annulaties op geordonnanceerde uitgaven van de vorige dienstjaren;
2° De bijdragen gekweten door de gewezen gemeentesecretarissen die de verbintenis hebben aangegaan hun deelgenootschap voort te zetten bij toepassing van artikel 16 der wet van 30 Maart 1861;
3° De bijdragen gekweten door do gewezen gemeenteambtenaren die de verbintenis hebben aangegaan voorzien bij artikel 107 van dit besluit.
Art.147. De aandeelen welke iedere gemeente in den omslag te betalen heeft worden gekort op de haar toekomende en bij den Staat berustende inkomsten.
Te dien einde wordt in den loop van lid 3e kwartaal van elk jaar aan het Gemeentekrediet een omslaglijst gestuurd.
De aldus gedane kortingen worden door het Gemeentekrediet in globo voor rekening van de Omslagkas voor gemeentelijke pensioenen ten behoeve van de Openbare Schatkist overgeschreven.
Art.148. De sommen welke door de onder de gemeenten ressorteerende instellingen aan de Omslagkas verschuldigd zijn worden door de betrokken gemeenten betaald.
Deze kunnen de stortingen, welke zij voor haar gedaan hebben, verhalen.
De door de vereenigingen van gemeenten verschuldigde sommen worden rechtstreeks door deze instellingen betaald.
Art.149. De sommen aan de Omslagkas verschuldigd wegens de aansluiting van de brigadierveldwachters worden door de provinciën betaald.
Zij worden jaarlijks omgeslagen op grond van voor waar verklaarde en door de provinciën verschafte inlichtingen.
De deputaties, der provinciale raden mogen de uitgave over de gemeenten der verschillende brigaden omslaan.
Art.150. Het aandeel door de gemeenten wegens het aansluiten van de gewestelijke ontvangers verschuldigd, wordt door de provinciegouverneurs vastgesteld en door de Omslagkas verhaald zooals bij artikel 147 vermeld.
Afdeeling II. - Comptabiliteit en controle.
Art.151. De comptabiliteit der Omslagkas wordt op het Ministerie van Binnenlandsche Zaken (...) gevoerd. <KB 23-12-1969, art. 3, BS : 07-01-1970>
De boeken en al de stukken betrekkelijk lid bestuur der kas worden ter beschikking van de pensioencommissie gehouden en liggen ter inzage van leder lid dezer commissie.
Art.152.Door [1 de Algemene Administratie van de Thesaurie]1 wordt ten name van de Omslagkas een rekening geopend.
Deze rekening wordt gevoed door de jaarlijksche opbrengst van den omslag der uitgaven, alsmede door de andere ten voordeele van de kas gestorte of overgeschreven gelden.
Daarop worden gekweten het bedrag van de pensioenen en onderstanden alsmede de andere bij dit besluit voorziene uitgaven.
----------
(1)<KB 2015-11-19/07, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 03-01-2016>
Art.153.Een uittreksel uit deze rekening wordt elk kwartaal door [1 de Algemene Administratie van de Thesaurie]1 aan den Minister van Binnenlandsche Zaken en Volksgezondheid overgemaakt.
Deze staat wordt, na verificatie en met de eventueele aanmerkingen van den dienst der kas, aan de pensioencommissie onderworpen.
----------
(1)<KB 2015-11-19/07, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 03-01-2016>
Art.154. De Omslagkas heeft een postrekening.
Op deze rekening, waarvan het saldo periodiek op deze der kas bij de Thesaurie wordt overgeschreven, dient o.m. door gewezen gemeentesecretarissen of -ambtenaren gestort of gegireerd ter voldoening aan hun verbintenis tot voortzetting van hun deelgenootschap.
Art.155. De algemeene staat van ontvangsten en uitgaven wordt elk jaar opgemaakt. Hij wordt aan de pensioencommissie voorgelegd en, na kennisneming van haar aanmerkingen, door den Minister voorloopig afgesloten.
Deze staat wordt naderhand aan het Rekenhof gestuurd, dat hem onderzoekt en definitief afsluit.
Art.156. Een beknopte nota in het staatsblad maakt, voor elk dienstjaar, het bedrag van de uitgaven der Omslagkas, het globaalcijfer van de wedden der aangeslotenen en den omslagcoëfficiënt bekend.
Art.157. Het overeenkomstig artikel 152 van het koninklijk besluit dd. 30 December 1933 tot stand gekomen bedieningsfonds wordt door den Minister van Financiën beheerd.
HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen.
Afdeeling I. - Overneming van het centraal voorzorgsfonds der Gemeentesecretarissen.
Art.158. Het Centraal Voorzorgfonds der gemeentesecretarissen is op 31 December 1933 ontbonden en zijn activa en verplichtingen op de Omslagkas overgedragen.
Art.159. De bij het ontbonden fonds aangesloten gemeentesecretarissen zijn ambtshalve door de Omslagkas overgenomen.
Art.160. De van 1 Januari 1934 af in de niet aangesloten gemeenten benoemde gemeentesecretarissen, genieten niet het voordeel van het deelgenootschap der Omlagkas.
Art.161. Het pensioen der bij het Centraal Voorzorgsfonds op het ogenblik zijner ontbinding aangesloten gemeentesecretarissen mag, desgewenscht, overeenkomstig de wetten en reglementen van het oude stelsel berekend worden.
De optieverklaring dient bij de in ruste stelling gedaan.
Art.162. Dat de op 1 Januari 1934 in dienst zijnde gemeentesecretarissen voor de oude regeling mogen opteeren, heeft ten gevolge dat zij zelfs boven den leeftijd van 70 jaar mogen in dienst blijven, behalve in geval van ziekte of gebrekkigheid welke hun belet de ambtsplichten op normale wijze na te komen.
Art.163. Wanneer de bij vorig artikel bedoelde gemeentesecretarissen na het in werking treden van de nieuwe bepalingen hun ambt boven den leeftijd van 70 jaar blijven waarnemen, wordt zulks als optie voor de oude regeling beschouwd. Bij de vatstelling van het pensioen, volbrachte gemeentediensten geen rekening gehouden.
Art.164. Wanneer een gemeentesecretaris, die bij het in werking treden van de nieuwe regeling in dienst was, vroegere gemeentediensten telt waarvoor bij aangesloten was bij een plaatselijke kas waarvan de deelgenoten door de Omslagkas werden overgenomen, mag hij zijn Pensioen volgens de oude regeling en op het totaal pensioengerechtigde dienstjaren doen berekenen.
Hetzelfde geldt zoo belanghebbende, wegens zijn vorige diensten, bij een instelling aangesloten was waarvan de betrokken gemeente zich heeft losgemaakt.
Afdeeling II. - Opheffing en overneming van de kas voor gemeentelijke pensioenen der kantons Eupen, Malmedy en Sankt-Vikt.
Art.165. De schuldvorderingen en de verplichtingen van de thans opgeheven Omslagkas voor gemeentelijke pensioenen der kantons Eupen, Malmedy en Sankt-Vikt, worden op de Omslagkas overgedragen.
Afdeeling III. - Pensioenen uit te keeren aan voor het in werking treden van de nieuwe regeling in ruste gestelde oud-gemeenteambtenaren of aan rechtverkrijgenden van overleden gemeenteambtenaren.
Art. 166. Wanneer een gemeente aansluit, moet daardoor de Omslagkas instaan voor de bij artikel 109 bedoelde pensioenen.
Deze bepaling is niet van toepassing op de gemeenten die van het bij artikel 113 voorziene recht gebruik maken.