22 OKTOBER 1937. - Koninklijk besluit houdende oprichting van een Raad voor Kredietinstellingen.
Art. 1-2, 2bis, 3-8
Artikel 1. <KBN18 23-5-1967, art. 1> Er wordt opgericht bij het Departement van Financiën, een "Raad voor de Openbare Kredietinstellingen". Zijn zetel is gevestigd te Brussel of in één van de randgemeenten.
Zijn bevoegdheid strekt zich uit tot de Openbare Kredietinstellingen ingesteld door een wet.
Art.2. <KBN18 23-5-1967, art. 2> De Raad heeft tot taak op bestendige wijze bij te dragen tot de coördinatie van de bedrijvigheid, van de organisatie en van de onderscheiden bevoegdheden van de in het vorig artikel bedoelde instellingen.
Hij verzekert de bestudering van de kwesties waarvan het onderzoek hem door de uitvoerende macht werd opgedragen.
Hij kan eveneens het initiatief nemen van bepaalde studies en aan de Minister van Financiën of aan de Hoge Raad van Financiën advies geven over al de kwesties die onder zijn bevoegdheid vallen.
Hij kan verslagen publiceren over de conclusies van zijne werkzaamheden.
Art. 2bis. (De openbare kredietinstellingen bedoeld bij het voorgaand artikel zijn ertoe gehouden het advies van de Raad in te winnen vóór alle wijzigingen in de voorwaarden en de methodes van geldinzameling op de markt, behoudens wat de bevoegdheden betreft welke hun door de wetgeving tot inrichting van de maatschappelijke zekerheid werden opgedragen.
Zij zijn ertoe gehouden de Raad in kennis te stellen :
1° van hun inzichten op de kapitaalmarkt beroep te doen door middel van niet doorlopende uitgiften van obligatieleningen alsmede van de voorwaarden der ontworpen leningen;
2° van hun ontwerpen van nieuwe oriëntering inzake beleggingen en kredieten alsmede van iedere wijziging in de structuur van hun vroegere beleggingen.
Zij zijn bovendien ertoe gehouden bij de aanvang van elk jaar het plan van eventuele uitbreiding van hun exploitatienet aan de Raad mede te delen en periodisch een boekhoudkundige staat waarvan hij de vorm en de inhoud vastlegt.) <KBN18 23-5-1967, art. 3>
(Onderhavig artikel is, met uitzondering van het eerste lid wat de voorwaarden betreft inzake geldinzameling op de markt, niet toepasselijk op de ((Algemene Spaar- en Lijfrentekas-bank)) <KBN3 24-12-1980, art. 16> <W 1991-06-17/30, art. 271, 002; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.3. <KBN18 23-5-1967, art. 4> De bij artikel 1, tweede lid, bedoelde openbare kredietinstellingen zijn ertoe gehouden al de inlichtingen welke de Raad tot het vervullen van zijn taak vraagt, te verstrekken. Deze inlichtingen hebben een vertrouwelijk karakter.
Art.4. <KBN18 23-5-1967, art. 5> De Raad is samengesteld uit elf leden, benoemd door de Koning. Zes leden worden gekozen om reden van hun bevoegdheid, onder de leidende personaliteiten van de instellingen beoogd in artikel 1, tweede lid. Een lid wordt gekozen onder de leden van het Financieel Comité functionerend bij het Ministerie van Sociale Voorzorg.
Bovendien, worden vier leden gekozen onder de personaliteiten die op financieel gebied bijzonder bevoegd zijn.
De Koning benoemt een voorzitter onder de leden van de Raad.
Art.5. <KBN67 30-11-1939, art. 11, litt. c> De Minister van Financiën is bij den Raad voor Kredietinstellingen vertegenwoordigd door een door den Koning benoemden regeeringscommissaris. Wanneer hij zulks wenschelijk oordeelt, woont de regeeringscommissaris de vergaderingen van den Raad, waartoe hij regelmatig opgeroepen wordt bij; hij is stemgerechtigd en kan alle beslissing, die hij met de wet of met 's Rijks belangen mocht strijdig achten, schorsen en bij den Minister van Financiën aanklagen. Heeft de Minister van Financiën binnen de halfmaand na de aanklacht geen uitspraak gedaan, dan kan de beslissing worden uitgevoerd.
Art.6. <oud art. 5 : KBN67 30-11-1939, art. 11, litt. b> De leden van den Raad kunnen door den Koning worden afgesteld; de schorsing van het leidend ambt op grond waarvan zij in den Raad benoemd werden brengt insgelijks afloop van hun opdracht mede.
Geen enkel lid van den Raad mag lid zijn van een van de twee Wetgevende Kamers, noch eenig ambt waarnemen in een in titel I van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 Juli 1935 bedoelde bank, noch in een maatschappij van handel of onder handelsvorm, welke onmiddellijk of middellijk vijf en twintig ten honderd van het kapitaal van dergelijke bank in handen heeft.
Art.7. <KBN18 23-5-1967, art. 6> Binnen de bij dit besluit vastgestelde perken, heeft de Raad volle macht om beslissingen te treffen en uit te voeren waardoor de vervulling van zijn opdracht kan vergemakkelijkt worden.
Hij bepaalt inzonderheid zijn huishoudelijk reglement onder de goedkeuring van de Minister van Financiën.
Dit reglement mag voorzien in de toekenning van presentiegelden en in de verlening van vergoedingen of de terugbetaling van onkosten door de leden aangegaan. De Raad benoemt de leden van zijn personeel, zet die ook af, en stelt hun bezoldiging in overleg met de Minister van Financiën vast.
Art. 8. <oud art. 7 : KBN67 30-11-1939, art. 11, litt. b> De kosten van werking van den Raad en zijn diensten worden gedragen door de bij een wet opgerichte kredietinstellingen, naar de modaliteiten welke, op voordracht van den Raad, bij koninklijk besluit zullen worden vastgesteld.