14 FEBRUARI 1935. - Wet tot invoering van de erfdienstbaarheid van opruiming van struikgewas op de langs de spoorwegen gelegen gronden.
Art. 1-4
Artikel 1. Wanneer bosschen, wouden of boschachtige gronden, heide-, braak- of moddergronden zich bevinden op minder dan 20 meter van de sporen, horizontaal gemeten te rekenen van de buitenrail, heeft de exploitant van een door titel I der wet van 25 Juli 1891 beheerschten spoorweg of van een buurtspoorweg het recht, onder voorbehoud van toepassing van artikelen 1382, 1383 en 1384 van het Burgerlijk Wetboek en na den eigenaar of, in voorkomend geval, den vruchtgebruiker of den gebruiker ten minste tien dagen op voorhand bij ter post aangeteekenden brief te hebben verwittigd, het struikgewas op te ruimen in een langs den spoorweg gelegen strook van 20 meter breedte, horizontaal gemeten te rekenen van de buitenrail.
Art.2. Behoudens andersluidende overeenkomst met den eigenaar, den vruchtgebruiker of den gebruiker mag enkel worden opgeruimd het onnut hout en de drooge kruiden, met uitsluiting van alle boschhoutsoorten of van alle nuttige of sierhoutsoorten.
Art.3. De op te ruimen struikgewassen worden door den exploitant in hoopen gezet; zij worden ter beschikking gelaten van den eigenaar, den vruchtgebruiker of den gebruiker. Ingeval deze ze niet weghaalt binnen de vijftien dagen na de hem door den exploitant bij ter post aangeteekenden brief gezonden kennisgeving, is deze laatste met de verwijdering belast.
Art. 4. Al de betwistingen waartoe de toepassing van deze wet aanleiding geeft, worden gebracht vóór den vrederechter van het kanton waarin het goed gelegen is.
Ligt dit laatste in meer dan één kanton, dan kan de eischer dagvaarden vóór den rechter van een dier kantons.