19 DECEMBER 1864. - Wet betreffende de stichtingen ten voordele van het openbaar onderwijs of ten bate van bursalen.
HOOFDSTUK I. Stichtingen ten voordele van het openbaar onderwijs
Art. 1-17
HOOFDSTUK II. Stichtingen ten bate van bursalen
Art. 18-42
HOOFDSTUK III. Algemene bepalingen
Art. 43-48
HOOFDSTUK IV. Overgangsbepalingen
Art. 49-53, M
HOOFDSTUK I. Stichtingen ten voordele van het openbaar onderwijs
Artikel 1. Giften ten voordele van het lager onderwijs van een gemeente worden geacht te zijn gedaan aan de gemeente.
Art.2. Giften ten voordele van het lager onderwijs van een provincie worden geacht te zijn gedaan aan de provincie.
Art.3. Giften ten voordele van het lager onderwijs van de Staat worden geacht te zijn gedaan aan de Staat.
Art.4. Giften ten voordele van het lager onderwijs, zonder nadere vermelding of aanduiding, worden geacht te zijn gedaan aan de gemeente, tenzij uit de omstandigheden of uit de aard van de beschikking blijkt dat zij zijn gedaan aan de provincie of aan de Staat.
Art.5. Giften ten voordele van het middelbaar, wetenschappelijk, kunst- of beroepsonderwijs in een inrichting die afhangt van een gemeente, of ten voordele van een dergelijke inrichting, worden geacht te zijn gedaan aan de gemeente.
Art.6. Giften ten voordele van het openbaar onderwijs in een inrichting die afhangt van een provincie, of ten voordele van een dergelijke inrichting, worden geacht te zijn gedaan aan de provincie.
Art.7. Giften ten voordele van het middelbaar onderwijs of van het openbaar onderwijs, zonder nadere vermelding of aanduiding, worden geacht te zijn gedaan aan de Staat, tenzij uit de onstandigheden of uit de aard van de beschikking blijkt dat zij zijn gedaan aan de gemeente of aan de provincie.
Art.8. Giften ten voordele van het openbaar onderwijs in een inrichting die afhangt van de Staat, of ten voordele van een dergelijke inrichting, worden geacht te zijn gedaan aan de Staat.
Art.9. Giften ten voordele van het bijzonder onderwijs dat gegeven wordt in grote seminaries, in parochie- en hulpkerken of in consistoriale kerken of ten voordelen van het lager onderwijs dat gegeven wordt in weeshuizen, worden geacht te zijn gedaan aan de seminaries, de kerkfabrieken, de consistories, of de bestuurscommissies van de weeshuizen.
Art.10. Giften als vermeld in de vorige artikelen worden, al naar het geval, overeenkomstig de gewone regelen aangenomen door het bestuur van de gemeente, de provincie, het seminarie, de kerkfabriek, het consistorie of het weeshuis.
Giften gedaan of geacht te zijn gedaan aan de Staat worden aangenomen door de minister die bevoegd is voor de begunstigde inrichting of voor de begunstigde tak van openbaar onderwijs.
De besteding van de inkomsten uit de geschonken goederen wordt in een speciaal hoofdstuk van de begrotingen en van de rekeningen verantwoord.
Art.11. Wanneer de erflater in de stichtingsakte niet heeft aangegeven aan welke inrichting, gemeente, provincie of parochie de gift ten goede moet komen, wordt deze, al naar het geval, aangenomen door het bestuur van het gebied waar de erflater zijn woonplaats had op het tijdstip van de beschikking.
Art.12. Wanneer een gift is gedaan ten voordele, hetzij van twee of meer takken van onderwijs, hetzij van verscheidene graden van onderwijs, hetzij van verscheidene soorten van onderwijs die afhangen van een verschillende overheid, en wanneer in de stichtingsakte geen verdeling is opgegeven, bepaalt het besluit dat de machtiging tot aanneming geeft, de betrokken besturen gehoord, het deel dat aan iedere tak, graad of soort van onderwijs toekomt.
Wanneer de vermaakte goederen volgens de beschikkingen van de stichtingsakte of wegens hun aard onverdeeld moeten worden beheerd, bepaalt het machtigingsbesluit, de betrokken besturen gehoord, welk van die besturen het beheer zal voeren.
Dezelfde regelen gelden voor giften die tegelijk zijn gedaan aan verscheidene gemeenten of provincies of aan inrichtingen die afhangen van verscheidene gemeenten of provincies.
Art.13. Wanneer, ingevolge toenemende middelen, de inkomsten van de inrichting die gesticht of begiftigd is haar behoeften te boven gaan, kan de Koning, de betrokken besturen gehoord, het teveel aanwenden voor het tot stand brengen van nieuwe takken van onderwijs en zelfs van nieuwe inrichtingen, mits de bedoeling van de stichter zoveel mogelijk in acht wordt genomen.
Art.14. Wanneer de inkomsten van een stichting daarentegen niet meer toereikend zijn om de wil van de stichter te eerbiedigen, kan de Koning, de betrokken besturen gehoord, het aantal takken van onderwijs verminderen of beslissen dat de stichting wordt toegevoegd aan een inrichting van dezelfde aard, steeds met de inachtneming van de bedoeling van de stichter.
Evenwel behouden de betrokken besturen het recht om in het tekort aan inkomsten te voorzien ten einde de stichting te laten voortbestaan zoals zij tot stand is gebracht.
Art.15. Ieder stichter die ten voordele van het onderwijs een gift heeft gedaan of een legaat heeft vermaakt, voldoende om een volledige inrichting tot stand te brengen, kan voor zichzelf of voor een of twee van zijn naaste bloedverwanten het recht voorbehouden om de inrichting mee te besturen en met stemrecht deel te nemen aan de vergaderingen van het bestuur.
De begrotingen en de rekeningen worden jaarlijks meegedeeld aan de stichter of aan de door hem aangewezen bloedverwanten.
Art.16. Dat recht van tussenkomst mag evenwel niet uitgeoefend worden door:
a) personen veroordeeld tot criminele straffen;
b) personen veroordeeld wegens misdrijven die het verlies van alle of van sommige burgerlijke of politieke rechten tot gevolg hebben of kunnen hebben;
c) personen van wie algemeen bekend is dat zij huizen van prostitutie houden;
d) personen die niet het genot van de burgerlijke en van de politieke rechten hebben.
Vreemdelingen kunnen echter dat recht uitoefenen even goed als de Belgen;
e) personen die zich in staat van faillissement bevinden of die boedelafstand hebben gedaan, zolang zij hun schuldeisers niet volledig hebben betaald.
Art.17. In geschillen tussen de wettelijke bestuurders en de tussenkomende derden wordt op verzoek van de meest gerede partij uitspraak gedaan door de Koning, wanneer de stichting aangenomen is door de provincie of door de Staat, en, behoudens hoger beroep bij de Koning, door de bestendige deputatie van de provincieraad, wanneer de stichting aangenomen is door een ander bestuur.
HOOFDSTUK II. Stichtingen ten bate van bursalen
Art.18. Giften gedaan om in de vorm van studiebeurzen steun te verlenen aan leden van de familie of aan inwoners van één of meer plaatsen ten einde hun lager, middelbaar, hoger, wetenschappelijk, kunst- of beroepsonderwijs te verstrekken of hun het volgen van lessen in enige tak van onderwijs te vergemakkelijken, worden in de provincie aangenomen, beheerd en voor hun doel aangewend door een commissie benoemd door de bestendige deputatie van de provincieraad en bestaande uit vijf, zeven of negen leden, naargelang er in de provincie twee, drie of vier gerechtelijke arrondissementen zijn.
De bestendige deputatie benoemt de leden van de provinciale commissie op zodanige wijze dat elk gerechtelijk arrondissement vertegenwoordigd is door twee leden die er hun woonplaats hebben. Het vijfde, zevende of negende lid wordt benoemd uit personen die hun woonplaats hebben in het gerechtelijk arrondissement waarin het voor studiebeurzen bestemde vermogen het grootst is.
De bevoegde provincie is die welke in de stichtingsakte is aangewezen en bij gebreke van aanwijzing, die van de plaats waar de erflater woonde op het tijdstip van de beschikking.
Art.19. Om lid te zijn van een provinciale bestuurscommissie moet men het genot hebben van zijn burgerlijke en politieke rechten.
Elk jaar treedt een lid af. De orde van aftreden wordt de eerste maal bij loting vastgesteld. De aftredende leden zijn herkiesbaar.
Art.20. Iedere commissie houdt zitting in de hoofdplaats van de provincie en kan slechts op geldige wijze beraadslagen en besluiten wanneer de meerderheid van de leden aanwezig is.
Het archief en de stichtingsakten worden bewaard op het provinciaal gouvernement.
Art.21. Iedere commissie benoemt uit haar leden een voorzitter en een ondervoorzitter.
Art.22. De commissie benoemt eveneens een ontvanger en een secretaris.
De ontvanger wordt benoemd buiten de leden van de commissie.
De secretaris kan uit of buiten de leden worden benoemd.
De buiten de leden benoemde secretaris kan tevens ontvanger zijn.
Om de zes jaar heeft een nieuwe verkiezing plaats voor de ambten van secretaris en van ontvanger, onverminderd de herkiezing van de uit de leden benoemde secretaris op het gewone tijdstip van aftreden.
Art.23. De ontvanger behoort zekerheid te stellen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 115 en volgende van de gemeentewet.
Zijn goederen zijn met wettelijke hypotheek bewaard.
Art.24. <W 12-04-1929, art. 1> De wedden, de vergoedingen, de pensioenen van de ontvanger, de secretaris en de overige bedienden, alsmede de eventueel voor hen te storten bedragen met het oog op hun deelhebbing in een pensioenfonds worden door de commissie vastgesteld en mogen bij elkaar 20 % van de gewone ontvangsten niet overschrijden.
De door de commissie vastgestelde regeling der wedden moet aan de Koning ter goedkeuring worden voorgelegd.
Aan de agenten van de commissie mogen geen andere vergoedingen worden toegekend dan de gezins- en de geboortetoelage, zoals zij voor de agenten van 's Rijks hoofdbesturen zijn voorzien.
Artikel 18 der wet van 6 maart 1925, betreffende de bezoldiging van de leden van de rechterlijke orde, de mijnraad, de bestendige deputatiën der provinciale raden, de katholieke geestelijkheid en het onderwijzend korps der lagere scholen en bewaarscholen, alsmede de cumulatie, het uitkeren der pensioenen en het inhouden der kortingen ten bate van de voorzorgsinstellingen, wordt toepasselijk op de agenten van de commissie.
De uit de leden der commissie benoemde secretarissen ontvangen geenerlei jaarwedde of vergoeding.
Art.25. Huur op lange termijn, verkrijging, ruiling, vervreemding, verdeling, dading en alle andere handelingen die meer zijn dan daden van louter beheer, zijn eerst geldig nadat de desbetreffende besluiten van de commissie goedgekeurd zijn door de bestendige deputatie of door de Koning, overeenkomstig de bevoegdheidsregeling die voor zodanige handelingen bij de gemeentewet is bepaald.
Art.26. De besluiten van de commissie ter zake van rechtsvorderingen waarin zij als aanlegster of verweerster optreedt, behoeven de goedkeuring van de bestendige deputatie; in geval van niet-goedkeuring staat beroep open bij de Koning.
Wanneer de commissie niet in rechte optreedt, kunnen personen die belang hebben bij de stichting, daartoe gemachtigd worden overeenkomstig de bepalingen van artikel 150 van de gemeentewet.
Art.27. In afwachting van de machtiging om in rechte op te treden, doet de ontvanger het nodige tot bewaring van de rechten van de stichting, die bij het geschil betrokken is.
Rechtsvorderingen worden in zijn naam gevoerd zowel wat de eis als wat het verweer betreft.
Alle akten en exploten betreffende de beursstichtingen worden betekend aan de persoon van de ontvanger of aan de zetel van de commissie.
Art.28. De ontvanger mag geen uitgave doen zonder een door de voorzitter ondertekend bevelschrift.
Hij doet, eveneens krachtens een bevelschrift, alle betalingen aan de bursalen.
Art.29. Ieder jaar vóór 1 mei legt de ontvanger aan de commissie een rekening in duplo voor, met alle stukken ter verantwoording van ontvangsten en uitgaven.
Iedere stichting wordt in een afzonderlijk hoofdstuk behandeld.
De gemeenschappelijke beheerskosten, zoals kantoorkosten, worden over alle stichtingen omgeslagen naar verhouding van de belangrijkheid van hun dotatie.
Ieder jaar vóór 1 juli wordt de rekening, samen met de verantwoordingsstukken en het advies van de commissie, ter goedkeuring aan de bestendige deputatie voorgelegd. Een dubbel van de goedgekeurde rekening wordt onverwijld aan de bevoegde minister gezonden; in geval van bezwaar beslist de Koning op voorstel van de minister.
Art.30. De wijze waarop de commissie haar bevoegdheden uitoefent, wordt bij koninklijk besluit geregeld.
Art.31. Beursstichtingen voor theologische studie in een seminarie worden aanvaard en beheerd door het bestuur van die inrichting.
Ieder jaar vóór 1 mei zendt de penningmeester, samen met de verantwoordingsstukken en het advies van het bestuur, een dubbel van de rekening aan de minister die met het goedkeuren ervan belast is.
Art.32. Wanneer de giften strekken tot vestiging van verscheidene studiebeurzen en de stichter het aandeel van elke beurs niet heeft bepaald, wordt de verdeling vastgesteld bij koninklijk besluit, de betrokken besturen gehoord.
Wanneer een gift tegelijk trekt tot vestiging van studiebeurzen ten voordele van een of andere tak van wereldlijk onderwijs en van theologische studie in een seminarie en bovendien, volgens de beschikkingen van de akte of de aard van de vermaakte goederen, het beheer daarover onverdeeld dient te zijn, wijst het machtigingsbesluit, de bestendige deputatie van de betrokken provincie en het bestuur van het seminarie gehoord, het bestuur aan dat het beheer zal voeren.
Hetzelfde geldt voor giften tot vestiging van beurzen die om de beurt voor wereldlijk onderwijs en voor theologische studie in een seminarie bestemd zijn.
Art.33. Wanneer de giften strekken tot vestiging van beurzen die naar goeddunken voor wereldlijk onderwijs of voor theologische studie mogen worden aangewend, wijst het machtigingsbesluit, de bestendige deputatie van de betrokken provincie en het bestuur van het seminarie gehoord, het bestuur aan dat het beheer zal voeren.
Wanneer de stichter geen begever heeft aangewezen, worden die beurzen om beurt ten voordele van de door de stichter genoemde takken van onderwijs aangewend, tenzij er geen gegadigde is voor de studierichtingen waarvoor de beurzen beschikbaar zijn. In dat geval worden zij toegekend aan de tak van onderwijs waaraan zij ten goede zouden zijn gekomen onmiddellijk na de tak van onderwijs die er het eerst voor in aanmerking kwam.
Art.34. Indien, luidens de stichtingsakte, de gift aan de inwoners van twee of meer bij name genoemde provincies ten goede moet komen en wanneer, volgens de beschikkingen van de akte of de aard van de vermaakte goederen, deze onverdeeld moeten worden beheerd, wijst het machtigingsbesluit, de bestendige deputatie van de betrokken provincies gehoord, de provinciale commissie aan die het beheer zal voeren.
Art.35. In geval van vermindering of vermeerdering van de inkomsten uit de dotatie, kan de regering, de betrokken besturen gehoord, het aantal beurzen verminderen of verhogen, mits de wil van de stichter zoveel mogelijk wordt nagekomen.
De regering bepaalt op dezelfde wijze het aantal beurzen, telkens als de erflater dat aantal niet heeft vastgesteld.
Art.36. De stichters van studiebeurzen kunnen zich het recht van begeving voorbehouden of het toewijzen aan één, twee of drie van hun naaste verwanten.
Om dit recht te mogen uitoefenen moeten de aangewezen verwanten de bij artikel 16 bepaalde voorwaarden van bekwaamheid en moraliteit vervullen.
Art.37. Wanneer de stichter geen begever heeft aangewezen, wanneer de begevers die hij heeft aangewezen niet opkomen, of wanneer dezen er niet in slagen overeen te komen binnen een maand na verloop van de termijn gesteld voor het overleggen van de titels, komt de keuze van de bursaal toe aan het bestuur dat gemachtigd is om de stichting te aanvaarden.
In de laatste twee gevallen van het eerste lid, kunnen de aangewezen begevers opnieuw hun begevingsrecht uitoefenen, wanneer zij naderhand toch opkomen of er in slagen overeenstemming te bereiken dan wel hun rechten door de rechter te doen erkennen; op de door het bestuur gedane begevingen mogen zij echter niet meer terugkomen.
Art.38. De bursaal mag, naar keuze, een in het land gevestigde openbare of particuliere inrichting bezoeken; deze keuze mag door de stichtingsakte niet worden beperkt.
De regering kan op aanvraag van de familie en na het advies van de bestuurscommissie te hebben ingewonnen, toestemming verlenen om in het buitenland te studeren.
Art.39. Wanneer de stichter de studierichting niet heeft aangegeven, mogen de beurzen voor het even welke studie verleend worden.
Art.40. Het genot van de studiebeurs is beperkt tot de normale duur die voor de leergang of de studie bepaald is in de inrichtingen van openbaar onderwijs.
Van die regel mag slechts met toestemming van de regering worden afgeweken, de begevers gehoord.
Art.41. Niemand kan houder zijn van een studiebeurs wanneer hij zich bevindt in één van de uitsluitingsgevallen bepaald bij artikel 16.
Art.42. De belanghebbende partijen kunnen bij de bestendige deputatie in beroep gaan tegen de voor hen nadelige beslissingen van de provinciale commissies of van de begevers.
De bestendige deputatie beslist binnen veertig dagen.
Binnen tien dagen, te rekenen van de kennisgeving van de beslissing aan de partijen, kunnen deze in beroep gaan bij de Koning.
Tegen de beslissingen van de bestuurscolleges van de seminaries wordt het beroep rechtstreeks bij de Koning ingesteld.
HOOFDSTUK III. Algemene bepalingen
Art.43. De regering ziet toe dat de goederen en de inkomsten van de stichtingen ten voordele van het onderwijs of van bursalen behouden blijven en volgens hun bestemming besteed worden.
Zij kan rekening en verantwoording over de toestand van de stichtingen eisen en de beslissingen van de besturen die strijdig zijn met de wet of het algemeen belang vernietigen.
Vernietiging van beslissingen der gemeentebesturen geschiedt binnen de termijnen en op de wijze bepaald bij artikel 87 van de gemeentewet.
Voor de vernietiging van beslissingen van andere besturen is de termijn veertig dagen, te rekenen van de dag waarop de beslissing aan de regering ter kennis is gebracht.
Na het verstrijken van de in het derde en vierde lid bepaalde termijn van veertig dagen, kunnen de beslissingen bedoeld in het tweede lid enkel nog door de wetgevende macht vernietigd worden.
Art.44. (...) <KB 14-08-1933, art. 1, 13°, BS 16-08-1933>
Art.45. Wanneer de wil van de stichter niet of slechts gedeeltelijk kan worden uitgevoerd, hetzij omdat de begunstigde inrichting of tak van onderwijs niet meer bestaat, hetzij omdat er geen gegadigden opkomen, hetzij om enige andere reden, neemt de Koning, de betrokken besturen gehoord, de nodige maatregelen om aan die toestand te verhelpen op de wijze die het best overeenkomst met de bedoeling van de stichter.
Art.46. Alle akten waarbij giften worden gedaan ten voordele van de bij deze wet bedoelde stichtingen, alsook de machtigingsbesluiten, worden naar volgorde van hun datum overgeschreven in een speciaal register dat op het secretariaat van elk bestuur wordt bewaard.
Hetzelfde geldt voor ieder besluit betreffende de inrichting van de stichtingen.
Een ander register bevat de nauwkeurige staat van de eigendommen van elke stichting en vermeldt het bedrag van de jaarlijkse inkomsten, de kadastrale gegevens betreffende de onroerende goederen, de naam en de woonplaats van de renteplichtige, en de beschrijving van de met hypotheek bezwaarde goederen. Alle wijzigingen van deze verschillende gegevens moeten eveneens in dit register worden ingeschreven.
Eenieder kan ter plaatse inzage nemen van die registers.
Art.47. De giften bij akte onder de levenden worden altijd aangenomen onder voorbehoud van goedkeuring door de bevoegde overheid; onder hetzelfde voorbehoud verbindt die aanneming de schenker, zodra hem daarvan kennis is gegeven.
Deze kennisgeving en in voorkomend geval de kennisgeving van de goedkeuring kunnen blijken uit een eenvoudige verklaring van de schenker, op authentieke wijze bevestigd onderaan op de akte van aanneming.
Wanneer de schenking bestaat uit goederen die met een hypotheek kunnen worden bezwaard, moet de overschrijving van de akten houdende schenking en voorlopige aanneming, alsmede de kennisgeving van de voorlopige aanneming die bij afzonderlijke akte mocht hebben plaatsgehad, geschieden ten kantore der hypotheken van het arrondissement waar de goederen gelegen zijn.
Dit geldt eveneens voor de kennisgeving van de definitieve aanneming.
Art.48. De beslissingen door de administratieve overheid genomen in de gevallen van de artikelen 17 en 42, doen geen afbreuk aan het recht van de belanghebbenden om zich te wenden tot de rechter die volgens de gewone regeling bevoegd is.
HOOFDSTUK IV. Overgangsbepalingen
Art.49. Het beheer van de goederen van alle onderwijs- en beursstichtingen, met eigen bestuur of verbonden aan niet-bevoegde inrichtingen, wordt uiterlijk één jaar na de bekendmaking van deze wet overgedragen aan de besturen die volgens deze wet bevoegd zijn om stichtingen van die aard te beheren. De overdracht geschiedt bij koninklijk besluit, na advies van de bestendige deputatie van de provincieraad en van de betrokken besturen. Zij doet geen afbreuk aan de rechten van derden. In voorkomend geval vinden de artikelen 32 en 33 toepassing.
Art.50. De bepalingen van artikel 49 zijn geen beletsel voor de uitoefening van het recht dat de stichters, binnen de perken van deze wet, voor zichzelf of hun bloedverwanten hebben voorbehouden.
Art.51. Het recht om de oude beurzen te begeven blijft bestaan ten voordele van de bloedverwanten van de stichters.
Wanneer andere begevers zijn aangewezen of wanneer bij ontstentenis van bloedverwanten de bepalingen betreffende de begeving niet meer uitgevoerd kunnen worden, komt het recht van begeving toe aan de bij deze wet aangewezen besturen.
De aangewezen bloedverwanten die niet opkomen worden vervangen door leden die de provinciale commissie uit haar midden aanwijst.
Wanneer het theologische studies in een seminarie betreft, worden de niet-opgekomen bloedverwanten vervangen door één of meer leden die het bestuurscollege van die inrichting uit zijn midden aanwijst.
Dezelfde bepalingen gelden voor de vervanging van de begevers die niet tot de familie behoren en die krachtens de stichtingsakte samen met de bloedverwanten de begeving moeten doen.
Art.52. De openbare instellingen die goederen bezitten, bezwaard met lasten ten voordele van het openbaar onderwijs of van beursstichtingen, behouden het beheer over die goederen, onder verplichting de inkomsten bestemd voor één of andere tak van het openbaar onderwijs of voor bepaalde beurzen, ter beschikking te stellen van de overeenkomstig deze wet bevoegde besturen.
In geschillen tussen medebelanghebbende instellingen doet de Koning uitspraak, na advies van de bestendige deputatie, behoudens beroep bij de rechter die volgens de gewone regeling bevoegd is.
Art.53. Onverminderd de rechten van derden, zijn de bepalingen van deze wet van toepassing op alle giften of stichtingen ten voordele van het openbaar onderwijs, alsmede op de nieuwe beursstichtingen voor de aanneming waarvan geen machtiging is gegeven vóór de inwerkingtreding van deze wet.
Art. M. NOTA :
De Wet van 14 februari 1986, (1986-02-14/32) bevat de Nederlandse tekst en zijn artikel 1 zeg : "De hiernavolgende bepalingen vormen de Nederlandse tekst van de wet van 19 december 1864 betreffende de stichtingen ten voordele van het openbaar onderwijs of ten bate van bursalen, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 1925 en 12 april 1929.
De hiernavolgende Nederlandse tekst van de bepalingen die de voormelde wet van 19 december 1864 na de wet van 18 april 1898 hebben gewijzigd, vervangt de vorige tekst van die bepalingen.
Twistvragen gegrond op het verschil tussen de Nederlandse en de Franse tekst worden beslist naar de wil van de wetgever, die bepaald wordt volgens de gewone interpretatieregelen, zonder voorrang van de ene tekst op de andere".