Details



Externe links:

Justel


Overzicht pdf



Titel:

21 MAART 1804. - [OUD] BURGERLIJK WETBOEK. - BOEK III - TITEL V. - Stelsel van gemeenschap van goederen (Opschrift gewijzigd door W2019-04-13/28, art. 2, Inwerkingtreding : 01-11-2020) (OVERGANGSRECHT voorzien in het artikel 3 van de Wet van 14 juli 1976. - cfr.1804-03-21/33, voor de gevallen niet voorzien in dit overgangsrecht)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK II. - STELSEL VAN GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN.
Art. 1399
EERSTE DEEL. - WETTELIJKE GEMEENSCHAP.
Art. 1400
AFDELING I. - BATEN EN LASTEN DIE DE GEMEENSCHAP UITMAKEN.
§ I. BATEN VAN DE GEMEENSCHAP.
Art. 1401-1408
§ II. LASTEN VAN DE GEMEENSCHAP EN VORDERINGEN TEGEN DE GEMEENSCHAP DIE DAARUIT ONTSTAAN.
Art. 1409-1420
AFDELING II. - BEHEER VAN DE GEMEENSCHAP EN GEVOLGEN VAN DE HANDELINGEN VAN IEDER VAN BEIDE ECHTGENOTEN TEN OPZICHTE VAN DE HUWELIJKSGEMEENSCHAP.
Art. 1421-1440
AFDELING III. - ONTBINDING VAN DE GEMEENSCHAP EN ENIGE GEVOLGEN DAARVAN.
Art. 1441-1452
AFDELING IV. - AANVAARDING VAN DE GEMEENSCHAP, EN BEVOEGDHEID OM DAARVAN AFSTAND TE DOEN, MET DE VOORWAARDEN DIENAANGAANDE.
Art. 1453-1466
AFDELING V. - VERDELING VAN DE AANVAARDE GEMEENSCHAP.
Art. 1467
§ 1. VERDELINGEN VAN DE BATEN.
Art. 1468-1481
§ II. LASTEN VAN DE GEMEENSCHAP EN BIJDRAGE IN DE SCHULDEN.
Art. 1482-1491
AFDELlNG VI. - AFSTAND VAN DE GEMEENSCHAP EN GEVOLGEN DAARVAN.
Art. 1492-1495
BEPALING BETREFFENDE DE WETTELIJKE GEMEENSCHAP, INGEVAL EEN VAN DE ECHTGENOTEN OF BEIDE ECHTGENOTEN KINDEREN HEBBEN UIT EEN VROEGER HUWELIJK.
Art. 1496
TWEEDE DEEL. BEDONGEN GEMEENSCHAP EN OVEREENKOMSTEN WAARBIJ DE WETTELIJKE GEMEENSCHAP KAN WORDEN GEWIJZIGD OF ZELFS UITGESLOTEN.
Art. 1497
AFDELING I. - GEMEENSCHAP TOT DE AANWINSTEN BEPERKT.
Art. 1498-1499
AFDELING II. - BEDING WAARBIJ DE ROERENDE GOEDEREN GEHEEL OF TEN DELE VAN DE GEMEENSCHAP WORDEN UITGESLOTEN.
Art. 1500-1504
AFDELlNG III. - BEDING WAARBIJ ONROERENDE GOEDEREN ALS ROEREND GOED WORDEN INGEBRACHT.
Art. 1505-1509
AFDELING IV. - BEDING VAN SCHEIDING VAN SCHULDEN.
Art. 1510-1513
AFDELING V. - BEVOEGDHEID AAN DE VROUW VERLEEND OM HAAR INBRENG VRIJ EN ONBELAST TERUG TE NEMEN.
Art. 1514
AFDELING VI. - BEDONGEN VOORUITNEMING.
Art. 1515-1519
AFDELING VII. - BEDINGEN WAARBIJ AAN DE ECHTGENOTEN EEN ONGELIJK AANDEEL IN DE GEMEENSCHAP WORDT TOEGEKEND.
Art. 1520-1525
AFDELING VIII. - ALGEMENE GEMEENSCHAP.
Art. 1526
BEPALINGEN AAN DE ACHT VOORAFGAANDE AFDELINGEN GEMEEN.
Art. 1527-1528
AFDELING IX. - OVEREENKOMSTEN WAARBIJ DE GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN WORDT UITGESLOTEN.
Art. 1529
§ I. BEDING WAARBIJ BEPAALD WORDT DAT DE ECHTGENOTEN ZONDER GEMEENSCHAP HUWEN.
Art. 1530-1539
HOOFDSTUK III. - DOTAAL STELSEL.
Art. 1540-1541
AFDELING I. - AANBRENGST VAN HUWELIJKSGOED.
Art. 1542-1548
AFDELING II. - RECHTEN VAN DE MAN BETREFFENDE DE DOTALE GOEDEREN, EN ONVERVREEMDBAARHEID VAN HET DOTALE ERF.
Art. 1549-1563
AFDELING III. - TERUGGAVE VAN HET HUWELIJKSGOED.
Art. 1564-1573
AFDELING IV. - PARAFERNALE GOEDEREN.
Art. 1574-1580
BIJZONDERE BEPALING.
Art. 1581



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK II. - STELSEL VAN GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN.
Artikel 1399. De wettelijke gemeenschap en de bedongen gemeenschap vangen aan op de dag dat het huwelijk voor de ambtenaar van de burgerlijke stand wordt aangegaan; men mag niet bedingen dat de gemeenschap op een ander tijdstip zal aanvangen.

EERSTE DEEL. - WETTELIJKE GEMEENSCHAP.
Art.1400. De gemeenschap die tot stand komt, hetzij door de enkele verklaring dat men huwt onder het stelsel van gemeenschap van goederen, hetzij bij ontstentenis van een contract, is onderworpen aan de regels die in de zes volgende afdelingen worden bepaald.

AFDELING I. - BATEN EN LASTEN DIE DE GEMEENSCHAP UITMAKEN.
§ I. BATEN VAN DE GEMEENSCHAP.
Art.1401. De gemeenschap omvat, wat de baten betreft :
  1° Alle roerende goederen die de echtgenoten op de dag van de voltrekking van het huwelijk bezaten, alsook alle roerende goederen die zij gedurende het huwelijk verkrijgen door erfenis of zelfs door schenking, indien de schenker niet anders heeft bepaald;
  2° Alle vruchten, inkomsten, interesten en rentetermijnen, van welke aard ook, gedurende het huwelijk vervallen of ontvangen en voortkomend van de goederen die aan de echtgenoten bij de voltrekking van het huwelijk toebehoorden, of van de goederen die zij gedurende het huwelijk, onder welke titel ook, verkrijgen;
  3° Alle onroerende goederen die gedurende het huwelijk worden verkregen.

Art.1402. Ieder onroerend goed wordt als een aanwinst van de gemeenschap beschouwd, tenzij het bewezen is dat een van de echtgenoten de eigendom of het wettelijk bezit daarvan had voor het huwelijk, of dat hij het sindsdien door erfenis of schenking heeft verkregen.

Art.1403. Houtkappingen en voortbrengsels van mijnen en groeven vallen in de gemeenschap voor alles wat daarvan geacht wordt aan de vruchtgebruiker toe te komen volgens de regels bepaald in de titel Vruchtgebruik, gebruik en bewoning.
  Indien houtkappingen die volgens deze regels tijdens de gemeenschap mochten gedaan worden, niet hebben plaatsgehad, is daarvoor vergoeding verschuldigd aan de echtgenoot die niet de eigenaar is van het erf, of aan zijn erfgenamen.
  Indien de mijnen en groeven gedurende het huwelijk zijn geopend, vallen de voortbrengsels ervan slechts in de gemeenschap tegen vergoeding of schadeloosstelling aan de echtgenoot aan wie die mocht zijn verschuldigd.

Art.1404. De onroerende goederen die de echtgenoten op de dag van de huwelijksvoltrekking bezitten of die zij gedurende het huwelijk door erfenis verkrijgen, vallen niet in de gemeenschap.
  Indien evenwel een van de echtgenoten een onroerend goed heeft verkregen na het sluiten van het huwelijkscontract waarbij gemeenschap bedongen is, en voor de voltrekking van het huwelijk, valt het in die tussentijd verkregen onroerend goed in de gemeenschap, tenzij de verkrijging heeft plaatsgehad ter uitvoering van enig huwelijksbeding; in dit geval wordt de verkrijging volgens de overeenkomst geregeld.

Art.1405. Schenkingen van onroerende goederen, die gedurende het huwelijk aan een van beide echtgenoten worden gedaan, vallen niet in de gemeenschap en behoren uitsluitend aan de begiftigde toe, tenzij in de schenking uitdrukkelijk bepaald is dat het geschonken goed aan de gemeenschap toebehoort.

Art.1406. Een onroerend goed dat door de vader, de moeder of een ander bloedverwant in de opgaande lijn wordt overgelaten of afgestaan aan een van beide echtgenoten, hetzij om hem te voldoen wat hij hem verschuldigd is, hetzij onder verplichting om schulden van de schenker aan derden te betalen, valt niet in de gemeenschap; behoudens vergoeding of schadeloosstelling.

Art.1407. Een onroerend goed dat gedurende het huwelijk verkregen wordt in ruil voor een onroerend goed dat aan een van beide echtgenoten toebehoort, valt niet in de gemeenschap en wordt in de plaats gesteld van het vervreemde goed; behoudens vergoeding, indien er een opleg betaald is.

Art.1408. De verkrijging gedurende het huwelijk, bij veiling of op andere wijze, van een aandeel in een onroerend goed waarvan een van de echtgenoten medeëigenaar was, maakt geen aanwinst uit; behoudens vergoeding aan de gemeenschap van het bedrag dat deze voor die verkrijging verschaft heeft.
  Ingeval de man, alleen en in zijn persoonlijke naam, ingevolge aankoop of toewijzing, een gedeelte of het geheel verkrijgt van een onroerend goed waarvan de vrouw medeëigenares was, heeft de vrouw, bij de ontbinding van de gemeenschap, de keus om ofwel het goed over te laten aan de gemeenschap, die haar alsdan het gedeelte van de prijs dat haar toebehoort, verschuldigd is, ofwel het onroerend goed voor zich te nemen, met vergoeding aan de gemeenschap van de prijs die voor de verkrijging betaald is.

§ II. LASTEN VAN DE GEMEENSCHAP EN VORDERINGEN TEGEN DE GEMEENSCHAP DIE DAARUIT ONTSTAAN.
Art.1409. De gemeenschap omvat, wat de lasten betreft :
  1° Alle roerende schulden die ten laste waren van de echtgenoten op de dag van de voltrekking van hun huwelijk, of waarmee de erfenissen welke zij gedurende het huwelijk verkrijgen, bezwaard zijn, behoudens vergoeding voor de schulden die betrekking hebben op de eigen onroerende goederen van een der echtgenoten;
  2° De schulden, zowel wat de kapitalen als wat de rentetermijnen of de interesten betreft, aangegaan door de man gedurende de gemeenschap, of door de vrouw met toestemming van de man, behoudens vergoeding in de gevallen waarin vergoeding verschuldigd is;
  3° De rentetermijnen en interesten alleen, wat de renten of schulden van ieder van de echtgenoten persoonlijk betreft;
  4° De ten laste van een vruchtgebruiker komende herstellingen aan onroerende goederen die niet in de gemeenschap vallen;
  5° Het levensonderhoud van de echtgenoten, de opvoeding en het onderhoud van de kinderen en alle andere lasten van het huwelijk.

Art.1410. De gemeenschap is tot betaling van de roerende schulden die door de vrouw voor het huwelijk zijn aangegaan, slechts gehouden voor zover die voortvloeien uit een authentieke akte van voor het huwelijk, of uit een akte die voor het huwelijk een vaste dagtekening verkregen heeft hetzij door registratie, hetzij door het overlijden van een of meer ondertekenaars van die akte.
  Wie schuldeiser is van de vrouw krachtens een akte die geen vaste dagtekening voor het huwelijk verkregen heeft, kan tegen haar geen betaling vervolgen dan op de blote eigendom van haar persoonlijke onroerende goederen.
  De man die beweert zodanige schuld voor zijn vrouw te hebben betaald, kan daarvoor van zijn vrouw noch van haar erfgenamen vergoeding vorderen.

Art.1411. De schulden van uitsluitend roerende nalatenschappen, die de echtgenoten gedurende het huwelijk verkrijgen, zijn voor het geheel ten laste van de gemeenschap.

Art.1412. De schulden van een uitsluitend onroerende nalatenschap, die een van de echtgenoten gedurende het huwelijk verkrijgt, zijn niet ten laste van de gemeenschap; behoudens het recht van de schuldeisers om betaling te vervolgen op de onroerende goederen van die nalatenschap.
  Indien evenwel de nalatenschap door de man verkregen is, kunnen de schuldeisers van de nalatenschap betaling vervolgen, hetzij op alle eigen goederen van de man, hetzij zelfs op de goederen van de gemeenschap; behoudens, in dit tweede geval, de vergoeding aan de vrouw of aan haar erfgenamen verschuldigd.

Art.1413. Indien een uitsluitend onroerende nalatenschap door de vrouw verkregen is en deze de nalatenschap aanvaard heeft met toestemming van haar man, kunnen de schuldeisers van de nalatenschap betaling vervolgen op alle persoonlijke goederen van de vrouw; maar indien de vrouw, in geval van weigering van de man, de nalatenschap slechts met machtiging van de rechter aanvaard heeft, kunnen de schuldeisers, ingeval de onroerende goederen van de nalatenschap ontoereikend zijn, zich niet verhalen dan op de blote eigendom van de overige persoonlijke goederen van de vrouw.

Art.1414. Wanneer de nalatenschap, door een van de echtgenoten verkregen, ten dele roerend en ten dele onroerend is, zijn de schulden waarmee de nalatenschap bezwaard is, niet verder ten laste van de gemeenschap dan ten belope van het aandeel waarvoor de roerende goederen in de schulden moeten bijdragen, gelet op de waarde van die roerende goederen vergeleken met de waarde van de onroerende.
  Deze bijdrage wordt bepaald volgens een boedelbeschrijving, die de man moet doen opmaken, hetzij uit eigen hoofde, indien de nalatenschap hem persoonlijk aangaat, hetzij omdat hij zijn vrouw bij haar handelingen leidt en machtigt, indien het een door haar verkregen nalatenschap betreft.

Art.1415. Bij het ontbreken van een boedelbeschrijving, en ingeval zulks de vrouw benadeelt, kan zij of kunnen haar erfgenamen, bij de ontbinding van de gemeenschap, de haar naar recht toekomende vergoedingen vorderen, en zelfs het bewijs van de omvang en de waarde van de niet beschreven roerende goederen leveren, zowel door huiselijke papieren en titels als door getuigen, en desnoods door de algemene bekendheid.
  De man wordt nooit toegelaten tot het leveren van dat bewijs.

Art.1416. De bepalingen van artikel 1414 verhinderen niet dat de schuldeisers van een ten dele roerende en ten dele onroerende nalatenschap betaling vervolgen op de goederen van de gemeenschap, hetzij de nalatenschap door de man verkregen is, hetzij die door de vrouw verkregen is en de laatstgenoemde met toestemming van haar man aanvaard heeft; een en ander behoudens de wederzijdse vergoedingen.
  Hetzelfde geldt ingeval de vrouw de nalatenschap slechts niet machtiging van de rechter aanvaard heeft, en het roerend goed niettemin met dat van de gemeenschap vermengd is geworden, zonder dat vooraf een boedelbeschrijving is opgemaakt.

Art.1417. Indien de vrouw, in geval van weigering van de man, de nalatenschap slechts met machtiging van de rechter aanvaard heeft en een boedelbeschrijving werd opgemaakt, kunnen de schuldeisers alleen betaling vervolgen op de roerende en de onroerende goederen van die nalatenschap en, ingeval deze goederen ontoereikend zijn, op de blote eigendom van de overige persoonlijke goederen van de vrouw.

Art.1418. De regels, bij de artikelen 1411 en volgende bepaald, zijn van toepassing zowel op de schulden die met een schenking verband houden als op die welke uit een nalatenschap ontstaan.

Art.1419. De schuldeisers kunnen betaling vervolgen van de schulden die de vrouw heeft aangegaan met toestemming van haar man, zowel op alle goederen van de gemeenschap als op die van de man of van de vrouw; behoudens de aan de gemeenschap verschuldigde vergoeding of de aan de man verschuldigde schadeloosstelling.

Art.1420. Iedere schuld die de vrouw enkel krachtens een algemene of bijzondere volmacht van haar man heeft aangegaan, is ten laste van de gemeenschap; en de schuldeiser kan noch van de vrouw, noch op haar persoonlijke goederen betaling vervolgen van zodanige schuld.

AFDELING II. - BEHEER VAN DE GEMEENSCHAP EN GEVOLGEN VAN DE HANDELINGEN VAN IEDER VAN BEIDE ECHTGENOTEN TEN OPZICHTE VAN DE HUWELIJKSGEMEENSCHAP.
Art.1421. De man alleen beheert de goederen van de gemeenschap.
  Hij mag die goederen verkopen, vervreemden en met hypotheek bezwaren zonder medewerking van de vrouw.

Art.1422. Hij mag niet bij schenking onder de levenden beschikken over onroerende goederen van de gemeenschap, noch over de algemeenheid of een gedeelte van de roerende goederen, dan alleen om aan gemeenschappelijke kinderen een stand te verschaffen.
  Hij mag echter onder bijzondere titel over roerende goederen om niet beschikken ten voordele van wie ook, mits hij zich het vruchtgebruik daarvan niet voorbehoudt.

Art.1423. De schenking bij testament, door de man gedaan, mag zijn aandeel in de gemeenschap niet overschrijden.
  Indien hij in deze vorm een goed van de gemeenschap geschonken heeft, kan de begiftigde dat goed alleen dan in natura opeisen indien het ten gevolge van de verdeling te beurt valt aan de erfgenamen van de man; indien het niet te beurt valt aan deze erfgenamen, krijgt de legataris, ten laste van het aandeel van de erfgenamen van de man in de gemeenschap en ten laste van de persoonlijke goederen van de man, een vergoeding gelijk aan de volle waarde van het geschonken goed.

Art.1424. Geldboeten die aan de man wegens misdrijf (...) worden opgelegd, kunnen worden verhaald op de goederen van de gemeenschap, behoudens de aan de vrouw verschuldigde vergoeding; die welke aan de vrouw worden opgelegd, kunnen, zolang de gemeenschap duurt, slechts op de blote eigendom van haar persoonlijke goederen verhaald worden. <W 15-12-1949, art. 28>

Art.1425. <W 16-04-1935, art. 2> Veroordelingen tegen de man uitgesproken bij toepassing van artikel 1386bis kunnen worden verhaald op de goederen van de gemeenschap, behoudens de aan de vrouw verschuldigde vergoeding.

Art.1426. Handelingen die de vrouw verricht zonder toestemming van de man, zelfs met machtiging van de rechter, verbinden de goederen van de gemeenschap niet, behalve wanneer zij als openbare koopvrouw en voor haar handel verbintenissen aangaat.

Art.1427. De vrouw kan zichzelf of de goederen van de gemeenschap niet verbinden, zelfs om ontslag van haar man uit de gevangenis te bekomen of om, in geval van afwezigheid van de man, aan haar kinderen een stand te verschaffen, dan na daartoe door de rechter te zijn gemachtigd.

Art.1428. De man heeft het beheer van alle persoonlijke goederen van de vrouw.
  Hij kan alle roerende rechtsvorderingen en alle bezitsvorderingen die aan de vrouw toebehoren, alleen instellen.
  Hij mag de persoonlijke onroerende goederen van zijn vrouw niet vervreemden zonder haar toestemming.
  Hij is aansprakelijk voor elke vermindering van de persoonlijke goederen van zijn vrouw, door verzuim van maatregelen tot bewaring veroorzaakt.

Art.1429. Verhuringen van goederen van de vrouw, door de man alleen voor langer dan negen jaren toegestaan, zijn, in geval van ontbinding van de gemeenschap, ten aanzien van de vrouw of van haar erfgenamen, slechts verbindend voor de tijd die nog moet lopen, hetzij van de eerste periode van negen jaren, indien partijen zich nog daarin bevinden, hetzij van de tweede periode, en zo verder, op zulke wijze dat de huurder enkel recht heeft op het genot gedurende de gehele periode van negen jaren, waarin hij zich bevindt.

Art.1430. Verhuringen van goederen van de vrouw, voor negen jaren of minder, door de man alleen toegestaan of vernieuwd, meer dan drie jaren voor het eindigen van de lopende huur wanneer het landeigendommen betreft, en meer dan twee jaren voor hetzelfde tijdstip wanneer het huizen betreft, hebben geen gevolg, tenzij de uitvoering van de huur voor de ontbinding van de gemeenschap begonnen is.

Art.1431. De vrouw die zich met haar man hoofdelijk verbindt voor zaken van de gemeenschap of van de man, wordt, ten aanzien van de laatstgenoemde, geacht zich alleen als borg te hebben verbonden; zij moet voor de door haar aangegane verbintenis schadeloos gesteld worden.

Art.1432. Zo heeft ook de man die de verkoop van een persoonlijk onroerend goed, door zijn vrouw gedaan, hoofdelijk of op andere wijze vrijwaart, indien hij wordt lastig gevallen, een verhaal tegen haar, hetzij op haar aandeel in de gemeenschap, hetzij op haar persoonlijke goederen.

Art.1433. Indien een onroerend goed dat aan een van de echtgenoten toebehoorde, is verkocht, evenals indien grondlasten die aan eigen goederen van een van beiden verschuldigd waren, met geld zijn afgekocht, en de prijs daarvan in de gemeenschap is gestort, een en ander zonder wederbelegging, wordt die prijs uit de gemeenschap voorafgenomen ten voordele van de echtgenoot die eigenaar was van het verkochte onroerend goed of van de afgekochte lasten.

Art.1434. Wederbelegging wordt geacht gedaan te zijn ten aanzien van de man, wanneer hij bij de aankoop van een goed verklaard heeft dat deze geschiedt met penningen voortkomende van de vervreemding van zijn eigen onroerend goed, en om hem tot wederbelegging te dienen.

Art.1435. De verklaring van de man, dat de aankoop geschiedt met penningen voortkomende van een onroerend goed door de vrouw verkocht en om haar tot wederbelegging te dienen, is niet voldoende, indien die wederbelegging niet uitdrukkelijk aanvaard is door de vrouw; wanneer zij deze niet heeft aanvaard, heeft zij, bij de ontbinding van de gemeenschap, alleen recht op de vergoeding van de prijs van haar verkocht onroerend goed.

Art.1436. De vergoeding van de prijs van een onroerend goed dat aan de man toebehoorde, kan alleen op de goederen van de gemeenschap worden verhaald; die van de prijs van een onroerend goed dat aan de vrouw toebehoorde, kan verhaald worden op de persoonlijke goederen van de man, ingeval de goederen van de gemeenschap ontoereikend zijn. In alle gevallen komt alleen de verkoopprijs als vergoeding in aanmerking, wat men ook mag beweren omtrent de waarde van het vervreemde onroerend goed.

Art.1437. Telkens als een bedrag uit de gemeenschap wordt genomen, hetzij om persoonlijke schulden of lasten van een van de echtgenoten te voldoen, zoals de prijs of een gedeelte van de prijs van een eigen onroerend goed of de afkoop van grondlasten, hetzij om zijn persoonlijke goederen terug te krijgen, te bewaren of te verbeteren, en in het algemeen telkens als een van beide echtgenoten uit de goederen van de gemeenschap een persoonlijk voordeel getrokken heeft, is hij daarvoor vergoeding verschuldigd.

Art.1438. Wanneer ouders gezamenlijk aan een gemeenschappelijk kind huwelijksgoed hebben gegeven, zonder te bepalen welk aandeel ieder van hen daarin wilde bijdragen, worden zij geacht ieder de helft te hebben gegeven, om het even of het huwelijksgoed verschaft of beloofd is uit goederen van de gemeenschap, dan wel uit persoonlijke goederen van een van beide echtgenoten.
  In het tweede geval bezit de echtgenoot wiens persoonlijk onroerend of roerend goed als huwelijksgoed gegeven is, op de goederen van de andere echtgenoot een vordering tot vergoeding voor de helft van dat huwelijksgoed, met inachtneming van de waarde van het gegeven goed ten tijde van de gift.

Art.1439. Huwelijksgoed dat door de man alleen, uit goederen van de gemeenschap, aan een gemeenschappelijk kind gegeven is, komt ten laste van de gemeenschap; en ingeval de gemeenschap door de vrouw aanvaard wordt, komt het huwelijksgoed voor de helft ten haren laste, tenzij de man uitdrukkelijk verklaard heeft dat hij het goed voor het geheel of voor een gedeelte, groter dan de helft, te zijnen laste neemt.

Art.1440. Vrijwaring is verschuldigd door ieder die huwelijksgoed verstrekt; en de interest daarvan begint te lopen van de dag van het huwelijk, zelfs indien voor de uitkering een tijdsbepaling bedongen is, tenzij anders is overeengekomen.

AFDELING III. - ONTBINDING VAN DE GEMEENSCHAP EN ENIGE GEVOLGEN DAARVAN.
Art.1441. De gemeenschap wordt ontbonden :
  1° door de dood; (...);
  (2°) door echtscheiding;
  (3°) door scheiding van tafel en bed;
  (4°) door scheiding van goederen. <W 15-12-1949, art. 25 en 28>

Art.1442. Het ontbreken van een boedelbeschrijving na de (...) dood van een der echtgenoten heeft niet ten gevolge dat de gemeenschap voortduurt; onverminderd de vorderingen van de belanghebbende partijen, wat betreft de omvang van de gemeenschappelijke goederen, waarvan het bewijs zowel door titels als door de algemene bekendheid zal kunnen worden geleverd. <W 15-12-1949, art. 28>
  Indien er minderjarige kinderen zijn, heeft het ontbreken van een boedelbeschrijving bovendien ten gevolge dat de langstlevende echtgenoot het genot van de inkomsten van die kinderen verliest; en de toeziende voogd, die hem niet verplicht heeft een boedelbeschrijving op te maken, staat met hem hoofdelijk in voor alle veroordelingen die ten voordele van de minderjarigen kunnen woorden uitgesproken.

Art.1443. <W 10-10-1967, art. 104> Scheiding van goederen kan alleen in rechte worden gevorderd door de vrouw wier huwelijksgoed is in gevaar gebracht, en wanneer de wanorde van de zaken van de man doet vrezen dat zijn goederen ontoereikend zullen zijn, om de rechten en terugnemingen van de vrouw te voldoen.
  Elke vrijwillige scheiding is nietig.
  De bekentenis van de man levert geen bewijs op, zelfs wanneer er geen schuldeisers zijn.

Art.1444. <W 12-07-1931, art. 1> De scheiding van goederen, hoewel in rechte uitgesproken, is nietig, indien zij niet is ten uitvoer gelegd door de werkelijke voldoening van de rechten en terugnemingen van de vrouw, bij authentieke akte, ten belope van de goederen van de man, of tenminste door vervolgingen die binnen (vier maanden) na het vonnis zijn begonnen en sindsdien niet zijn onderbroken. <W 28-05-1949, art. 1>

Art.1445. (Lid 1 opgeheven) <W 10-10-1967, art. 23> Het vonnis waarbij scheiding van goederen wordt uitgesproken, werkt terug, wat zijn gevolgen betreft, tot op de dag van de eis.

Art.1446. De persoonlijke schuldeisers van de vrouw kunnen geen scheiding van goederen vorderen zonder haar toestemming.
  Zij kunnen evenwel, in geval van faillissement of kennelijk onvermogen van de man, de rechten van hun schuldenares uitoefenen ten belope van hun schuldvorderingen.

Art.1447. De schuldeisers van de man kunnen opkomen tegen de scheiding van goederen, met bedrieglijke benadeling van hun rechten uitgesproken en zelfs tenuitvoergelegd; zij kunnen zelfs in het geding tot scheiding tussenkomen om de vordering te betwisten.

Art.1448. De vrouw die scheiding van goederen heeft verkregen, moet naar evenredigheid van haar vermogen en van dat van de man, bijdragen zowel in de kosten van de huishouding als in die van de opvoeding van de gemeenschappelijke kinderen.
  De kosten komen geheel ten laste van de vrouw, indien de man niets meer bezit.

Art.1449. <W 22-06-1959, art. 1> De vrouw die van tafel en bed gescheiden is, heeft volledige handelingsbekwaamheid en behoeft geen machtiging van haar man of van de rechter.
  Dit geldt eveneens voor de vrouw die enkel gescheiden is van goederen.

Art.1450. (Opgeheven) <W 22-06-1959, art. 3>

Art.1451. De gemeenschap die ontbonden is, hetzij door scheiding van tafel en bed en van goederen, hetzij door scheiding van goederen alleen, kan worden hersteld met toestemming van beide partijen.
  Zij kan niet anders hersteld worden dan bij een akte verleden voor notaris en met minuut, waarvan een uitgifte moet worden aangeplakt in de vorm bij artikel 1445 bepaald.
  In dat geval herkrijgt de herstelde gemeenschap haar gevolgen van de dag van het huwelijk af; de zaken worden in de zelfde staat teruggebracht alsof er geen scheiding geweest was, onverminderd nochtans de uitvoering van de handelingen die in die tussentijd door de vrouw, overeenkomstig artikel 1449, mochten zijn verricht.
  Elke overeenkomst waarbij de echtgenoten hun gemeenschap zouden herstellen onder andere voorwaarden dan die waaraan zij tevoren onderworpen was, is nietig.

Art.1452. De ontbinding van de gemeenschap, teweeggebracht door echtscheiding, of door scheiding van tafel en bed en van goederen, of door scheiding van goederen alleen, maakt de overlevingsrechten van de vrouw niet opvorderbaar; deze behoudt echter de bevoegdheid om die rechten uit te oefenen bij de (...) dood van haar man. <W 15-12-1949, art. 28>

AFDELING IV. - AANVAARDING VAN DE GEMEENSCHAP, EN BEVOEGDHEID OM DAARVAN AFSTAND TE DOEN, MET DE VOORWAARDEN DIENAANGAANDE.
Art.1453. Na de ontbinding van de gemeenschap heeft de vrouw of hebben haar erfgenamen en rechtverkrijgenden de bevoegdheid om de gemeenschap te aanvaarden of daarvan afstand te doen; elke hiermee strijdige overeenkomst is nietig.

Art.1454. De vrouw die met betrekking tot goederen van de gemeenschap daden van inmenging heeft verricht, kan van de gemeenschap geen afstand doen.
  Daden van eenvoudig beheer of van bewaring worden niet beschouwd als daden van inmenging.

Art.1455. De meerderjarige vrouw die in een akte de hoedanigheid van vrouw in gemeenschap van goederen heeft aangenomen, kan daarvan geen afstand meer doen noch in haar recht worden hersteld tegen het aannemen van die hoedanigheid, zelfs wanneer zij die aangenomen heeft alvorens een boedelbeschrijving te hebben opgemaakt, tenzij er van de zijde van de erfgenamen van de man bedrog heeft plaatsgehad.

Art.1456. De vrouw die haar man overleeft en de bevoegdheid wil behouden om van de gemeenschap afstand te doen, moet binnen drie maanden na de dag van zijn overlijden, een getrouwe en nauwkeurige boedelbeschrijving doen opmaken van alle goederen van de gemeenschap, op tegenspraak van de erfgenamen van de man of dezen behoorlijk opgeroepen zijnde.
  Die boedelbeschrijving moet door haar, bij de sluiting, voor de openbare ambtenaar die ze heeft opgemaakt, waar en oprecht verklaard worden.

Art.1457. Binnen drie maanden en veertig dagen na het overlijden van de man moet zij haar afstand doen op de griffie der rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de man zijn woonplaats had; de akte van afstand moet worden ingeschreven in het register waarin de akten van verwerping van nalatenschappen worden opgenomen.

Art.1458. De weduwe kan, naar omstandigheden, aan de rechtbank van eerste aanleg een verlenging vragen van de termijn, door het vorige artikel bepaald voor de afstand; die verlenging wordt, indien daartoe grond bestaat, toegekend op tegenspraak van de erfgenamen van de man of dezen behoorlijk opgeroepen zijnde.

Art.1459. De weduwe die geen afstand heeft gedaan binnen de hierboven bepaalde termijn, behoudt de bevoegdheid om afstand te doen, indien zij geen daden van inmenging heeft verricht en een boedelbeschrijving heeft opgemaakt; zij kan slechts vervolgd worden als in gemeenschap zijnde totdat zij afstand gedaan heeft, en zij moet de kosten betalen die tot op het ogenblik van de afstand tegen haar zijn gemaakt.
  Zij kan ook vervolgd worden na verloop van de termijn van veertig dagen sinds het sluiten van de boedelbeschrijving, indien deze voor het einde van de termijn van drie maanden gesloten is.

Art.1460. De weduwe die enig goed van de gemeenschap heeft weggemaakt of verborgen gehouden, wordt geacht in gemeenschap van goederen te blijven, ondanks haar afstand; dit geldt ook ten aanzien van haar erfgenamen.

Art.1461. Indien de weduwe voor het verstrijken van de termijn van drie maanden overlijdt, zonder de boedelbeschrijving te hebben opgemaakt of voleindigd, hebben de erfgenamen, om de boedelbeschrijving op te maken of te voleindigen, een nieuwe termijn van drie maanden te rekenen van het overlijden van de weduwe, en, om zich te beraden, een termijn van veertig dagen te rekenen van de sluiting van de boedelbeschrijving.
  Indien de weduwe overlijdt nadat zij de boedelbeschrijving heeft voleindigd, hebben haar erfgenamen, om zich te beraden, een nieuwe termijn van veertig dagen te rekenen van haar overlijden.
  Bovendien kunnen zij van de gemeenschap afstand doen, met inachtneming van de hierboven bepaalde vormen; de artikelen 1458 en 1459 zijn op hen van toepassing.

Art.1462. (Opgeheven) <W 15-12-1949, art. 29>

Art.1463. De uit de echt of van tafel en bed gescheiden vrouw die de gemeenschap niet aanvaard heeft binnen drie maanden en veertig dagen nadat de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed definitief is uitgesproken, wordt geacht van de gemeenschap afstand te hebben gedaan, behalve indien zij, nog voor het verstrijken van de termijn, van de rechter een verlenging daarvan bekomen heeft, op tegenspraak van de man of deze behoorlijk opgeroepen zijnde.

Art.1464. De schuldeisers van de vrouw kunnen opkomen tegen de afstand die door haar of door haar erfgenamen mocht zijn gedaan met bedrieglijke benadeling van hun schuldvorderingen, en de gemeenschap uit eigen hoofde aanvaarden.

Art.1465. Gedurende de drie maanden en veertig dagen die haar zijn verleend om een boedelbeschrijving op te maken en zich te beraden, heeft de weduwe, onverschillig of zij aanvaardt dan wel afstand doet, het recht om zich haar levensmiddelen en die van haar dienstboden te verschaffen uit de aanwezige voorraad, en, bij gebreke daarvan, door lening voor rekening van de gemeenschappelijke massa, mits daarvan een matig gebruik gemaakt wordt.
  Zij is geen huur verschuldigd om gedurende die termijnen een huis te hebben bewoond dat van de gemeenschap deel uitmaakt of aan de erfgenamen van de man toebehoort; en indien de echtgenoten, bij de ontbinding van de gemeenschap, een huurhuis bewoonden, moet de vrouw, gedurende die termijnen, niet bijdragen in de betaling van de huur, waarvan het bedrag uit de massa zal worden opgenomen.

Art.1466. Ingeval de gemeenschap ontbonden wordt door de dood van de vrouw, kunnen haar erfgenamen afstand doen van de gemeenschap binnen de termijnen en in de vorm door de wet bepaald ten aanzien van de vrouw die haar man overleeft.

AFDELING V. - VERDELING VAN DE AANVAARDE GEMEENSCHAP.
Art.1467. Na de aanvaarding van de gemeenschap door de vrouw of haar erfgenamen, worden de baten verdeeld en de lasten gedragen op de hierna bepaalde wijze.

§ 1. VERDELINGEN VAN DE BATEN.
Art.1468. De echtgenoten of hun erfgenamen brengen in de massa van de aanwezige goederen alles in wat zij aan de gemeenschap als vergoeding of schadeloosstelling verschuldigd zijn, volgens de regels die hierboven in afdeling II van het eerste deel van dit hoofdstuk zijn bepaald.

Art.1469. Elke echtgenoot of zijn erfgenaam doet eveneens inbreng van de geldsommen die uit de gemeenschap zijn genomen of van de waarde der goederen die de echtgenoot daaruit genomen heeft, hetzij om huwelijksgoed te geven aan een kind uit een ander huwelijk, hetzij om voor zich alleen huwelijksgoed te geven aan een gemeenschappelijk kind.

Art.1470. Uit de massa van de goederen neemt elke echtgenoot of zijn erfgenaam vooraf :
  1° Zijn persoonlijke goederen die niet in de gemeenschap zijn gevallen, wanneer zij in natura aanwezig zijn, of de goederen die als wederbelegging zijn aangekocht;
  2° De prijs van zijn onroerende goederen die tijdens de gemeenschap zijn vervreemd, en waarvan geen wederbelegging gedaan is;
  3° De vergoedingen die de gemeenschap hem verschuldigd is.

Art.1471. De vooruitnemingen van de vrouw worden gedaan voor die van de man.
  Zij worden, wat de goederen betreft die niet meer in natura aanwezig zijn, gedaan eerst uit het gereed geld, vervolgens uit de roerende goederen en ten slotte uit de onroerende goederen van de gemeenschap; in dit laatste geval behoort de keus van de onroerende goederen aan de vrouw en aan haar erfgenamen.

Art.1472. De man kan zijn terugnemingen slechts doen uit de goederen van de gemeenschap.
  De vrouw en haar erfgenamen kunnen, ingeval de gemeenschap ontoereikend is, hun terugnemingen doen uit de persoonlijke goederen van de man.

Art.1473. De wederbeleggingen en vergoedingen door de gemeenschap aan de echtgenoten verschuldigd, en de vergoedingen en schadeloosstellingen door hen aan de gemeenschap verschuldigd, brengen van rechtswege interest op, te rekenen van de dag van de ontbinding der gemeenschap.

Art.1474. Nadat alle vooruitnemingen van beide echtgenoten uit de massa gedaan zijn, wordt het overige bij helften verdeeld tussen de echtgenoten of de personen die hen vertegenwoordigen.

Art.1475. Indien de erfgenamen van de vrouw een verschillende houding hebben aangenomen, zodat de ene de gemeenschap aanvaard heeft en de andere daarvan afstand heeft gedaan, kan hij die aanvaard heeft, niet meer genieten dan zijn persoonlijk en erfelijk aandeel in de goederen die de vrouw te beurt vallen.
  Het overige verblijft aan de man, die, ten opzichte van de afstand doende erfgenaam, moet instaan voor de rechten welke de vrouw in geval van afstand had kunnen uitoefenen, doch slechts ten belope van het persoonlijk erfelijk aandeel van de afstand doende erfgenaam.

Art.1476. Buitendien is de verdeling van de gemeenschap, voor alles wat betreft haar vormen, de veiling van de onroerende goederen wanneer daartoe grond bestaat, de gevolgen van de verdeling, de daaruit voortvloeiende vrijwaring, en de te betalen opleg, onderworpen aan alle regels die in de titel Erfenissen bepaald zijn voor de verdelingen tussen medeërfgenamen.

Art.1477. De echtgenoot die enig goed van de gemeenschap heeft weggemaakt of verborgen gehouden, verliest zijn aandeel in dat goed.

Art.1478. Indien een van de echtgenoten, na het voltrekken van de verdeling, persoonlijk schuldeiser is van de andere, zoals wanneer de prijs van zijn goed is aangewend om een persoonlijke schuld van de andere echtgenoot te betalen, of uit welke andere oorzaak ook, kan hij zijn schuldvordering verhalen op het aandeel dat de andere echtgenoot in de gemeenschap is te beurt gevallen, of op diens persoonlijke goederen.

Art.1479. Persoonlijke schuldvorderingen die de echtgenoten tegen elkaar hebben, brengen eerst interest op van de dag dat een rechtsvordering wordt ingesteld.

Art.1480. Schenkingen die een van de echtgenoten aan de andere heeft gedaan, worden niet uitgevoerd dan op het aandeel van de schenker in de gemeenschap, en op zijn persoonlijke goederen.

Art.1481. De rouw van de vrouw komt ten laste van de erfgenamen van de vooroverleden man.
  Het bedrag ervan wordt bepaald volgens het vermogen van de man.
  De rouw is zelfs verschuldigd aan de vrouw die van de gemeenschap afstand doet.

§ II. LASTEN VAN DE GEMEENSCHAP EN BIJDRAGE IN DE SCHULDEN.
Art.1482. De schulden van de gemeenschap komen voor de helft ten laste van ieder van de echtgenoten of van hun erfgenamen; de kosten van verzegeling, boedelbeschrijving, verkoop van roerende goederen, vereffening, veiling en verdeling, zijn in die schulden begrepen.

Art.1483. De vrouw is, hetzij ten aanzien van de man, hetzij ten aanzien van de schuldeisers, voor de schulden van de gemeenschap niet verder gehouden dan tot het bedrag van hetgeen zij uit de gemeenschap geniet, mits er een goede en getrouwe boedelbeschrijving is opgemaakt, en zij rekenschap geeft zowel van hetgeen die boedelbeschrijving bevat als van hetgeen haar bij de verdeling is te beurt gevallen.

Art.1484. De man is voor de door hem aangegane schulden van de gemeenschap gehouden voor het geheel; behoudens zijn verhaal op de vrouw of op haar erfgenamen voor de helft van die schulden.

Art.1485. Voor de persoonlijke schulden van de vrouw die ten laste van de gemeenschap waren gevallen, is hij slechts gehouden voor de helft.

Art.1486. De vrouw kan vervolgd worden voor het geheel van de schulden die in haar persoon zijn ontstaan en in de gemeenschap waren gevallen, behoudens haar verhaal op de man of op zijn erfgenaam, voor de helft van die schulden.

Art.1487. De vrouw, zelfs wanneer zij persoonlijk verbonden is voor een schuld van de gemeenschap, kan slechts voor de helft van die schuld vervolgd worden, behalve wanneer het een hoofdelijke verbintenis betreft.

Art.1488. De vrouw die een schuld van de gemeenschap voor meer dan haar helft betaald heeft, kan het meerdere niet terugvorderen van de schuldeiser, tenzij de kwijting vermeldt dat de betaling gedaan is tot voldoening van haar helft.

Art.1489. Degene van beide echtgenoten die, ten gevolge van de uitoefening van het recht van hypotheek op een onroerend goed dat hem bij de verdeling is te beurt gevallen, vervolgd wordt voor het geheel van een schuld van de gemeenschap, heeft naar recht, voor de helft van die schuld, verhaal op de andere echtgenoot of op zijn erfgenamen.

Art.1490. De voorafgaande bepalingen verhinderen niet dat een van de deelgenoten bij de verdeling belast wordt met de betaling van een ander gedeelte van de schulden dan de helft, zelfs met de betaling van alle schulden.
  Wanneer een van de deelgenoten schulden van de gemeenschap betaald heeft tot een hoger bedrag dan het gedeelte waartoe hij gehouden was, kan degene die te veel betaald heeft, zijn verhaal uitoefenen op de anderen.

Art.1491. Al hetgeen hierboven bepaald is ten aanzien van de man of van de vrouw, is toepasselijk op de erfgenamen van ieder van hen; en deze erfgenamen oefenen dezelfde rechten uit als de echtgenoot die zij vertegenwoordigen, en dezelfde vorderingen kunnen tegen hen worden ingesteld.

AFDELlNG VI. - AFSTAND VAN DE GEMEENSCHAP EN GEVOLGEN DAARVAN.
Art.1492. De vrouw die afstand doet, verliest alle rechten op de goederen van de gemeenschap, zelfs op de roerende goederen die van haar zijde in de gemeenschap zijn gevallen.
  Zij neemt alleen terug het linnen en de kleren die tot haar gebruik dienen.

Art.1493. De vrouw die afstand doet, heeft het recht terug te nemen :
  1° De haar toebehorende onroerende goederen, wanneer deze in natura aanwezig zijn, of het onroerend goed dat als wederbelegging is aangekocht;
  2° De prijs van haar onroerende goederen die vervreemd zijn en waarvan de wederbelegging niet is gedaan en aanvaard zoals hierboven bepaald is;
  3° Alle vergoedingen die de gemeenschap haar verschuldigd zou zijn.

Art.1494. De vrouw die afstand doet, is bevrijd van elke verplichting om bij te dragen in de schulden van de gemeenschap zowel ten aanzien van de man als ten aanzien van de schuldeisers. Ten aanzien van de laatstgenoemden echter blijft zij gehouden, wanneer zij zich gezamenlijk met haar man verbonden heeft, of wanneer een schuld die ten laste van de gemeenschap gekomen is, oorspronkelijk in haar persoon is ontstaan; een en ander behoudens haar verhaal op de man of op zijn erfgenamen.

Art.1495. Zij kan alle hierboven vermelde vorderingen en terugnemingen uitoefenen, zowel op de goederen van de gemeenschap als op de persoonlijke goederen van de man.
  Ook haar erfgenamen kunnen zulks, behalve wat betreft de vooruitneming van het linnen en de kleren, en wat betreft de huisvesting en de voeding gedurende de termijn die haar verleend is om een boedelbeschrijving op te maken en zich te beraden; deze rechten komen uitsluitend aan de overlevende vrouw persoonlijk toe.

BEPALING BETREFFENDE DE WETTELIJKE GEMEENSCHAP, INGEVAL EEN VAN DE ECHTGENOTEN OF BEIDE ECHTGENOTEN KINDEREN HEBBEN UIT EEN VROEGER HUWELIJK.
Art.1496. Al het hierboven bepaalde is van toepassing, zelfs wanneer een van de echtgenoten of beide echtgenoten kinderen hebben uit een vroeger huwelijk.
  Indien echter de vermenging van de roerende goederen en van de schulden voor een van de echtgenoten een groter voordeel oplevert dan artikel 1098 in de titel Schenkingen onder de levenden en testamenten toelaat, hebben de kinderen uit het eerste huwelijk van de andere echtgenoot een rechtsvordering tot inkorting.

TWEEDE DEEL. BEDONGEN GEMEENSCHAP EN OVEREENKOMSTEN WAARBIJ DE WETTELIJKE GEMEENSCHAP KAN WORDEN GEWIJZIGD OF ZELFS UITGESLOTEN.
Art.1497. De echtgenoten mogen de wettelijke gemeenschap wijzigen door alle overeenkomsten die niet strijdig zijn met de artikelen 1387, 1388, 1389 en 1390.
  De voornaamste wijzigingen zijn die welke tot stand komen door op een van de volgende manieren te bedingen, namelijk :
  1° Dat de gemeenschap alleen de aanwinsten zal omvatten;
  2° Dat de tegenwoordige of toekomstige roerende goederen niet of slechts ten dele in de gemeenschap zullen vallen;
  3° Dat men de tegenwoordige of toekomstige onroerende goederen voor het geheel of voor een deel daarin zal begrijpen, door die als roerend goed in te brengen;
  4° Dat de echtgenoten ieder afzonderlijk hun schulden van voor het huwelijk zullen betalen;
  5° Dat de vrouw in geval van afstand haar inbrengsten vrij en onbelast zal mogen terugnemen;
  6° Dat de langstlevende echtgenoot recht zal hebben op een vooruitneming;
  7° Dat de echtgenoten een ongelijk aandeel zullen hebben;
  8° Dat er tussen hen een gemeenschap onder algemene titel zal bestaan.

AFDELING I. - GEMEENSCHAP TOT DE AANWINSTEN BEPERKT.
Art.1498. Wanneer de echtgenoten bedingen dat tussen hen slechts een gemeenschap van aanwinsten zal bestaan, worden zij geacht de tegenwoordige en toekomstige schulden van ieder van hen, alsook de tegenwoordige en toekomstige roerende goederen van ieder van hen, van de gemeenschap uit te sluiten.
  In dit geval, en nadat ieder echtgenoot zijn behoorlijk bewezen inbrengsten heeft voorafgenomen, blijft de verdeling beperkt tot de aanwinsten die gedurende het huwelijk door de echtgenoten samen of afzonderlijk zijn verwezenlijkt, en die voortkomen zowel van hun gemeenschappelijke arbeid als van de besparingen op de vruchten en inkomsten van de goederen van beide echtgenoten.

Art.1499. Indien roerende goederen die bij het aangaan van het huwelijk aanwezig waren of nadien zijn verkregen, niet werden vastgesteld in een boedelbeschrijving of een staat in behoorlijke vorm, worden zij als aanwinst beschouwd.

AFDELING II. - BEDING WAARBIJ DE ROERENDE GOEDEREN GEHEEL OF TEN DELE VAN DE GEMEENSCHAP WORDEN UITGESLOTEN.
Art.1500. De echtgenoten mogen al hun tegenwoordige en toekomstige roerende goederen van hun gemeenschap uitsluiten.
  Wanneer zij bedingen dat ieder van hen in de gemeenschap roerende goederen zal inbrengen tot een bepaald bedrag of voor een bepaalde waarde, worden zij, daardoor alleen reeds, geacht zich het overige voor te behouden.

Art.1501. Dit beding maakt de echtgenoot tot schuldenaar van de gemeenschap voor het bedrag dat hij beloofd heeft te zullen inbrengen, en verplicht hem te bewijzen dat die inbreng gedaan is.

Art.1502. Ten aanzien van de man is de inbreng genoegzaam bewezen door de verklaring in het huwelijkscontract, dat zijn roerende goederen die waarde hebben.
  Ten aanzien van de vrouw is de inbreng genoegzaam bewezen door de kwijting die de man afgeeft aan haar zelf of aan hen die haar het huwelijksgoed gegeven hebben.

Art.1503. Ieder echtgenoot heeft het recht om, bij de ontbinding van de gemeenschap, de waarde van de roerende goederen die hij bij het aangaan van het huwelijk heeft aangebracht of die hij nadien verkregen heeft, vooraf terug te nemen in zover die waarde zijn bedongen inbreng in de gemeenschap overschrijdt.

Art.1504. De roerende goederen die een van de echtgenoten gedurende het huwelijk verkrijgt, moeten door een boedelbeschrijving worden vastgesteld.
  Bij gebreke van een boedelbeschrijving van de door de man verkregen roerende goederen, of van een titel geschikt om de omvang van die goederen en hun waarde, na aftrek van de schulden, te bewijzen, mag de man die niet terugnemen.
  Indien het ontbreken van een boedelbeschrijving betrekking heeft op roerende goederen die de vrouw verkregen heeft, kan zij of kunnen haar erfgenamen de waarde van die roerende goederen bewijzen hetzij door titels, hetzij door getuigen, hetzij zelfs door de algemene bekendheid.

AFDELlNG III. - BEDING WAARBIJ ONROERENDE GOEDEREN ALS ROEREND GOED WORDEN INGEBRACHT.
Art.1505. Wanneer de echtgenoten of een van hen hun tegenwoordige of toekomstige onroerende goederen voor het geheel of voor een deel in de gemeenschap inbrengen, wordt dat beding inbreng van onroerend goed als roerend goed genoemd.

Art.1506. De inbreng van onroerend goed als roerend goed kan bepaald of onbepaald zijn.
  Hij is bepaald, wanneer de echtgenoot verklaard heeft een bepaald onroerend goed voor het geheel of tot een vastgesteld bedrag als roerend goed in de gemeenschap in te brengen.
  Hij is onbepaald, wanneer de echtgenoot eenvoudig verklaard heeft zijn onroerende goederen tot een vastgesteld bedrag in de gemeenschap in te brengen.

Art.1507. De bepaalde inbreng van onroerend goed als roerend goed heeft ten gevolge dat het onroerend goed of de onroerende goederen waarop hij betrekking heeft, goederen van de gemeenschap worden evenals de roerende goederen zelf.
  Wanneer een onroerend goed of de onroerende goederen van de vrouw voor het geheel als roerend goed worden ingebracht, mag de man daarover beschikken zoals over de andere goederen van de gemeenschap, en ze voor het geheel vervreemden.
  Wanneer een onroerend goed slechts voor een vastgesteld bedrag als roerend goed wordt ingebracht, mag de man het niet vervreemden dan met toestemming van de vrouw; hij mag het echter zonder haar toestemming met hypotheek bezwaren, doch slechts ten belope van het als roerend goed ingebrachte gedeelte.

Art.1508. De onbepaalde inbreng van onroerende goederen als roerend goed geeft aan de gemeenschap niet de eigendom van de onroerende goederen waarop hij betrekking heeft; het beding heeft alleen ten gevolge dat de echtgenoot die het heeft toegestaan, gehouden is, bij de ontbinding van de gemeenschap, enige van zijn onroerende goederen in de massa te laten opnemen, en wel tot het door hem beloofde bedrag.
  Anders dan in het vorige artikel bepaald is, mag de man de onroerende goederen waarvoor de onbepaalde inbreng als roerend goed bedongen is, noch voor het geheel noch voor een deel vervreemden zonder toestemming van zijn vrouw; doch hij mag deze goederen met hypotheek bezwaren tot het bedrag van die inbreng.

Art.1509. De echtgenoot die enig erf als roerend goed heeft ingebracht, mag bij de verdeling dat erf voor zich behouden, mits hij het op zijn aandeel toerekent voor de prijs die het op dat ogenblik waard is; en zijn erfgenamen hebben hetzelfde recht.

AFDELING IV. - BEDING VAN SCHEIDING VAN SCHULDEN.
Art.1510. Het beding waarbij de echtgenoten bepalen dat zij ieder afzonderlijk hun persoonlijke schulden zullen betalen, verplicht hen om, bij de ontbinding van de gemeenschap, elkaar de schulden te vergoeden waarvan blijkt dat die door de gemeenschap zijn betaald tot bevrijding van de echtgenoot die de schuldenaar was.
  Dezelfde verplichting bestaat hetzij er een boedelbeschrijving is opgemaakt of niet; indien echter de door de echtgenoten ingebrachte roerende goederen niet zijn vastgesteld door een voor het huwelijk opgemaakte boedelbeschrijving of staat in authentieke vorm, kunnen de schuldeisers van elke echtgenoot, zonder te letten op enige onderscheiding waarop men zich zou beroepen, betaling vervolgen zowel op de roerende goederen waarvan geen boedelbeschrijving is opgemaakt, als op alle andere goederen van de gemeenschap.
  De schuldeisers hebben hetzelfde recht op de roerende goederen die de echtgenoten tijdens de gemeenschap verkrijgen, indien deze goederen niet eveneens zijn vastgesteld door een boedelbeschrijving of staat in authentieke vorm.

Art.1511. Wanneer de echtgenoten een bepaalde som of een bepaalde zaak in de gemeenschap inbrengen, sluit die inbreng de stilzwijgende overeenkomst in, dat hij niet bezwaard is met schulden van voor het huwelijk; en de echtgenoot die schuldenaar is, moet aan de andere alle schulden vergoeden die de beloofde inbreng zouden verminderen.

Art.1512. Het beding van scheiding van schulden verhindert niet dat de interesten en rentetermijnen die sinds het aangaan van het huwelijk hebben gelopen, ten laste van de gemeenschap komen.

Art.1513. Wanneer de gemeenschap vervolgd wordt wegens schulden van een echtgenoot die, volgens verklaring in het contract, vrij was van iedere schuld van voor het huwelijk, heeft de andere echtgenoot recht op een vergoeding, die verhaald wordt, hetzij op het aandeel in de gemeenschap dat toekomt aan de echtgenoot die schuldenaar is, hetzij op de persoonlijke goederen van deze echtgenoot; en, ingeval zulks ontoereikend is, kan die vergoeding bij wege van vrijwaring gevorderd worden van de vader, de moeder, de bloedverwant in de opgaande lijn of de voogd die hem vrij van iedere schuld verklaard hebben.
  Die vordering tot vrijwaring kan zelfs uitgeoefend worden door de man tijdens de gemeenschap, indien de schuld in de persoon van de vrouw ontstaan is; in dit geval echter is de vrouw of zijn haar erfgenamen terugbetaling verschuldigd aan de garanten, na de ontbinding van de gemeenschap.

AFDELING V. - BEVOEGDHEID AAN DE VROUW VERLEEND OM HAAR INBRENG VRIJ EN ONBELAST TERUG TE NEMEN.
Art.1514. De vrouw mag bedingen dat zij, ingeval zij van de gemeenschap afstand doet, geheel of ten dele zal terugnemen hetgeen zij daarin heeft ingebracht, hetzij bij het aangaan van het huwelijk, hetzij nadien; dit beding kan echter niet verder reiken dan tot de uitdrukkelijk vermelde goederen, noch strekken tot voordeel van andere dan de aangewezen personen.
  Zo strekt de bevoegdheid om de roerende goederen terug te nemen die de vrouw bij het aangaan van het huwelijk heeft ingebracht, zich niet uit tot die welke zij gedurende het huwelijk mocht verkrijgen.
  Zo strekt de bevoegdheid die aan de vrouw verleend is, zich niet uit tot de kinderen; en strekt de bevoegdheid die aan de vrouw en aan de kinderen verleend is, zich niet uit tot de erfgenamen in de opgaande lijn of in de zijlijn.
  In elk geval kunnen de inbrengsten niet teruggenomen worden dan na aftrek van de persoonlijke schulden van de vrouw, indien deze zijn betaald door de gemeenschap.

AFDELING VI. - BEDONGEN VOORUITNEMING.
Art.1515. Het beding waarbij de langstlevende echtgenoot wordt gemachtigd om, voor elke verdeling, een bepaalde geldsom of een bepaalde hoeveelheid roerende goederen in natura vooraf te nemen, verleent aan de vrouw die haar man overleeft, alleen dan recht op die vooruitneming, indien zij de gemeenschap aanvaardt, tenzij het huwelijkscontract haar dit recht heeft voorbehouden zelfs voor het geval dat zij afstand doet.
  Buiten zodanig voorbehoud wordt het recht van vooruitneming slechts uitgeoefend op de te verdelen massa, en niet op de persoonlijke goederen van de vooroverleden echtgenoot.

Art.1516. De vooruitneming wordt niet beschouwd als een voordeel dat aan de vormen van de schenking is onderworpen, maar wel als een huwelijksovereenkomst.

Art.1517. _ De (...) dood maakt de vooruitneming opvorderbaar. <W 15-12-1949, art. 28>

Art.1518. Ontbinding van de gemeenschap door echtscheiding of door scheiding van tafel en bed, heeft geen dadelijke uitkering van de vooruitneming ten gevolge; maar de echtgenoot die hetzij echtscheiding, hetzij scheiding van tafel en bed bekomen heeft, behoudt zijn recht op de vooruitneming voor het geval dat hij het langst leeft. Is het de vrouw die de scheiding bekomen heeft, dan verblijft de som of de zaak die het voorwerp is van de vooruitneming, altijd voorlopig aan de man, onder verplichting van borgstelling.

Art.1519. De schuldeisers van de gemeenschap hebben altijd het recht om de in de vooruitneming begrepen zaken te doen verkopen, behoudens het verhaal van de echtgenoot, overeenkomstig artikel 1515.

AFDELING VII. - BEDINGEN WAARBIJ AAN DE ECHTGENOTEN EEN ONGELIJK AANDEEL IN DE GEMEENSCHAP WORDT TOEGEKEND.
Art.1520. De echtgenoten mogen van de gelijke verdeling, bij de wet bepaald, afwijken hetzij door aan de langstlevende echtgenoot of aan zijn erfgenamen slechts een aandeel in de gemeenschap te geven dat kleiner is dan de helft, hetzij door hem voor alle recht in de gemeenschap slechts een vaste geldsom te geven, hetzij door te bedingen dat de ganse gemeenschap, in bepaalde gevallen, zal toebehoren aan de langstlevende der echtgenoten, of enkel aan een van hen.

Art.1521. Wanneer bedongen is dat de echtgenoot of zijn erfgenamen slechts een beperkt aandeel in de gemeenschap zullen hebben, zoals een derde of een vierde, dan draagt de echtgenoot wiens aandeel aldus beperkt is, of dragen zijn erfgenamen de last van de schulden der gemeenschap slechts naar evenredigheid van het aandeel dat zij uit de baten ontvangen.
  De overeenkomst is nietig, indien zij de echtgenoot wiens aandeel aldus beperkt is, of zijn erfgenamen, verplicht een groter aandeel in de schulden te dragen, of indien zij hen vrijstelt van de verplichting om daarin een aandeel te dragen gelijk aan het aandeel dat zij uit de baten ontvangen.

Art.1522. Het beding waarbij bepaald wordt dat een van de echtgenoten of zijn erfgenamen, voor alle recht in de gemeenschap, slechts op een bepaalde geldsom zullen kunnen aanspraak maken, vormt een vast akkoord dat de andere echtgenoot of zijn erfgenamen verplicht de bedongen som te betalen, hetzij de gemeenschap gunstig of ongunstig is, toereikend of niet toereikend om de som te voldoen.

Art.1523. Indien het vast akkoord alleen ten opzichte van de erfgenamen van de echtgenoot bedongen is, heeft deze laatste ingeval hij het langst leeft, recht op de wettelijke verdeling bij helften.

Art.1524. De man of zijn erfgenamen, die, krachtens het in artikel 1520 omschreven beding, de gehele gemeenschap voor zich behouden, zijn verplicht alle schulden ervan te voldoen.
  De schuldeisers hebben in dit geval geen enkele vordering tegen de vrouw of tegen haar erfgenamen.
  De overlevende vrouw die tegenover de erfgenamen van de man het recht heeft om tegen betaling van een bedongen geldsom de gehele gemeenschap voor zich te behouden, heeft de keus om ofwel hun die som te betalen, terwijl zij voor alle schulden moet instaan, ofwel van de gemeenschap afstand te doen en de goederen en de lasten daarvan aan de erfgenamen van de man over te laten.

Art.1525. Het is de echtgenoten geoorloofd te bedingen dat de gehele gemeenschap zal toebehoren aan de langstlevende of enkel aan een van hen, behoudens het recht van de erfgenamen van de andere echtgenoot om de inbrengsten en kapitalen terug te nemen, die van de zijde van hun rechtsvoorganger in de gemeenschap zijn gevallen.
  Dit beding wordt niet beschouwd als een voordeel, onderworpen aan de bepalingen betreffende de schenking, wat het wezen van de schenking of wat haar vorm betreft, maar enkel als een huwelijksovereenkomst en een overeenkomst tussen vennoten.

AFDELING VIII. - ALGEMENE GEMEENSCHAP.
Art.1526. De echtgenoten mogen bij huwelijkscontract een algemene gemeenschap van hun goederen, zowel roerende als onroerende, tot stand brengen, omvattende hun tegenwoordige en toekomstige goederen, of alleen al hun tegenwoordige goederen, of alleen al hun toekomstige goederen.

BEPALINGEN AAN DE ACHT VOORAFGAANDE AFDELINGEN GEMEEN.
Art.1527. _ De overeenkomsten waarvoor de bedongen gemeenschap vatbaar is, zijn niet beperkt tot hetgeen in de acht voorafgaande afdelingen bepaald is.
  De echtgenoten mogen alle andere overeenkomsten maken, zoals in artikel 1387 bepaald is, en behoudens de in de artikelen 1388, 1389 en 1390 gestelde beperkingen.
  Nochtans zal, ingeval er kinderen zijn uit een vroeger huwelijk, elke overeenkomst die door haar gevolgen ertoe strekt om aan een van de echtgenoten meer te geven dan het gedeelte bepaald bij artikel 1098 in de titel Schenkingen onder de levenden en testamenten, zonder gevolg blijven voor alles wat dit gedeelte overschrijdt; winsten echter die alleen voortkomen van de gemeenschappelijke arbeid en van besparingen op de inkomsten van ieder der echtgenoten, al zijn die ongelijk, worden niet beschouwd als een voordeel waarbij de kinderen uit het eerste huwelijk worden benadeeld.

Art.1528. De bedongen gemeenschap blijft onderworpen aan de regels van de wettelijke gemeenschap, voor alle gevallen waarin het contract daarvan niet stilzwijgend of uitdrukkelijk afwijkt.

AFDELING IX. - OVEREENKOMSTEN WAARBIJ DE GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN WORDT UITGESLOTEN.
Art.1529. Wanneer de echtgenoten, zonder zich aan het dotaal stelsel te onderwerpen, verklaren dat zij zonder gemeenschap huwen, of dat zij gescheiden van goederen zullen zijn, worden de gevolgen van dit beding geregeld als volgt.

§ I. BEDING WAARBIJ BEPAALD WORDT DAT DE ECHTGENOTEN ZONDER GEMEENSCHAP HUWEN.
Art.1530. Het beding waarbij bepaald wordt dat de echtgenoten zonder gemeenschap huwen, geeft aan de vrouw niet het recht om haar goederen te beheren of de vruchten ervan in ontvangst te nemen; deze vruchten worden geacht aan de man te zijn aangebracht om de lasten van het huwelijk te helpen dragen.

Art.1531. De man behoudt het beheer van de roerende en de onroerende goederen van de vrouw en bijgevolg het recht om alle roerende goederen die zij als huwelijksgoed aanbrengt of die zij gedurende het huwelijk verkrijgt, in ontvangst te nemen, behoudens zijn verplichting om die goederen terug te geven na de ontbinding van het huwelijk, of na de scheiding van goederen welke door het gerecht zou worden uitgesproken.

Art.1532. Indien er onder de roerende goederen die de vrouw als huwelijksgoed heeft aangebracht, of die zij gedurende het huwelijk verkrijgt, zaken zijn die men niet kan gebruiken zonder ze te verbruiken, moet een staat van schatting daarvan gevoegd worden bij het huwelijkscontract, of moet een boedelbeschrijving daarvan opgemaakt worden ten tijde dat de vrouw die goederen verkrijgt, en de man moet de geschatte waarde vergoeden.

Art.1533. De man is verplicht alle lasten van het vruchtgebruik te dragen.

Art.1534. Het beding waarvan sprake in deze paragraaf, belet niet overeen te komen dat de vrouw jaarlijks een bepaald gedeelte van haar inkomsten tegen haar persoonlijke kwijting zal ontvangen voor haar onderhoud en haar persoonlijke behoeften.

Art.1535. De onroerende goederen in het geval van deze paragraaf als huwelijksgoed aangebracht, zijn niet onvervreemdbaar.
  Zij kunnen echter niet worden vervreemd zonder toestemming van de man en, in geval van weigering van de man, zonder machtiging van de rechter.

Art.1536. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art.1537. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art.1538. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art.1539. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

HOOFDSTUK III. - DOTAAL STELSEL.
Art.1540. Het huwelijksgoed, in dit stelsel evenals in dat van hoofdstuk II, is het goed dat de vrouw aan de man aanbrengt om de lasten van het huwelijk te dragen.

Art.1541. Alles wat door de vrouw zelf als huwelijksgoed wordt aangebracht of haar bij huwelijkscontract gegeven wordt, is dotaal, tenzij anders bedongen is.

AFDELING I. - AANBRENGST VAN HUWELIJKSGOED.
Art.1542. Als huwelijksgoed kunnen worden aangebracht alle tegenwoordige en toekomstige goederen van de vrouw, of alleen al haar tegenwoordige goederen, of een deel van haar tegenwoordige en toekomstige goederen, of zelfs een bepaald goed.
  De aanbrengst van alle goederen van de vrouw als huwelijksgoed, in algemene bewoordingen gedaan, omvat de toekomstige goederen niet.

Art.1543. _ Aanbrengst of vermeerdering van huwelijksgoed kan niet plaatshebben gedurende het huwelijk.

Art.1544. Wanneer ouders gezamenlijk huwelijksgoed geven zonder ieders aandeel te bepalen, wordt ieder geacht een gelijk deel te geven.
  Wanneer huwelijksgoed gegeven wordt door de vader alleen, maar van vaders- en moederswege, is de moeder, hoewel bij het contract aanwezig, niet verbonden, en blijft het huwelijksgoed geheel ten laste van de vader.

Art.1545. Wanneer de langstlevende der ouders huwelijksgoed geeft van vaders- en moederswege, zonder ieders aandeel te bepalen, wordt het huwelijksgoed eerst genomen uit de rechten van de aanstaande echtgenoot op de goederen van de vooroverleden vader of moeder, en, voor het overige, uit de goederen van degene die het huwelijksgoed geeft.

Art.1546. Wanneer ouders huwelijksgoed geven aan een dochter die eigen goederen bezit, waarvan zij het genot hebben, wordt niettemin het huwelijksgoed genomen uit de goederen van de ouders die het geven, tenzij anders bedongen is.

Art.1547. Zij die huwelijksgoed verstrekken, zijn gehouden tot vrijwaring van de verstrekte goederen.

Art.1548. De interest van het huwelijksgoed loopt van rechtswege van de dag van het huwelijk tegen degenen die het beloofd hebben, zelfs indien voor de uitkering een tijd bepaald is, tenzij anders bedongen is.

AFDELING II. - RECHTEN VAN DE MAN BETREFFENDE DE DOTALE GOEDEREN, EN ONVERVREEMDBAARHEID VAN HET DOTALE ERF.
Art.1549. De man alleen heeft het beheer van de dotale goederen gedurende het huwelijk.
  Hij alleen heeft het recht om de schuldenaars en de houders van die goederen te vervolgen, de vruchten en de interesten ervan te innen en terugbetaling van de kapitalen te ontvangen.
  Nochtans kan bij huwelijkscontract worden overeengekomen dat de vrouw jaarlijks een gedeelte van haar inkomsten tegen haar persoonlijke kwijting zal ontvangen voor haar onderhoud en haar persoonlijke behoeften.

Art.1550. De man is niet verplicht borg te stellen voor het ontvangen huwelijksgoed, tenzij het huwelijkscontract hem die verplichting heeft opgelegd.

Art.1551. Indien het huwelijksgoed geheel of ten dele bestaat in roerende goederen die bij het huwelijkscontract zijn geschat, zonder de verklaring dat de schatting geen verkoop uitmaakt, wordt de man eigenaar ervan en is hij slechts de prijs verschuldigd waarop de roerende goederen zijn gewaardeerd.

Art.1552. De schatting van een onroerend goed, als huwelijksgoed aangebracht, draagt de eigendom daarvan niet over aan de man, tenzij zulks uitdrukkelijk verklaard wordt.

Art.1553. Een onroerend goed dat met dotaal geld verkregen wordt, is niet dotaal, tenzij de verplichting om te beleggen bij het huwelijkscontract bedongen is.
  Hetzelfde geldt omtrent een onroerend goed dat in betaling gegeven wordt voor in geld bepaald huwelijksgoed.

Art.1554. Onroerende goederen die als huwelijksgoed zijn aangebracht, mogen gedurende het huwelijk noch door de man, noch door de vrouw, noch door beiden gezamenlijk, vervreemd of met hypotheek bezwaard worden; behoudens de hierna gestelde uitzonderingen.

Art.1555. De vrouw mag, met toestemming van haar man of, in geval van weigering van haar man, met verlof van de rechter, haar dotale goederen schenken om een stand te verschaffen aan kinderen die zij uit een vroeger huwelijk heeft; maar indien zij slechts gemachtigd is door de rechter, moet zij het genot aan haar man voorbehouden.

Art.1556. Zij mag ook, met toestemming van haar man, haar dotale goederen schenken om aan hun gemeenschappelijke kinderen een stand te verschaffen.

Art.1557. Een dotaal onroerend goed mag vervreemd worden, wanneer de vervreemding ervan door het huwelijkscontract is toegelaten.

Art.1558. Een dotaal onroerend goed mag eveneens, met verlof van de rechter, en bij opbod, na drie aanplakkingen, vervreemd worden :
  Om ontslag van de man of de vrouw uit de gevangenis te bekomen;
  Om aan de familie levensonderhoud te verschaffen in de gevallen bepaald bij de artikelen 203, 205 en 206 in de titel Het huwelijk;
  Om schulden te betalen van de vrouw of van degenen die het huwelijksgoed gegeven hebben, indien die schulden voor het huwelijkscontract een vaste dagtekening hadden verkregen;
  Om grove herstellingen te doen, die voor het behoud van het dotale onroerend goed onmisbaar zijn;
  Ten slotte, wanneer dit onroerend goed zich in onverdeeldheid met derden bevindt, en als onverdeelbaar erkend is.
  In al die gevallen zal het gedeelte van de verkoopprijs dat de erkende behoeften overschrijdt, dotaal blijven, en als zodanig ten voordele van de vrouw belegd worden.

Art.1559. Een dotaal onroerend goed mag, doch alleen met toestemming van de vrouw, geruild worden voor een ander onroerend goed dat ten minste voor vier vijfden in waarde gelijk is, mits het nut van de ruil bewezen is, machtiging van de rechter bekomen wordt, en de ruil geschiedt volgens een schatting door deskundigen, die door de rechtbank ambtshalve benoemd worden.
  In dat geval is het in ruil ontvangen onroerend goed dotaal; de vergoeding van de overwaarde, indien er een is, is eveneens dotaal, en zal als zodanig ten voordele van de vrouw worden belegd.

Art.1560. Indien, buiten de hiervoren bepaalde uitzonderingsgevallen, de vrouw of de man, of beiden gezamenlijk, het dotale erf vervreemden, kan de vrouw of kunnen haar erfgenamen de vervreemding doen vernietigen na de ontbinding van het huwelijk, zonder dat men zich tegen hen kan beroepen op enige verjaring tijdens de duur van het huwelijk; de vrouw heeft hetzelfde recht na scheiding van goederen.
  De man zelf kan de vervreemding doen vernietigen gedurende het huwelijk, maar hij is tot schadevergoeding jegens de koper gehouden, indien hij in het contract niet heeft verklaard dat het verkochte goed dotaal was.

Art.1561. De dotale onroerende goederen waaromtrent in het huwelijkscontract niet verklaard is dat zij vervreemdbaar zijn, zijn gedurende het huwelijk niet voor verjaring vatbaar, tenzij de verjaring reeds eerder begonnen was.
  Zij worden echter voor verjaring vatbaar na scheiding van goederen, onverschillig op welk tijdstip de verjaring begonnen is.

Art.1562. De man is, met betrekking tot de dotale goederen, gehouden tot alle verplichtingen van een vruchtgebruiker.
  Hij is aansprakelijk voor elke verjaring die verkregen is en voor elke beschadiging die ontstaan is door zijn nalatigheid.

Art.1563. Indien het huwelijksgoed in gevaar is gebracht, kan de vrouw scheiding van goederen vorderen, gelijk bepaald is in de artikelen 1443 en volgende.

AFDELING III. - TERUGGAVE VAN HET HUWELIJKSGOED.
Art.1564. Indien het huwelijksgoed bestaat in onroerende goederen,
  Of in roerende goederen die in het huwelijkscontract niet zijn geschat, ofwel zijn geschat met de verklaring dat de schatting de eigendom ervan aan de vrouw niet ontneemt,
  Kan de man of kunnen zijn erfgenamen genoodzaakt worden het huwelijksgoed terstond na de ontbinding van het huwelijk terug te geven.

Art.1565. Indien het huwelijksgoed bestaat in een geldsom,
  Of in roerende goederen die in het contract zijn geschat zonder de verklaring dat de schatting de man niet tot eigenaar ervan maakt,
  Kan de teruggave ervan eerst een jaar na de ontbinding geëist worden.

Art.1566. Indien de roerende goederen waarvan de vrouw de eigendom behoudt, door het gebruik en buiten de schuld van de man vervallen zijn, is hij slechts gehouden tot teruggave van de roerende goederen die overblijven, en zulks in de staat waarin deze zich bevinden.
  Niettemin mag de vrouw, in ieder geval, het linnen en de kleren die op dat ogenblik tot haar gebruik dienen, terugnemen, met dien verstande dat de waarde in rekening gebracht wordt, indien het linnen en de kleren oorspronkelijk met schatting zijn aangebracht.

Art.1567. Indien het huwelijksgoed schuldvorderingen of gevestigde renten bevat, die zijn teniet gegaan of verminderd zonder dat zulks aan de nalatigheid van de man kan worden toegeschreven, is hij daarvoor niet aansprakelijk, en kan hij volstaan met de contracten terug te geven.

Art.1568. Indien een vruchtgebruik als huwelijksgoed is aangebracht, is de man of zijn diens erfgenamen, bij de ontbinding van het huwelijk, enkel verplicht tot teruggave van het recht van vruchtgebruik en niet van de gedurende het huwelijk vervallen vruchten.

Art.1569. Indien het huwelijk tien jaren geduurd heeft sinds de tijd die voor de uitkering van het huwelijksgoed bepaald was, kan de vrouw of kunnen haar erfgenamen het huwelijksgoed, na de ontbinding van het huwelijk, van de man terugvorderen, zonder te moeten bewijzen dat hij het ontvangen heeft, tenzij hij mocht doen blijken dat hij vruchteloos pogingen heeft aangewend om de uitkering ervan te bekomen.

Art.1570. Indien het huwelijk door de dood van de vrouw ontbonden wordt, lopen de interesten en de vruchten van het terug te geven huwelijksgoed van rechtswege ten voordele van haar erfgenamen, te rekenen van de dag van de ontbinding.
  Indien het huwelijk door de dood van de man ontbonden wordt, heeft de vrouw de keus om de interesten van haar huwelijksgoed gedurende het rouwjaar te vorderen, of zich gedurende die tijd levensmiddelen te verschaffen op kosten van de nalatenschap van de man; maar in beide gevallen moeten haar gedurende dat jaar huisvesting en rouwkleren verstrekt worden uit de nalatenschap en zonder dat zulks op de haar verschuldigde interesten wordt toegerekend.

Art.1571. Bij de ontbinding van het huwelijk worden de vruchten van de dotale onroerende goederen tussen de man en de vrouw of hun erfgenamen verdeeld, naar evenredigheid van de tijd dat het huwelijk, in het laatste jaar, geduurd heeft.
  Het jaar wordt gerekend van de dag waarop het huwelijk werd voltrokken.

Art.1572. De vrouw en haar erfgenamen hebben voor de terugvordering van het huwelijksgoed geen voorrecht boven de schuldeisers wier hypotheek aan de hare voorafgaat.

Art.1573. Indien de man reeds onvermogend was en geen bedrijf of beroep had toen de vader huwelijksgoed aan zijn dochter gaf, heeft deze laatste geen andere verplichting dan in de nalatenschap van haar vader inbreng te doen van de rechtsvordering tot teruggave van het huwelijksgoed, die zij bezit tegen de nalatenschap van haar man.
  Indien echter de man eerst na het huwelijk onvermogend is geworden,
  Of indien hij een bedrijf of een beroep had dat voor hem het bezit van goederen verving,
  Treft het verlies van het huwelijksgoed alleen de vrouw.

AFDELING IV. - PARAFERNALE GOEDEREN.
Art.1574. Alle goederen van de vrouw die niet als huwelijksgoed zijn aangebracht, zijn parafernaal.

Art.1575. Indien alle goederen van de vrouw parafernaal zijn, en indien het contract geen bepaling bevat waarbij haar een aandeel in de lasten van het huwelijk wordt opgelegd, draagt de vrouw in die lasten bij ten belope van een derde van haar inkomsten.

Art.1576. De vrouw heeft het beheer en het genot van haar parafernale goederen.
  Zij kan die echter niet vervreemden, en evenmin kan zij met betrekking tot die goederen in rechte optreden zonder machtiging van haar man, of in geval van weigering van haar man, zonder verlof van de rechter.

Art.1577. Indien de vrouw aan haar man last geeft om haar parafernale goederen te beheren, onder verplichting om aan haar rekening te doen van de vruchten, is hij jegens haar gehouden als ieder lasthebber.

Art.1578. Indien de man het genot van de parafernale goederen van zijn vrouw heeft gehad, zonder lastgeving, maar ook zonder verzet harerzijds, is hij, bij de ontbinding van het huwelijk, of op het eerste verzoek van de vrouw, slechts gehouden tot het opleveren van de aanwezige vruchten, en hij is geen verantwoording schuldig van de vruchten die tot dan toe zijn verbruikt.

Art.1579. Indien de man het genot van de parafernale goederen heeft gehad, ondanks het gebleken verzet van de vrouw, is hij haar verantwoording schuldig zowel van alle aanwezige als verbruikte vruchten.

Art.1580. De man die het genot van de parafernale goederen heeft, is gehouden tot alle verplichtingen van een vruchtgebruiker.

BIJZONDERE BEPALING.
Art. 1581. De echtgenoten die zich aan het dotaal stelsel onderwerpen, mogen niettemin een gemeenschap van aanwinsten bedingen, en de gevolgen van die gemeenschap worden geregeld zoals bepaald is in de artikelen 1498 en 1499.